„Ik denk dat de volgende vijftien jaar bepalend zijn voor het klimaat van de komende tienduizend jaar.” Dat zei klimatoloog en NOS-weerman Peter Kuipers Munneke een paar weken geleden in een lezing over klimaatverandering voor een gezelschap van pensioenbeheerders, verzekeraars en bankiers. Even ging er een zucht door de zaal. Maar daarna werd er vrolijk verder gesproken over duurzaam beleggen in relatie tot rendement. En aan het eind stapten de meesten – ja, ook ik – weer in hun auto om in de file op de A2 de interessante middag nog eens de revue te laten passeren.
Nog vijftien jaar om klimaatontwrichting te voorkomen. Zelfs als Kuipers Munneke een beetje overdreef, zou zijn opmerking aanleiding moeten zijn om de revolutie uit te roepen. Om massaal zonnepanelen op het dak te plaatsen en politici naar huis te sturen die besluiten om op olie en kolen te blijven stoken.
Maar wat doen we? We gaan over tot de orde van de dag. We rijden 130 km per uur, hoewel we weten dat daardoor de uitstoot van broeikasgassen toeneemt. We maken ons boos over windmolens die het uitzicht belemmeren – zelfs als ze een paar kilometer van de kust in zee staan. We trekken ons weinig aan van onderzoekers van het RIVM die bepleiten wat minder vlees te eten om het klimaat te sparen. En we negeren waarschuwingen van uiteenlopende organisaties als het Earth Observatory van NASA, het World Economic Forum of het wetenschappelijk klimaatpanel van de VN.
Zelfs een paar weken voor de verkiezingen praten politici er nauwelijks over: een maatschappij waarin we (bijna) geen broeikasgassen meer uitstoten. Dat is wel waar Nederland zich eind 2015 met het klimaatakkoord van Parijs aan heeft gecommitteerd. Om dat doel in de tweede helft van de eeuw te bereiken is nu al een gigantische inspanning nodig. In veertig jaar moet de complete infrastructuur van Nederland op de schop. We moeten onze energie anders opwekken, onze huizen anders verwarmen, anders gaan eten, ons anders verplaatsen, onze landbouwmethodes en industrie volledig veranderen.
Juist in campagnetijd zou je verwachten dat politici schetsen hoe ze zich zo’n schone, duurzame en ‘klimaatneutrale’ toekomst voorstellen. Maar hoewel veel verkiezingsprogramma’s vol staan met gedetailleerde plannen op dit gebied, is klimaatverandering nauwelijks een thema in het debat. D66 biedt werkende Nederlanders 500 euro extra en wil dat ‘de vervuiler’ daarvoor deels opdraait. „Op grond van de klimaatafspraken in Parijs wordt ook van Nederland een extra inspanning gevraagd”, schrijft het CDA. Progressieve partijen hebben zich verenigd rond een klimaatwet, die de beloftes die Nederland in Parijs heeft gedaan keurig vastlegt in tussentijdse doelen voor het verminderen van broeikasgassen. Maar ze laten zich niet uit over de gevolgen van die doelen. De vergezichten ontbreken.
Lees ook: Klimaatakkoord ‘Parijs’ was een succes, maar de doelen halen wordt bijna onmogelijkStel, er komt een meteoor
Hoe kan zo’n belangrijk onderwerp zo uit het zicht blijven?
Die vraag probeert George Marshall te beantwoorden in zijn boek Don’t Even Think About It: Why Our Brains Are Wired to Ignore Climate Change (2014). Hij denkt dat klimaatverandering voor ons te ingewikkeld is. Hij bedoelt daarmee niet dat klimaatverandering technologisch niet oplosbaar zou zijn, maar dat het voor het menselijk brein lastig, zo niet onmogelijk is ermee om te gaan.
Marshall vertelt over zijn boek, bij Google Talks:
Stel, zegt Marshall, dat een meteoor op de aarde af zou komen die zo rond het midden van de eeuw inslaat. Astronomen en geologen voorspellen dat dit in de jaren daarna extreme droogte zal veroorzaken, of juist zware neerslag. Het weer zal onvoorspelbaar veranderen, oogsten zullen mislukken, dieren uitsterven en mensen zullen onleefbare gebieden ontvluchten. Dan zouden we volgens Marshall direct met man en macht iets bedenken om die meteoor uit zijn baan te schieten. We zouden er alles aan doen om het onheil af te wenden. Maar het veel realistischer scenario van klimaatverandering, dat net zo desastreus kan zijn, wordt genegeerd.
We kunnen ons niet voorstellen dat wereldwijd kuststeden – ook in Nederland – overstromen, dat kleine eilandstaatjes worden verzwolgen door de stijgende zeespiegel of dat delen van Afrika en het Midden-Oosten onleefbaar worden door de opwarming.
Volgens Marshall komen mensen in beweging voor duidelijke, zichtbare problemen met directe gevolgen voor hun leven, een simpele oorzaak en een aanwijsbare schuldige. Klimaatverandering is in alles het tegenovergestelde. Het is een onduidelijk probleem, het voltrekt zich uiterst langzaam en grotendeels onzichtbaar, heeft complexe oorzaken en omdat we er allemaal aan meedoen, ontbreekt een duidelijke vijand. Tegelijkertijd heeft klimaatverandering, zeker in rijke landen, voorlopig nog amper gevolgen voor het dagelijks leven.
Reukloos, smakeloos gas
Filosoof en hoogleraar milieustudies Dale Jamieson schrijft in zijn boek Reason in a Dark Time: Why the Struggle Against Climate Change Failed – and What It Means for Our Future (2014) dat de evolutie ons niet heeft uitgerust met de juiste voelsprieten om klimaatverandering te herkennen als een bedreiging, laat staan dat we er onmiddellijk tegen in actie komen.
„Klimaatverandering is het gevolg van de heel geleidelijk toenemende concentratie van een onzichtbaar, reukloos, smakeloos gas in de atmosfeer”, aldus Jamieson. „Het idee dat ik het leven van mensen in Maleisië over duizend jaar kan beïnvloeden door vandaag in New York mijn thermostaat omhoog te draaien, ligt domweg buiten ons bevattingsvermogen.”
Jamieson over klimaatverandering:
Dus toen de Peruaanse boer Saúl Luciano Lliuya vorig jaar de Duitse energiereus RWE, eigenaar van diverse Europese kolencentrales, wilde aanklagen omdat hij het bedrijf medeverantwoordelijk houdt voor het smelten van de gletsjer boven zijn geboortestad Huaraz, kreeg hij ongelijk nog voor hij iets kon uitleggen. De rechtbank in het Duitse Essen zag geen aanleiding om de zaak in behandeling te nemen.
Door het bijzondere karakter van klimaatverandering vermoedt psycholoog Daniel Kahneman, die in 2002 de Nobelprijs voor economie kreeg voor zijn onderzoek naar (ir)rationele besluitvorming, dat de mensheid het probleem helemaal niet kán oplossen. „Ik ben door en door pessimistisch, het spijt me”, zei Kahneman in een gesprek dat George Marshall met hem had voor diens eerdergenoemde boek. „Ook al zijn mensen zich nog zo bewust van het probleem, dat zal nooit de weerstand overwinnen om hun eigen levensstandaard te verlagen.”
Hoe optimisten denken
Dus negeren we de feiten over klimaatverandering, schrijft de Noorse sociologe Kari Marie Norgaard in haar boek Living in Denial (2011). Optimisten vertrouwen op een technologische oplossing, zoals de ‘thoriumcentrale’, een veel veiliger vorm van kernenergie die ons al decennialang in het vooruitzicht wordt gesteld. Pragmatici denken dat het zo’n vaart niet zal lopen en dat we ons best kunnen aanpassen. Twijfelaars vergroten de wetenschappelijke onzekerheden uit en herinneren eraan dat het ijs op Groenland al eens verdwenen was toen er nog helemaal geen kolencentrales bestonden. Ook het pessimisme van Kahneman kan een prima aanleiding zijn om bij de pakken neer te zitten.
Norgaard vertelt over haar werk, in 2014:
We houden het thema het liefst ver bij ons vandaan, bijvoorbeeld door het te benoemen als een ‘wereldwijd probleem’ of iets voor ‘toekomstige generaties’. We geven de schuld aan ‘de Amerikanen’ of ‘de Chinezen’ en bagatelliseren onze eigen bijdrage aan de opwarming. Politici doen vaak hetzelfde. „Nederland heeft slechts een klein aandeel in de wereldwijde uitstoot”, schrijft de VVD bijvoorbeeld in zijn verkiezingsprogramma.
Politici weten ook dat het aanpakken van klimaatverandering bij de meeste kiezers niet hoog op het verlanglijstje staat. Logisch dus dat ze er met een boog omheen lopen. Dat geldt voor de VVD, die klimaatverandering wil aanpakken maar ook de garantie geeft „dat iedereen zijn of haar eigen keuzes kan blijven maken”. Maar het geldt net zo goed voor GroenLinks, waar de aandacht voor het klimaat tot nu toe beperkt blijft tot een belastinghervorming volgens het principe dat de vervuiler betaalt, maar waar het verder vooral gaat over ‘hoop’, en over een land waar ‘het bruist’ en dat anders kan.
George Marshall schrijft in Don’t even think about it dat klimaatverandering te lang vooral als een milieuprobleem is beschreven, terwijl het harde economie is. Hij wil het verhaal ook op een andere manier vertellen: weg met de ijsbeer als symbool voor klimaatactivisme, weg met de geur van geitenwollen sokken. Maak duidelijk dat klimaatverandering mensen hier en nu raakt.
De meeste politieke partijen hebben klimaatverandering vertaald in ‘groene groei’. Zo hebben ze het pessimisme eruit gesloopt, en in een moeite door ook de problemen van tafel geveegd. Als je de verkiezingsprogramma’s leest zou je bijna denken dat klimaatverandering vooral een banenmachine is en welhaast een zegen is voor de economie. „Door te investeren in schone energie […] trekken we een veelvoud van private investeringen los”, schrijft GroenLinks. „Wij willen schone groei”, aldus D66. „Nieuwe energiebronnen moeten betrouwbaar, betaalbaar en schoon zijn,” vindt de VVD, „om zo van de energietransitie ook economisch een succes te maken”.
Je hoeft alleen maar op het Deltaprogramma te wijzen om duidelijk te maken dat klimaatverandering ook gewoon heel veel geld kost. Voor dit programma voor het versterken van dijken en het creëren van bekkens om een teveel aan rivierwater op te vangen, is jaarlijks 1,2 miljard euro beschikbaar. Dat kost het dus om ons aan te passen aan de opwarming die ons al te wachten staat. En als we niets doen om toekomstige klimaatverandering te voorkomen, is het Deltaprogramma niet meer dan dweilen met de kraan open. Maar welke politicus durft de kiezer voor te stellen om een heel nieuw land te bedenken, met een nieuwe infrastructuur, een nieuwe manier van leven en een nieuwe economie?