Gunstige peilingen voor de pvv zijn inmiddels de gewoonste zaak van de wereld. Kijkt iemand er nog van op als uit de zondagse peilingen van Maurice de Hond blijkt dat de pvv groter is dan vvd en pvda gezamenlijk? Is iemand nog werkelijk verrast als de pvv dadelijk virtueel op 45 zetels of zelfs vijftig zetels komt te staan? In de reacties overheerst tegenwoordig niet langer schrik of ongemak maar vooral de relativering. Het zijn maar peilingen en bovendien ook nog eens niet de meest betrouwbare. Als er daadwerkelijk Tweede-Kamerverkiezingen zijn, zullen veel kiezers op hun schreden terugkeren. Bij de laatste paar verkiezingen bleek de pvv slechter te scoren dan de peilingen hadden voorspeld.

En in Nederland met zijn gefragmenteerde partijenlandschap ben je tegenwoordig al snel de grootste partij: twintig procent volstaat meestal al. Vanuit een breder Europees perspectief is er ook niet veel bijzonders aan de hand in Nederland. In vrijwel alle Europese landen is er vooral onder lager opgeleiden een toenemende vraag naar partijen die ageren tegen immigratie, de islam en de Europese Unie. Waarom zou dat in Nederland anders zijn? Wat in Frankrijk Front National heet, in Zwitserland Schweizerische Volkspartei en in Groot-Brittannië United Kingdom Independence Party, heet in Nederland Partij voor de Vrijheid.

Toch dreigen we door alle relativering en gewenning over het hoofd te zien dat de situatie in Nederland in sommige opzichten wel degelijk abnormaal is. Dat zit ’m echter niet zozeer in de ideologie of in het type kiezers, maar in de manier waarop de pvv is opgezet en in de praktijk functioneert. Achter de retoriek van partijen als Front National, svp en Ukip gaan tamelijk grote organisaties schuil met tienduizenden leden, afdelingen in het hele land, een professioneel partijkantoor en een goed gevulde campagnekas. De pvv daarentegen is tien jaar na haar officiële oprichting, in februari 2006, nog steeds weinig meer dan de door amateurisme, isolement, geldgebrek en onderling gekrakeel getekende entourage van de onnavolgbare solist Geert Wilders.

Deze voerde in de afgelopen jaren vanuit een machtspolitiek oogpunt bekeken een soort kamikazestrategie, die als doel leek te hebben om zijn partij voorgoed uit de markt te prijzen. Waar Marine Le Pen de laatste jaren een strategie van dédiabolisation volgde om haar partij respectabel te maken, daar heeft Wilders gekozen voor het isolement van de verketterde volkstribuun. Weinig wijst erop dat Wilders zich, ondanks alle goede peilingen en de grootspraak over een kabinet-Wilders I, serieus aan het voorbereiden is op regeringsdeelname.

Vooralsnog is hij er vooral in geslaagd om behoorlijk wat van zijn medewerkers weg te jagen zonder dat daarvoor capabele vervangers zijn gevonden. Voor een groot deel van het Nederlandse electoraat blijken zulke gebreken niet uit te maken, dat vindt het hoe dan ook prachtig wat Wilders doet. In de publieksenquête van EenVandaag werd Wilders in 2015 dan ook voor de tweede keer tot politicus van het jaar gekozen.

Dat de wetten van de politiek weinig grip op Wilders hebben, bleek eigenlijk al vanaf het moment dat hij in september 2004 uit de vvd-fractie vertrok. Zijn politieke Alleingang begon met wat tegenwoordig afkeurend zetelroof wordt genoemd. Wilders leek zich daarmee in het rijtje te scharen van eerdere zetelrovers als Ali Lazrak, Gonny van Oudenallen en Marjet Ockels. Misschien was hij – onder meer dankzij zijn haardracht – iets bekender dan deze voorgangers, maar zijn status leek in de herfst van 2004 te gering om een heel nieuwe beweging te kunnen dragen.

Parlementair verslaggever Hans Wansink van de Volkskrant schreef dan ook al een soort politiek in memoriam met als titel ‘Een ijverig Kamerlid maar geen topper’. ‘Wilders kan de indruk niet wegnemen dat hij, zeker vergeleken met Hirsi Ali, het politieke gevoel en de allure van een echte topper mist’, aldus het strenge oordeel van Wansink. De uit Somalië afkomstige liberale politica Ayaan Hirsi Ali stond in die tijd met enkele omstreden uitspraken over de islam in het middelpunt van de belangstelling.

De eerste maanden van zijn Groep Wilders beloofden evenmin weinig goeds. Na de moord op Theo van Gogh kreeg ook Wilders de hoogste graad van bescherming; sindsdien wordt hij permanent bewaakt. Dit leverde hem wel extra publiciteit op, maar tegelijk werd het daardoor vrijwel onmogelijk om een partij op te zetten. ‘Als ik een kandidaat wilde spreken, moest dat gebeuren in zo’n geheimgehouden hotel, zeshoog, met agenten voor de deur van mijn slaapkamer’, zo vertelde hij begin 2005 aan HP/De Tijd. Kenners als Maurice de Hond en Kay van de Linde legden in hetzelfde blad dan ook uit dat de missie van Geert Wilders een onmogelijke was. Wie zou lijf en leden willen riskeren om zich aan te sluiten bij het schimmige partijtje van een gewezen vvd-parlementariër?

Al snel kwamen er bovendien berichten dat Wilders niet de makkelijkste was om mee samen te werken. Gesprekken met oud-fortuynisten liepen stuk omdat Wilders hoe dan ook de eerste viool wilde blijven spelen. Voor Bart Jan Spruyt was het solistische gedrag van Wilders de voornaamste reden om uit de pvv te stappen. Spruyt had als voorzitter van de Edmund Burke Stichting gehoopt dat de pvv de door hem gewenste conservatieve partij werd, maar kwam er al snel achter dat Wilders heel andere plannen had. Zo wees Wilders de door Spruyt voorgedragen kandidaten – vooral hoogopgeleide christelijke conservatieven – stuk voor stuk af ten gunste van meer volkse jongens als Dion Graus, Barry Madlener en Hero Brinkman. En aan het door Spruyt geschreven ideologische manifest Een nieuw-realistische visie liet Wilders zich al snel weinig gelegen liggen.

Publiciteit kreeg hij door provocerende uitspraken, gelardeerd met beeldende termen als ‘kopvoddentaks’

Veel opzien baarde het vertrek van Spruyt overigens niet, aangezien journalisten in de zomer van 2006 nog nauwelijks belangstelling voor de pvv hadden. Enkele maanden voor de Tweede-Kamerverkiezingen van 2006 scoorde de pvv in sommige peilingen welgeteld nul zetels. Geld om een uitvoerige verkiezingscampagne te beginnen was er niet, het aantal vrijwilligers was nog steeds gering, van een samenbindende ideologie was nog nauwelijks sprake en in populariteitspolls scoorde Wilders niet bijzonder goed.

Het ontbrak de pvv in de herfst van 2006 kortom aan alle middelen die nieuwe partijen volgens politicoloog Paul Lucardie nodig hebben om door te kunnen breken, namelijk een aansprekende leider, voldoende personeel om de kandidatenlijsten te vullen en campagne te voeren, geld om de dure campagnes te financieren, een helder politiek project dat aansluit bij bestaande wensen, en natuurlijk publiciteit in de oude en nieuwe media.

Eigenlijk scoorde de partij EénNL, de voornaamste concurrent van de pvv, op alle vlakken beter. Met de Rotterdamse wethouder Marco Pastors had EénNL een aansprekende leider met bestuurlijke ervaring, terwijl op de kandidatenlijst ook nog het jonge lpf-talent Joost Eerdmans, de oud-vvd-Kamerleden Anton van Schijndel en Jan Dirk Blaauw en een aantal Leefbaar Rotterdam-leden stonden. Inhoudelijk volgde de partij het gedachtegoed van Fortuyn, ze beschikte ogenschijnlijk over meer financiële middelen en kon bovendien op enige sympathie in de media rekenen.

Uiteindelijk kreeg de pvv negen zetels en haalde EénNL zelfs niet de kiesdrempel. De voornaamste oorzaak daarvan lijkt te zijn dat de pvv in de laatste weken voor de verkiezingen op één terrein EénNL had weten te verslaan: dat van de publiciteit. Nadat Wilders in een interview met de Volkskrant had gewaarschuwd voor een ‘tsunami van islamisering’ werd hij het middelpunt van een kleine mediahype. Deze kwam vooral op gang nadat Alexander Pechtold de opmerking in een radiodebat ‘te walgelijk voor woorden’ had genoemd. Door de ophef die volgde kreeg Wilders volop de gelegenheid om zijn doemscenario’s te herhalen en te verbinden met zijn eigen veiligheidssituatie. Mede dankzij Pechtold vielen publiciteit, persoonlijk leiderschap en het politieke project voor het eerst goed samen en dat compenseerde ruimschoots het gebrek aan personeel en financiële middelen.

Daarmee was meteen ook de toon gezet voor de negen daaropvolgende jaren. De les die uit de verkiezingscampagne van 2006 kon worden getrokken was dat veel publiciteit de belangrijkste sleutel tot succes was. Ook zonder partijorganisatie en geldbronnen was die publiciteit te genereren, door het doen van provocerende, voor velen grievende uitspraken, gelardeerd met beeldende termen als ‘tsunami van islamisering’, ‘kopvoddentaks’, ‘moslimkolonisten’ en ‘straatterroristen’.

In veelpartijenstelsel Nederland was er altijd wel een lijsttrekker of fractievoorzitter (of desnoods een cabaretier of misdaadjournalist) die besloot om te bijten, al was het alleen om het eigen profiel meer kleur te geven. Wat ook hielp was dat veel media na de onverwachte doorbraak van Fortuyn in 2002 als de dood waren om nieuwkomers met afwijkende opvattingen te negeren. Vooral politici die namens het volk durfden te zeggen waar het op stond, mochten zich in een grote populariteit verheugen, niet in de minste plaats omdat zij de kijk- of oplagecijfers opschroefden.

Het optreden van de pvv-fractie kwam dan ook geheel in het teken te staan van het genereren van publiciteit. Dat deed Wilders enerzijds door eigen media-events te organiseren, zoals het uitbrengen van de film Fitna, die al maanden voor de uiteindelijke vertoning veel publiciteit opleverde. Anderzijds kopieerde en perfectioneerde de pvv een parlementaire strategie die de SP al eerder had geïntroduceerd. Die strategie bestond eruit om maximaal gebruik te maken van de controlerende bevoegdheden van de Tweede Kamer, zoals het stellen van mondelinge en schriftelijke vragen, het aanvragen van spoeddebatten en het indienen van tal van moties. In directe zin was het resultaat van al deze activiteiten beperkt, maar ze zorgden wel voor een permanente stroom van publiciteit die bovendien de indruk wekte van een sterke betrokkenheid en sterk activisme.

De PVV heeft in de afgelopen tien jaar naar schatting zes à zeven miljoen euro subsidie misgelopen

Net als de SP introduceerde de pvv een herkenbaar eigen idioom. Van hoog tot laag had de pvv-fractie het consequent over ‘islamisering’, ‘massa-immigratie’, ‘straatterroristen’, ‘dhimmis’ en ‘Henk en Ingrid’. Deze communicatieve discipline zorgde voor een permanente herhaling van de kernboodschap, ook buiten de campagnetijd. Tegen de tijd dat de campagne voor de volgende Tweede-Kamerverkiezingen begon, was de pvv-boodschap inmiddels tot de verste geografische en sociale uithoeken van het land doorgedrongen.

Ook zonder miljoenen kostende publiciteitscampagne of een enorm reservoir van vrijwilligers bleek het mogelijk om als nieuwkomer succes te hebben. Sterker nog, Wilders kreeg na de verkiezingen van 2010 een uitermate comfortabele positie als gedoogpartner van een minderheidskabinet.

Door het succes van deze strategie hoefde Wilders ook niet na te denken over de verdere organisatie van zijn partij. Het was een onderwerp waar hij vanaf het begin sterk tegen opzag, getuige een interviewdat hij in 2007 had met dit blad. ‘Je móet iets organiseren, maar je moet het zorgvuldig doen. De vraag is bovendien in welke vorm. Moet dat geïnstitutionaliseerd, met allemaal lokale partijbaronnen?’ zo vertelde hij. ‘Ik krijg nu nog blindedarmontsteking als ik denk aan hoe dat bij de vvd ging. Om je te kandideren moest je het hele land door, alle voorzitters van de Kamercentrales af en tegen de grootste idioot zeggen dat hij geniaal was.’

Theoretisch leek het opzetten van een politieke partijorganisatie inderdaad van levensbelang. Vrijwel ieder handboek politicologie wijst op de noodzaak van politieke partijvorming. Met een ledenorganisatie heeft een partij zowel ambassadeurs als voelsprieten in de samenleving, beschikt ze over een kweekvijver waaruit nieuwe bestuurders of parlementariërs kunnen worden gerekruteerd en biedt ze, in ieder geval in theorie, de mogelijkheid voor burgers om mee te praten. Bovendien, zonder ledenstructuur zou de pvv miljoenen aan subsidie mislopen die ledenpartijen wél krijgen in het kader van de Wet subsidiëring politieke partijen.

Ook de stelregel dat een ledenpartij op de lange termijn een noodzakelijk vehikel is, heeft Wilders inmiddels weerlegd. De pvv is tot op de dag van vandaag juridisch gezien een vereniging met slechts twee leden: Geert Wilders en de Stichting Groep Wilders, die op haar beurt eveneens slechts één lid heeft, namelijk Geert Wilders. Er zijn weinig tekenen dat daar verandering in komt. Sterker nog, het pvv-Kamerlid Martin Bosma heeft de ledenloze partij inmiddels ‘de eerste moderne partij van Nederland’ genoemd. ‘Ons model is het model van de toekomst. Het zal door velen worden overgenomen’, aldus het niet-lid.

Zeker is in ieder geval dat het de pvv-kiezers weinig uitmaakt. Initiatieven om de pvv te democratiseren, onder meer ondernomen door de Vereniging Vrienden van de pvv en Hero Brinkman, hebben nauwelijks bijval gekregen. Hoe een partij is georganiseerd lijkt voor een groot deel van de kiezers niet bijzonder relevant.

Ook de negatieve berichtgeving over het interne functioneren van de pvv heeft nauwelijks effect op de peilingen gehad. Bij de Provinciale-Statenverkiezingen van 2015 bleef de partij vrijwel gelijk, hoewel vrijwel alle Statenfracties van de pvv geteisterd werden door ruzies, afsplitsingen en amateurisme. Het gebrek aan transparantie over de gang van zaken binnen de pvv – de hiërarchie, de financiën, de kandidatenselectie – lijkt kiezers niet af te schrikken. Dat gebrek aan transparantie moet verhullen dat achter de goed geoliede publiciteitsmachine in feite een piepkleine, amateuristische organisatie schuilgaat.

Uit interviews met dissidenten ontstaat, zelfs als we rekening houden met enige door rancune ingegeven overdrijving, een tamelijk ontluisterend beeld van de organisatie van de virtueel grootste partij van Nederland. Zo blijkt de pvv wat omvang betreft nog steeds nauwelijks groter dan een lokale tafeltennisclub of orchideeënvereniging. Wie de verschillende fracties in het land en de kandidatenlijsten bij verkiezingen bestudeert ziet veel dezelfde namen terug: er zijn veel dubbele kandidaturen en verschillende fractiemedewerkers bekleden een zetel in een ander gremium of zijn ooit ergens kandidaat geweest.

Het aantal vrijwilligers dat bereid is om zich zonder tegenprestatie voor de partij in te zetten is eveneens beperkt. De meeste pvv-dissidenten houden het op hooguit een paar honderd activisten die in de loop der jaren hebben meegeholpen met het plakken van posters, het beheren van een website of het uitdelen van flyers. Bij gebrek aan een duidelijke ledenstructuur hangt die organisatie bovendien als los zand aan elkaar. Vooral de provinciale fracties klagen steen en been over de geringe steun en de vele nooit beantwoorde mails. Vlak voor de provinciale verkiezingen stuurde de partij ‘een paar posters op’, voor de rest moesten de kandidaten de campagne zelf maar betalen. Ook typerend: na verkiezingscampagnes kwam niemand binnen de partij op het idee om vrijwilligers of niet-gekozen kandidaten op z’n minst een bedankbriefje te sturen.

Uit de getuigenissen van de dissidenten blijkt hoezeer de pvv feitelijk nog een eenmanspartij is. In het gememoreerde interview met De Groene Amsterdammer stelde Wilders nog resoluut dat hij ‘echt niet de Kim Il-sung wil uithangen’. Maar de gang van zaken binnen de partij heeft vrijwel alle trekken van een autocratie. Als een ware despoot omringt Wilders zich met een groep vertrouwelingen die hij, om duidelijk te maken dat iedereen van hem afhankelijk is, regelmatig ververst. Wat er precies in de kamer van Wilders wordt bekokstoofd blijft voor de meeste pvv-activisten in nevelen gehuld. Om de haverklap confronteert hij zijn medewerkers met plotse koerswijzigingen of voldongen feiten, zoals het voorstel van de kopvoddentaks, het plots intrekken van zijn veto op verhoging van de pensioenleeftijd en zijn besluit om zijn steun aan het kabinet-Rutte I in te trekken.

Wie wil zijn reputatie in de waagschaal stellen voor een carrière als ja-knikker in een zo omstreden partij?

Veel medewerkers zien de leider eigenlijk alleen wat langer op het jaarlijkse fractie-etentje, waar Martin Bosma alle aanwezigen altijd vraagt te applaudisseren voor de grote leider aan wie iedereen een fatsoenlijke baan met een goed salaris te danken heeft.

De ledenloze pvv vaart derhalve blind op de politieke intuïtie van de grote roerganger. Als deze het om electorale of politieke redenen nodig acht om van koers te veranderen, is er geen partijcongres of zelfs kritische fractie die moet worden overtuigd. Dat biedt onmiskenbaar voordelen in een periode waarin gebeurtenissen snel op elkaar volgen en kiezers snel van partij wisselen. Maar de prijs die daarvoor betaald wordt is hoog. Allereerst is de pvv door het uitblijven van subsidies nog steeds zeer armlastig. In Nederland hebben alleen partijen die meer dan duizend leden hebben recht op deze subsidies. Daardoor heeft de pvv in de afgelopen tien jaar naar schatting zes à zeven miljoen euro misgelopen. Er is wel geprobeerd om dat gemis te compenseren door actief fondsen te werven in Nederland en in de Verenigde Staten. Maar volgens ingewijden gaat het niet om bijzonder grote bedragen, die bovendien ook nog eens grotendeels zijn gebruikt om advocatenkosten te betalen.

De armoede blijkt ook wel uit de goedkoop ogende verkiezingscampagnes, compleet met knullige filmpjes, als ook uit de tamelijk trieste vertoning op de avond van de Provinciale-Statenverkiezingen van 2015. Omdat de partij geen geld had om een bijeenkomst te organiseren stond Wilders die avond één enkele journalist te woord in een leeg Tweede-Kamergebouw.

Een tweede probleem is dat veel potentiële kandidaten afhaken. Wie wil zijn reputatie in de waagschaal stellen voor een carrière als ja-knikker in een zo omstreden partij? Welke waaghals is bereid minister of staatssecretaris te worden namens een partij die geheel afhankelijk is van de nukken van een einzelgänger als Wilders die niet schroomt om plotsklaps de stekker eruit te trekken? Veel medewerkers klagen over het gebrek aan enige erkenning, het dalende niveau van de medewerkers en keren de ooit zo bewonderde leider gedesillusioneerd de rug toe.

‘Aan de ene kant wordt van je verwacht dat je keihard werkt en veel opgeeft. Aan de andere kant voel je je totaal niet serieus genomen. Heel veel mensen denken op een gegeven moment: waar doe ik het allemaal voor?’ zo verwoordde een van hen een onder dissidenten breed gedeeld gevoel. In de media wordt dat gemis aan capabel personeel voor een deel gecompenseerd door opiniemakers van PowNews en GeenStijl die als een soort menselijk schild rondom Wilders zijn gaan staan om hem te beschermen tegen iedere aanval van het establishment. Maar weinig wijst erop dat deze fellow travellers ook daadwerkelijk bereid zijn om actief te worden voor de pvv.

Misschien wel het grootste nadeel is dat de pvv zich meer nog dan andere partijen sterk afhankelijk heeft gemaakt van de bereidheid van media om over de partij te berichten. Daardoor is ze meer onderworpen aan de wetten van de media die in veel opzichten strijdig zijn met die van de Nederlandse politiek. In coalitieland Nederland dient een partij die daadwerkelijk invloed wil krijgen steeds rekening te houden met de haalbaarheid van standpunten, als ook met gevoeligheden bij andere partijen die immers ooit bondgenoot kunnen worden. Wie bestuursverantwoordelijkheid wil dragen moet daarnaast beschikken over een reservoir van aspirant-bestuurders die bewezen hebben te kunnen functioneren binnen de smalle marges van de Nederlandse politiek.

De wetten van de media dicteren een geheel andere strategie. Om commerciële redenen zijn controversen voor de meeste media aantrekkelijker dan compromissen, harde uitspraken interessanter dan meel in de mond en persoonlijke aanvallen boeiender dan amicale verhoudingen. Omdat zijn politieke voortbestaan zo sterk afhangt van de media laat Wilders zich in zijn gedrag meer leiden door de eisen van de media dan door die van de politiek. Vandaar ook zijn neiging om ‘vol op het orgel’ te gaan, ‘het gaspedaal steeds harder in te drukken’. Hij weet dat hij als eenmansorkest steeds luider zal moeten spelen om de aandacht van de media op zich te blijven vestigen.

Het is verleidelijk om de opkomst van Wilders te zien als teken van een algehele politieke cultuuromslag in Nederland. Niet zozeer de politieke inhoud maar de politieke vorm is immers wat de partij zo bijzonder maakt. Als partij is de pvv het fotonegatief van de dominante partijen van de twintigste eeuw: het cda en de pvda. Nog steeds hebben pvda en cda de meeste leden, beschikken ze over een bijna onuitputtelijk reservoir van bestuurders op alle niveaus en hebben ze een indrukwekkend internationaal netwerk. In de peilingen komen ze echter zelfs samen niet meer in de buurt van de eenmanspartij van een mediastrateeg in de politiek.


Koen Vossen is politiek historicus, publicisten universitair docent politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit artikel is gebaseerd op onderzoek dat is gedaan voor de Engelstalige uitgave van zijn boek Rondom Wilders: Portret van de pvv (Boom, 2013). In dit boek, dat in 2016 zal uitkomen bij Routledge, wordt een lijst opgenomen met de namen van de geïnterviewde dissidenten

Beeld:(1) Ex-VV D’er Geert Wilders ruimt zijn kamer in Den Haag uit, september 2004 (Goos van der Veen / HH); (2) Den Haag, 28 september 2010. Mark Rutte, Maxime Verhagen en Geert Wilders verlaten het gebouw van de Eerste Kamer na het sluiten van een regeerakkoord en een gedoogakkoord (ROBERT VOS / ANP)