Opinie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Politiek

Verblind door euthanasiasme

Moet de staat helpen bij de euthanasie van eenzame gezonde ouderen, zoals D66 wil? en vinden van niet. „De eerste taak van de staat is en blijft om het leven te beschermen, ongeacht de kwaliteit daarvan.”

Foto Istock

Nergens ter wereld is het euthanasiasme zo groot als in Nederland. Hoewel de huidige euthanasiewet reeds een zachte dood mogelijk maakt bij ondraaglijk, uitzichtloos lijden en bij een opeenstapeling van ouderdomsklachten, is het kennelijk nog niet genoeg. Lobbygroepen bepleiten dat ook aan gezonde ouderen die hun leven voltooid achten, hulp bij hun zelfdoding moet worden geboden. VVD en PvdA hebben laten weten het een prima idee te vinden. D66-Kamerlid Dijkstra publiceerde in december alvast een concept-wetsvoorstel in de hoop een maatschappelijke discussie los te maken.

Die kwam er ook, maar niet zoals Dijkstra had gewenst. Afgelopen week werd er een tegenoffensief gestart met het manifest Waardig ouder worden, een initiatief van de ChristenUnie, gesteund door CDA, SP, ouderenbonden en uiteenlopende maatschappelijke organisaties. Dat manifest behelst een aantal punten om het welzijn en het leven van ouderen kwalitatief te verbeteren. Dit onbedoelde effect van Dijkstra’s wetsvoorstel Voltooid Leven verbaast niet. Integendeel, het wetsvoorstel laat juist zien hoe verblindend de ideologie van zelfbeschikking kan zijn.

D66 maakt opnieuw van individuele zelfbeschikking haar point d’honneur. Maar hoeveel politieke eer valt er te behalen aan een wetsvoorstel dat hulp bij zelfdoding propageert, zonder oog te hebben voor de maatschappelijke oorzaken van suïcidale verlangens onder ouderen, noch voor de maatschappelijke gevolgen indien zelfmoord door gezonde ouderen van staatswege wordt gefaciliteerd?

In 1897 publiceerde de Franse socioloog Emile Durkheim Le Suicide. Hij onderzocht daarin de maatschappelijke oorzaken van zelfmoord. . Zodra een samenleving individualistischer wordt en daardoor gefragmenteerd raakt, wordt de solidariteit geringer en de eenzaamheid groter. Zelfmoorden nemen dan toe.

Durkheim onderscheidde verschillende typen van zelfmoord, onder meer zelfmoorden uit eenzaamheid en zelfmoorden die voortkomen uit sociale druk. De bevindingen van Durkheim zijn sindsdien keer op keer bevestigd. In Nederland recentelijk nog door Van Wijngaarden in haar onderzoek naar de stervenswens van ouderen.

Wanneer, zoals D66 beweert, er bij ouderen een stijgende behoefte bestaat om hun leven te beëindigen zodra zij dat voltooid achten, dan behoort de staat zich ernstige zorgen te maken over de kennelijk pathologische tendensen in de samenleving. Niet hulp bij zelfdoding is daarom het juiste antwoord, maar grootschalig onderzoek naar de eenzaamheid onder ouderen, naar de sociale druk waaraan zij blootstaan en naar de overige factoren die bijdragen aan het gevoel dat het leven voltooid is.

In De eenzaamheid van stervenden in onze tijd (1984) beschrijft Norbert Elias de stilzwijgende verbanning van oudere en gebrekkig wordende mensen uit de gemeenschap van de levenden. Die vroegtijdige vereenzaming van oudere mensen wordt mede veroorzaakt door een cultuur waarin de dood en het lijden zo veel mogelijk uit het collectieve bewustzijn worden verdrongen. Gezondheid, vitaliteit en aanpassingsvermogen zijn de nieuwe dictaten geworden. Onder deze sociale druk kan het verlies aan functies waarmee de ouderdom gepaard gaat, al snel als onacceptabel worden ervaren. Zeker wanneer tegelijkertijd onophoudelijk voor de kosten van de vergrijzing wordt gewaarschuwd, zorginstellingen worden opgeheven, de thuiszorg door bezuinigingen wordt uitgehold en mantelzorgers overbelast zijn.

Mensen zijn geen atomen die ongevoelig zijn voor externe invloed. Integendeel. Ons denken, voelen en gedrag worden in hoge mate door onze omgeving bepaald. Het collectieve beeld van ouderen beïnvloedt ook hun zelfbeeld. Werkelijke autonomie en zelfbeschikking zijn illusies.

De vraag rijst dan ook wie die autonome ouderen eigenlijk zijn over wie D66 spreekt. Welke mensen zijn in staat werkelijk autonoom hun levenssituatie tot en met de dood te regisseren? Komen zij vooral uit de hogere sociale klasse, zoals Elias veronderstelde? Ook volgens Durkheim is zelfmoord mede een klasse-fenomeen. In de lagere sociale klassen komt zelfmoord minder voor. „Hoe minder men heeft, des te minder wordt men verleid de omvang van zijn verlangens onbegrensd uit te breiden.”

Is D66 al ongeïnteresseerd in de maatschappelijke oorzaken van de behoefte aan hulp bij zelfmoord, evenmin maakt de partij zich druk over de maatschappelijke gevolgen wanneer de staat deze hulp legitimeert en faciliteert.

De eerste taak van de staat is het leven te beschermen. Een gemeenschap kan niet duurzaam overleven wanneer er geen verbod op doden bestaat. Dat verbod geldt ook voor de staat. Na de Tweede Wereldoorlog werd dat in tal van mensenrechtenverdragen bevestigd. Deze verdragen zijn gebaseerd op het beginsel van de menselijke waardigheid. Dat beginsel impliceert het recht op leven en het recht om in vrijheid en naar eigen inzichten het leven te leiden. Deze rechten zijn zogeheten afweerrechten, die de – altijd tot machtsmisbruik neigende – staat op afstand moeten houden. Onder invloed van de emancipatie van de burgers en hun behoefte aan zelfbeschikking, worden deze afweerrechten echter steeds vaker ingezet als claimrechten.

De burger vraagt niet aan de staat om met rust te worden gelaten, maar nodigt daarentegen de staat uit in zijn intieme levenssfeer: „Staat, help mij mijn leven te beëindigen, want ik vind het zelf geen menswaardig bestaan meer”.

De functieverandering die de staat onder invloed van deze claimrechten ondergaat, mag dan in verschillende opzichten – zoals in geval van ondraaglijk en uitzichtloos lijden – inderdaad als een uitdrukking van barmhartigheid en solidariteit worden gezien, zij is niet zonder gevaren voor het morele karakter van de staat zelf. Historische ervaring en morele intuïtie verzetten zich immers tegen wetgeving die het doden juridisch legitimeert en faciliteert. De eerste taak van de staat is en blijft om het leven te beschermen, ongeacht de kwaliteit daarvan.

Als het recht toestaat dat de staat hulp biedt aan mensen die hun gezonde leven willen beëindigen omdat zij „klaar met leven” zijn, ontstaat de indruk dat suïcide door oudere, maar gezonde mensen een acceptabele praktijk is. Normen die in het recht worden vastgelegd, krijgen immers sociaal-psychologische effecten. Normering van hulp bij suïcide leidt tot normalisering van suïcide.

Die normalisering zal op haar beurt weer van invloed zijn op de zogenaamde vrije wilsbeschikking van de oudere die om hulp bij zijn zelfdoding vraagt. Vrienden en buren kregen die hulp toch ook, waarom zou ik er dan geen gebruik van maken? Het aanbod creëert ook hier de vraag. De spiraal die door gelegitimeerde hulp bij zelfdoding van gezonde mensen in gang wordt gezet, dreigt op termijn de integriteit van de staat aan te tasten.

Natuurlijk hamert het wetsvoorstel op de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen. Om die te garanderen, stelt Dijkstra voor dat er speciale ‘levenseindebegeleiders’ worden opgeleid, weliswaar afkomstig uit de medische en geestelijke gezondheidszorg, maar die geen arts of psychiater hoeven te zijn.

Hun expertise is ‘het voltooide leven’. De levenseindebegeleider gaat na of de doodswens van de verzoeker, die 75 jaar of ouder moet zijn, ‘weloverwogen, duurzaam en vrijwillig’ is. Daartoe voert de levenseindebegeleider minimaal twee gesprekken over een periode van twee maanden. Heeft hij de indruk gekregen dat het om een ‘authentieke’ doodswens gaat, dan consulteert hij een andere levenseindebegeleider die minstens één gesprek met de verzoeker voert. De levenseindebegeleider hoeft niet te overleggen met een (huis)arts of psychiater over de eventuele pathologische achtergronden van het verzoek om hulp bij zelfdoding, noch over de medische voorgeschiedenis van de verzoeker of over zijn medicijngebruik. Ook de familie hoeft niet te worden ingelicht of geraadpleegd indien de verzoeker dat niet wenst.

Kan in slechts twee gesprekken worden vastgesteld of de doodswens van een gezonde oudere ‘authentiek’ is? Een huisarts en psychiater zouden veel méér gesprekken nodig hebben, wetende hoe euthanasieverzoeken doortrokken kunnen zijn van angsten, ambivalenties en sociale druk. En kan een verantwoorde diagnose worden gesteld zonder enig inzicht in de medische en psychologische achtergrond van de verzoeker? Zonder enige raadpleging van huisarts, familie of instelling waar de verzoeker verblijft? De wijze waarop D66 de zelfbeschikking verabsoluteert, maakt de beweerde zorgvuldigheid tot een lege huls.

Dat geldt ook voor de zorgvuldigheid van de procedure voor de hulp bij de suïcide zelf. Die procedure bestaat daarin dat de levenseindebegeleider de door hemzelf voorgeschreven dodelijke middelen bij de apotheek ophaalt, en aanwezig is wanneer het middel wordt ingenomen. Maar wat als daarbij complicaties optreden, zoals verslikken, overgeven of ernstige misselijkheid? Omdat de levenseindebegeleider geen arts hoeft te zijn, bestaat het gevaar dat adequate zorg dan achterwege blijft. Zodra de dood is ingetreden, moet de lijkschouwer op de hoogte worden gesteld. Maar wie stelt de dood vast, nu alleen een arts daartoe bevoegd is?

Lees ook het opiniestuk van acht specialisten: Nee, niet heimelijk euthanasie plegen

Het voorstel van Dijkstra spreekt nergens over de plicht de familie, de huisarts of de instelling in te lichten over de geassisteerde zelfmoord, niet vooraf en niet achteraf. Kennelijk mag de levenseindebegeleider als een dief in de nacht het pand verlaten. De eenzaamheid van ouderen had niet beter geïllustreerd kunnen worden.

Lees ook het opinieartikel van de directeur van de Levenseindekliniek: Geen stiekeme euthanasie, maar zorgvuldig handelen

Elk mens heeft het recht een eind aan zijn leven te maken. In geval van ondraaglijk en uitzichtloos lijden is de hulp – op medische grondslag – van een arts daarbij inderdaad een daad van barmhartigheid, hoe belastend euthanasie ook is voor artsen zelf. Maar het voorstel van Dijkstra bepleit hulp van staatswege bij zelfdoding door gezonde oudere mensen op maatschappelijke grondslag: die van eenzaamheid, sociale druk en gebrek aan voldoende zorg.

Dit voorstel getuigt daarom niet van barmhartigheid, maar van een dreigend moreel verval van de staat.