Vroeg. Nog voordat je kind doorheeft hoe een traditioneel gezin eruit 'hoort' te zien en voordat hij of zij het idee heeft dat familie altijd op elkaar moet lijken om familie te zijn. Dan is het gewoon. Dat vindt Ties van der Meer, zelf donorkind, spermadonor en voorzitter van Stichting Donorkind. Deze stichting heeft als uitgangspunt dat ieder mens in ieder geval de kans moet krijgen zijn biologische familie te leren kennen en lobbyt voor meer openheid over het thema.
Anoniem mag niet meer
Op 1 juni 2004 is in Nederland de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting in werking getreden. In deze wet zijn afspraken vastgelegd rond het beheren, bewaren en verstrekken van donorgegevens bij kunstmatige bevruchting. De wet maakt het voor personen die verwekt zijn met een kunstmatige bevruchtingstechniek in een kliniek na 1 juni 2004 mogelijk om kennis te nemen van hun afstammingsgegevens, zegt stichting FIOM.
Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind stelt dat elk kind recht heeft op kennis over zijn biologische afstamming. Nederlandse donorkinderen kunnen dus vanaf hun 16e hun donor opzoeken.
Zelf vond Van der Meer ook zijn eigen donor, die geen contact met hem wil. Een aantal van de kinderen die hij verwekte door middel van vruchtbaarheidsbehandelingen kwamen hem op het spoor via een commerciële DNA-bank.
"Vroeger was zaad doneren anoniem, omdat dat zo door artsen is besloten. Het ideaalbeeld was en is nog steeds vaak: een romantische relatie, en daarmee twee biologische ouders. Als dat dan niet lukt en er moet een donor aan te pas komen is de gedachte algauw: dat is maar een zaadje, dat telt niet mee. Of: het is maar een kamertje waar de baby even in woont, als het over draagmoederschap gaat. Praten we over eiceldonatie, dan wordt het verhaal opnieuw omgedraaid zodat de donor geen rol speelt: ik heb het kind gedragen, dus ben ik de echte ouder."
"Leg uit hoe het zit en speel open kaart. Dat gesprek moet je niet één keer voeren en daarna nooit meer, maar moet blijvend gevoerd worden, zegt Van der Meer. "Het liefst zo vroeg dat een kind zich dat eerste gesprek niet meer kan herinneren; nog voor de basisschoolleeftijd."
Vertrouwen op je ouders
Van der Meer pleit voor meer openheid en erkenning rondom het feit dat de helft van iemands genen van iemand anders komen, die je misschien wel graag wil leren kennen. Een arts, zegt Van der Meer, zou dat besluit niet mogen nemen en de ouders ook niet. Verzwijgen, geheimen bewaren: dat kan zorgen voor een gevoel van verraad, weet hij uit verhalen van de vele donorkinderen die zich bij Stichting Donorkind hebben aangesloten.
"Als kind moet je 100 procent kunnen vertrouwen op je ouders. Als er dan zo'n belangrijk deel van je afkomst wordt verzwegen of compleet genegeerd, kan dat je identiteit aantasten. Genetica zegt een kind niets, maar liegen en de vertrouwensband breken wel", aldus Van der Meer.
Begin het gesprek daarom al te oefenen tijdens de zwangerschap, zegt hij. Leg uit dat er een donor is, laat ze elkaar zo mogelijk ontmoeten op jonge leeftijd. "Je kind zal dat gewoon aannemen als een gegeven en er verder weinig aandacht aan besteden."
Zaadje, kamertje of eitje van een ander
Iemands halve biologische afkomst afdoen als 'het is gewoon maar een zaadje, kamertje of eitje', dat is geen respectvolle omgang met je kind. Wij vinden dat geen goed ouderschap."
"Als je echte diversiteit nastreeft, durf dan ook te accepteren dat er vele vormen van ouderschap zijn. Die donor speelt een rol, de draagmoeder en eiceldonor ook. Ons advies is: ga dat niet verdonkeremanen. Geen enkel donorkind klaagt over de verwekking en dat dat niet traditioneel is gedaan, maar wel over verzwijgen, klein maken en geheimen bewaren."