Terug naar de krant

Het wordt ongemakkelijk als de een ‘friet’ blijft zeggen en de ander ‘patat’

Leeslijst rubriek Jong geleerd

Mensen passen hun taalgebruik en uitspraak aan aan hun gesprekspartners. Maar niet altijd. En niet op elke manier. Het fascineert Lotte Eijk.

Leeslijst

‘Ik ben opgegroeid in Venlo, waar de meeste mensen een Limburgs accent hebben. Maar een van mijn vriendinnen ging in Amsterdam studeren, en in no time had ze een Randstedelijk accent. Ik vond dat zo verbazend: waarom gebeurt dit?”

Het fascineerde Lotte Eijk, nu taalonderzoeker maar toen pas eerstejaarsstudent Frans. „We hebben het er ook wel over gehad: waarom doe je dat? Maar ze zei: ik doe dat niet bewust. Ik heb er ook over gedroomd. Haha. Het hield me heel erg bezig.”

En nu nog. In april promoveerde Eijk aan de Radboud Universiteit op onderzoek naar alignment, het verschijnsel dat mensen hun spraakgebruik aanpassen aan dat van hun gesprekspartner. Daarbij kan het gaan om klanken – de zachte g uit Venlo of de harde g uit Amsterdam – maar ook allerlei andere aspecten, van spreektempo en toonhoogte naar woordvolgorde en woordgebruik.

Als voorbeeld van dat laatste: „Ik heb zelf weleens een gesprek gehad waarbij de een friet zegt, en de ander patat. Als je dat blijft volhouden, dan wordt het gesprek wat ongemakkelijk: waarom gebruik je mijn woord nou niet? Dus dan passen mensen dat aan.”

Naar alignment is veel taalkundig onderzoek gedaan, zegt Eijk, „maar vaak gaat dat dan over maar één van die taalniveaus, en dan komt eruit: ja, er is alignment, of niet. Ik wilde graag al die verschillende niveaus onderzoeken, met dezelfde onderliggende data.”

Mensen passen woordvolgorde snel aan

Dus maakte Eijk geluidsopnamen van proefpersonen die op opgenomen spraak reageren natuurlijk verlopende gesprekken tussen proefpersonen. En als je die spraak analyseert blijkt dat er nogal wat variatie is: alignment verschilt per taalniveau, per spreker, en per situatie.

„Ik vond dat het helemaal niet op alle niveaus op dezelfde manier gebeurde”, zegt Eijk. Bijvoorbeeld: hun woordvolgorde (‘dat ik dat gedaan heb’ versus ‘dat ik dat heb gedaan’) passen mensen vrij snel op elkaar aan, soms in opeenvolgende zinnen. Maar als mensen in de loop van een gesprek hun spreektempo en hun toonhoogte op elkaar afstemmen, gaat dat veel geleidelijker.

Ook zijn er grote individuele verschillen. Sommige mensen, zoals Eijks jeugdvriendin, lijken heel gevoelig voor bijvoorbeeld het overnemen van accenten, terwijl anderen geen krimp geven.

Ik merk zelf ook dat in Venlo mijn Limburgse accent sterker wordt

Er zijn verschillende concurrerende verklaringen, zegt Eijk. „Een stroming zegt: het gaat puur automatisch, zonder extra moeite. Als je een bepaalde klank hoort, wordt die in je hersenen geactiveerd, of geprimed, waardoor je hem automatisch gemakkelijker zelf gebruikt.”

Een andere verklaring is dat het bij alignment vooral gaat om samenwerking. „Je wilt dat een gesprek succesvol is, dus zorg je voor overeenkomsten in hoe je spreekt.” Zo moesten proefpersonen samen een taak uitvoeren met voorwerpen die ze nog niet kenden. „We hadden bijvoorbeeld een mok met een soort rare uitsteeksels. Dan zie je dat mensen woorden gaan bedenken, en al heel snel samen uitkomen op gezamenlijke nieuwe woorden, zoals ‘de Pippi Langkous’.”

Een derde verklaring is dat alignment vooral iets sociaals is. „Ik wil dat de ander mij aardig vindt, dus pas ik mij aan.” Het aanpassen van bijvoorbeeld je accent, al dan niet bewust, heeft daar mee te maken. Eijk: „Ik merk zelf ook dat in Venlo mijn Limburgse accent sterker wordt. Zulke aanpassingen doe je dus ook omdat je bij een groep wilt horen.”

Dat kan onbewust zijn, maar ook bewust en doelgericht. „Als je gaat solliciteren, en je bent je ervan bewust dat je accent tegen je kan werken, doe je je best om het te onderdrukken.” Soms zetten mensen hun accent steviger aan, bijvoorbeeld als ze trots zijn op hun afkomst, of als ze het verschil met de gesprekspartner willen benadrukken.

Uitkomsten kunnen ook praktisch nut hebben

In de praktijk sluiten de drie verklaringen elkaar trouwens niet uit, denkt Eijk: priming, samenwerking en sociale aspecten spelen alle drie een rol. „Soms lijkt het onbewust te gaan, zoals bij toonhoogte, en soms spelen er ook bewuste processen. En soms is er helemaal geen alignment”, zegt Eijk. „Dat was eigenlijk voor mij ook de verrassing van het onderzoek: ik had niet gedacht dat het zó variabel zou zijn.”

Haar promotieonderzoek was sterk gericht op wetenschappelijke theorie en onderbouwing, zegt Eijk, maar uitkomsten kunnen op den duur ook praktisch nut hebben. Bijvoorbeeld om mensen te helpen een tweede taal te leren, waar je immers ook graag wilt spreken als een moedertaalspreker. Eijk: „En er zijn ook toepassingen in de forensische taalkunde. Als je wilt bewijzen dat een stem op twee telefoontaps dezelfde is, moet je hier natuurlijk wel rekening mee houden.”

Inmiddels werkt Eijk als postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit van York in Engeland, met als doel om alignment-onderzoek in te zetten bij spraakproblemen zoals stotteren of het syndroom van Gilles de la Tourette.

Eijk: „Er is nog nauwelijks onderzoek naar stotteren en alignment, maar we weten wel dat stotteraars nauwelijks stotteren als ze een tekst tegelijkertijd met iemand anders uitspreken. Het lijkt alsof een extern ritme ze kan helpen.” Een directe oplossing levert dat natuurlijk niet op, zegt Eijk, „maar het biedt wel een interessant aanknopingspunt om verder te onderzoeken.”

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 3 juni 2023.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in