Toen de 73-jarige Gayle McCormick uit het Amerikaanse Bellingham erachter kwam dat haar man op Donald Trump had gestemd zette ze resoluut een punt achter 22 jaar huwelijk. Tegenover persbureau Reuters verklaarde ze dat ze verbolgen was dat hij had kunnen stemmen op iemand ‘met een dergelijk track record op het gebied van burgervrijheden, vrouwen en zijn omgang met mensen in het algemeen’. In het filmpje dat circuleert op het internet klinkt de verontwaardiging door in haar stem.

Hier was niet alleen maar sprake van een meningsverschil. Hier spraken diepgewortelde emoties. Het waren McCormicks ‘morele intuïties’ die haar tot haar besluit hadden gedreven. McCormick, zelf progressief, ‘neigend naar socialistisch’, kon haar beeld van goed en kwaad niet langer verenigen met dat van haar man.

Wetenschappers begrijpen steeds beter hoe deze morele intuïties onze meningsvorming over uiteenlopende onderwerpen en ook onze politieke voorkeur bepalen. Onze morele intuïties, zo toonden sociaal psychologen en cultureel antropologen aan, zijn grotendeels aangeboren en slijten er tijdens onze jeugd in. Op basis van deze intuïties bepalen we wie wat ons betreft de goeden en slechten zijn en welke gedragingen daarbij horen. Ze maken ons woedend als we zien hoe iemand in elkaar wordt geslagen, als iemand de vlag van een land in brand steekt of als iemand profiteert van andermans inspanningen zonder zelf iets bij te dragen.

Deze intuïties liggen dus vast en zijn niet rationeel – we voelen ze eerst en verantwoorden ze erna. Maar als deze intuïties zo vast liggen, hoe kan het dan dat twee derde van de Nederlandse kiezers pas in de laatste weken voor de verkiezingen de stem bepaalt? En hoe kan het dat er na decennia van vooruitgang een conservatieve, xenofobe wind lijkt te waaien in Nederland en de rest van Europa?

De grondlegger van de theorie van de ‘morele grondslagen’ is psycholoog Jonathan Haidt van de Universiteit New York. Hij borduurde voort op het werk van cultureel antropoloog Richard Schweder die aantoonde dat niet de ratio, maar emoties onze kijk op goed en kwaad bepalen. Meestal zijn die emoties subtiel, vandaar dat ze ‘intuïties’ worden genoemd. Haidt onderscheidt zes morele intuïties: zorg of het voorkomen van schade aan individuen, rechtvaardigheid, vrijheid, loyaliteit aan de groep, respect voor autoriteit en tradities en ten slotte zuiverheid.

Al deze intuïties ontstonden volgens Haidt in de loop van de evolutie met als doel om overlevingskansen van in groepen levende mensen te vergroten: loyaliteit, autoriteit en zuiverheid binden en beschermen groepen; de andere drie balanceren met de belangen van de individuen binnen de groep. Zuiverheid heeft oorspronkelijk als doel (besmettelijke) ziekten te voorkomen, en gaat daarom vaak over voedsel en zedelijkheid, van het niet eten van varkensvlees tot het dragen van een hoofddoek, maar ook de obsessie met superfoods komt eruit voort.

Haidt vergelijkt de morele intuïties met de smaakreceptoren op onze tong voor zout, zoet, zuur, bitter en hartig. Een cultuur, aldus Haidt, is zoiets als een cuisine: iedere cultuur is anders, maar ze bedienen de morele intuïties in verschillende mate. Zo zijn er culturen zoals de Amerikaanse, waarin (voor het tijdperk Trump) individuele vrijheid en gelijkheid erg belangrijk zijn, of culturen zoals de Indiase, waarin zuiverheid en hiërarchie veel belangrijker zijn. Ook daarvoor zijn evolutionaire verklaringen: de omstandigheden bepaalden welke morele intuïties zich het sterkst ontwikkelden.

Dat betekent niet dat iedereen binnen eenzelfde cultuur dezelfde morele intuïties heeft. Ook binnen populaties variëren deze, al zoeken gelijkgestemden elkaar op en nemen ze elkaars standpunten over. Ze vormen wat Haidt ‘morele stammen’ noemt, vergelijkbaar met de stammen van vroeger. Omdat ze tegenwoordig niet meer in afzondering leven, komen de morele stammen constant met elkaar in botsing.

De belangrijkste morele stammen, in elk geval in westerse landen, zijn de cultureel-progressieven en cultuur-conservatieven (in de Verenigde Staten zijn dat de liberalen en conservatieven, die grofweg overeenkomen met de Democraten en Republikeinen). Een progressief is gericht op vooruitgang, hecht veel aan de individuele waarden zoals het voorkomen van schade en het bieden van gelijke kansen. Voor een progressief zijn deze waarden universeel – de universele mensenrechten zijn bij uitstek progressief. Een conservatief is gericht op het behoud van datgene wat er is en hecht net zozeer aan de groepswaarden. Voor hen is loyaliteit naar de eigen groep belangrijker dan die naar de mensheid als geheel en orde belangrijker dan rechtvaardigheid voor het individu. Ze zijn niet selfish maar groupish, volgens Haidt, die altijd een progressief is geweest, maar door zijn onderzoek de conservatieve waarden meer zegt te zijn gaan waarderen, omdat de mens niet alleen een individu maar ook een groepsdier is.

Een belangrijk verschil tussen conservatieven en progressieven uit zich in hun kijk op de politie. Rechts benadrukt het belang van de politie als handhavers van de orde en beschermers van onze groep, links legt de nadruk op onderdrukking en machtsmisbruik. Zo windt een progressief zich in het debat over politiegeweld tegen zwarten in Amerika vooral op over het machtsmisbruik en geweld van de agenten, terwijl de conservatief de nadruk legt op de misdragingen van de burgers.

De progressieve en conservatieve stammen zijn verder onder te verdelen in links en rechts. Beide hechten aan rechtvaardigheid, maar hebben hier een andere kijk op: wie links is streeft naar een eerlijke verdeling van de kansen en opbrengsten; wie rechts is gelooft in ‘voor wat hoort wat’ en ziet rechtvaardigheid als proportionaliteit: wie harder werkt mag meer verdienen – vandaar hun afkeer van uitkeringstrekkers en hoge belastingen.

Hoewel progressieven overwegend links zijn en conservatieven overwegend rechts, zijn er ook links-conservatieven – de SP’ers die pleiten voor één nationaal zorgfonds bijvoorbeeld – en rechts-progressieven – d66’ers die pleiten voor ondernemerschap en wetenschappelijke vooruitgang. Verder hebben aanhangers van de sgp een flinke scheut zuiverheid en groepsloyaliteit, is een partij als de pvda gematigd links en progressief en is de vvd als klassieke rechtse partij de laatste jaren steeds conservatiever geworden.

Rechtse intuïties zetten mensen aan tot werken en zelfredzaamheid, linkse bieden mededogen met de zwakkeren

De conservatieve en progressieve intuïties komen sterk overeen met de klassieke mannelijke en vrouwelijke waarden: hard versus zacht, grenzen stellen en stimuleren versus zorg en empathie. Het cliché-beeld is dan ook dat de man een conservatief is en de vrouw een progressief, al raakt die indeling door de door progressieven bewerkstelligde emancipatiebeweging sterk vertroebeld.

Net zoals in een opvoeding harde en zachte elementen nodig zijn, hebben progressieve en conservatieve krachten allebei nut in de maatschappij. Rechtse intuïties zetten mensen aan tot werken en zelfredzaamheid, linkse intuïties bieden mededogen met de zwakkeren. Progressieven staan meer open voor nieuwe invloeden, ideeën en ontwikkelingen, die vooruitgang kunnen betekenen. Conservatieven zijn gericht op het behoud van wat er is, zij voorkomen dat er anarchie en chaos ontstaat. Zij hebben sneller oordelen over dat wat afwijkt van de norm (homoseksualiteit, mannen die weigeren vrouwen de hand te schudden). Progressieven tonen mededogen voor wie zich niet aan de regels houdt, met het gevaar een precedent te scheppen; conservatieven kunnen met hun harde aanpak soms meer schade aanrichten dan de kwaal zelf.

Maar zeg dat niet tegen een rechtgeaarde politieke ideoloog: die redeneert volledig langs de lijn van zijn morele intuïties. Het voordeel dat we in Nederland hebben ten opzichte van met name de Verenigde Staten is dat ons stelsel het mogelijk maakt die linkse en rechtse elementen te mengen, zowel door middenpartijen als door coalities. Progressieve en conservatieve standpunten hoeven ook niet altijd recht tegenover elkaar te staan. Arbeidsmigratie werd zo lange tijd door beide kampen gesteund: door de progressieven vanwege de kansen die het bood aan mensen van elders en de verrijking van de maatschappij; conservatieven zagen vooral de economische voordelen voor bedrijven.

in de praktijk worden de tegenstellingen tussen progressief en conservatief of links en rechts wel vaak benadrukt. In het debat zijn mensen met een progressief pallet van morele intuïties geneigd conservatieven weg te zetten als dom, ongeïnformeerd of zelfs slecht en vinden conservatieven op hun beurt progressieven vaak naïef, politiek correct en kortzichtig, betoogt de Vlaamse filosoof en bioloog Ruben Mersch in zijn vorig jaar verschenen boek Waarom iedereen altijd gelijk heeft, dat grotendeels is gebaseerd op het gedachtegoed van Jonathan Haidt. Maar, zo benadrukken Haidt en Mersch, die verschillende standpunten komen meestal niet voort uit domheid, maar uit de verschillende morele intuïties, of ‘onderbuiken’ zoals Mersch ze noemt. Ze redeneren vanuit verschillende waarden, die niet meer of minder waard zijn.

Tegen die relativerende analyse heeft rechtspsycholoog Dan Kahan van de Universiteit van Yale wel iets in te brengen. Wie zich sterk door zijn of haar morele intuïties laat leiden vervalt al snel in wat hij ‘politiek gemotiveerde redenering’ noemt: onze morele intuïtie bepaalt hoe we tegen bepaalde onderwerpen aankijken en van daaruit gaan we op zoek naar argumenten en bewijzen voor ons standpunt. Kahan toonde aan dat meer kennis over een onderwerp die vooringenomenheid niet minder maar juist hardnekkiger maakt. Onwelgevallige informatie wordt geweerd. Dit politiek gemotiveerd redeneren doen we niet bij alle thema’s evenveel. ‘Het ene onderwerp raakt gepolitiseerd, het andere niet’, zegt Kahan. Sommige onderwerpen raken ons van nature meer dan andere, en belanghebbenden, conflict entrepreneurs noemt Kahan hen, plaatsen de onderwerpen in een moreel kader om hun belangen te behartigen. ‘Zodra dat gebeurt, zie je dat mensen niet langer hun standpunt bepalen op basis van feiten, maar op basis van hun morele intuïties.’

De morele benadering van thema’s kan leiden tot fanatieke eenkennigheid. Bekende voorbeelden hiervan zijn het rechts-conservatieve verzet tegen klimaatmaatregelen, dat voortkomt uit de weerzin tegen overheidsbemoeienis met bedrijven die hard werken voor hun geld, en de progressieve ontkenning van aangeboren gedragsverschillen tussen mannen en vrouwen, die voortkomt uit hun sterke afkeer tegen onderdrukking – die gelegitimeerd zou kunnen worden op basis van de verschillen. Recent is ook de discussie over het Zika-virus gepolitiseerd, vertelt Kahan: ‘Progressieven zien de komst van Zika naar de Verenigde Staten als een gevolg van klimaatopwarming, conservatieven wijzen de migratie als oorzaak aan.’

Gelukkig zijn er wel gradaties in vooringenomenheid, benadrukt Sander van der Linden, hoogleraar sociale psychologie aan de Universiteit van Cambridge in Groot-Brittannië. ‘Bij vrijwel iedereen is er sprake van selectieve attentie, dus dat de ene informatie je sneller opvalt dan de andere. Een kleinere groep is sterker geneigd om eerder aan te nemen wat past bij zijn overtuigingen, daarna komt pas gemotiveerd redeneren, waarbij je actief bewijzen afwijst, en dan heb je nog extremere posities, waarbij je propaganda verspreidt. Er is altijd sprake van een grote groep beïnvloedbaren en kleine groepen van beïnvloeders, die een extremere positie op het spectrum innemen.’ De grootste ideologen binnen een morele stam, die het meest subjectief omspringen met feiten en cijfers, zijn vaak de meest dominante en bepalen de meningen van de beïnvloedbaren.

Onder invloed van omstandigheden kunnen de leden van een stam, of de inwoners van een land, meer op hun morele intuïties teruggeworpen worden en meer progressief of conservatief worden. Zo bleek onder meer uit een studie die afgelopen jaar verscheen in het tijdschrift Nature Human Behaviour dat na een afname van infectieziektes de gelijkheid tussen mannen en vrouwen – een streven dat voortkomt uit progressieve waarden – toeneemt. In tijden van vrede en veiligheid neemt de behoefte aan een strakke hiërarchie en het wij-zij-denken af, en ontstaat er ruimte voor emancipatie, zelfontplooiing en tolerantie voor mensen uit andere groepen. Progressieve waarden drijven de maatschappij vooruit.

Zo’n progressieve wind heeft in het vrije Westen sinds de Tweede Wereldoorlog vrijwel constant gewaaid, zegt Christian Welzel, hoogleraar politieke cultuurwetenschap aan de Universiteit van Leuphana in Duitsland. Hij is een van de trekkers van de World Values Survey, die sinds de jaren zestig wordt uitgevoerd. In zijn boek Freedom Rising uit 2013 beschrijft hij hoe de afgelopen decennia de tolerantie voor homoseksuelen en minderheden toenam, hoe vrouwen zich ontworstelden aan hun ondergeschikte rol, hoe er meer oog kwam voor dierenleed, hoe taboes op seks afnamen, vrijheid van meningsuiting werd gekoesterd en er werd gewerkt aan milieubescherming.

Die stapsgewijze verschuiving onder invloed van progressieve activisten werd een vanzelfsprekendheid. Conservatieven merkten dat de progressieve verworvenheden keer op keer niet leidden tot chaos en anarchie en namen veel van de standpunten schoorvoetend over. De progressieven én conservatieven van nu houden er dus heel andere standpunten op na dan die van twintig of dertig jaar geleden. Denk aan vvd-coryfee Frits Bolkestein die in 1996 nog tegen het homohuwelijk stemde, de vanzelfsprekendheid onder veel conservatieven dat vrouwen carrière maken en het feit dat veel progressieve Nederlanders nu pas openstaan voor ons slavernijverleden.

Maar de laatste jaren is er onzekerheid in de maatschappij geslopen, schrijft Welzel in een nog te verschijnen wetenschappelijk artikel. Onderdeel van de vooruitgang was de investering in en waardering van wetenschap en onderwijs, waaruit de kennismaatschappij ontstond. Progressieven omarmden samen met rechts het neoliberalisme en de overtuiging dat het verspreiden van de vooruitgangsgedachte en het kapitalisme over heel de wereld alleen maar winnaars zou kennen. Maar inmiddels is gebleken dat de kennismaatschappij en de globalisering ook verliezers kennen, die hun kansen en zekerheden zien afnemen en die bovendien lang niet zoveel zijn meegegaan in de progressieve emancipatiebeweging. ‘De karavaan denderde voort en zij zijn achtergebleven’, zegt Welzel. ‘Ze voelen zich buitengesloten.’

De conservatieven verdedigen de progressieve ‘verworven-heden’ waar ze zich niet lang geleden zelf nog tegen verzetten

In tijden van onzekerheid neemt het conservatisme toe, en daarbinnen met name de groepsloyaliteit. Xenofobie dus. Wie onzeker is over zijn of haar eigen baan, kijkt met argusogen naar de instroom van concurrenten. Maar het is ook indirecter: onze tribale morele intuïties die zijn gericht op competitie tussen groepen spelen op. Progressieven zijn geneigd om waarden zoals groepsloyaliteit, respect voor autoriteit en heiligheid te zien als onbelangrijke, primitieve waarden, die in deze tijd overbodig zijn geworden. Dat zijn ze inderdaad in tijden van voorspoed, maar als de omstandigheden zwaarder zijn, is een duidelijke taakverdeling, een strikte hiërarchie en een sterke loyaliteit belangrijker dan individuele vrijheid en zelfontplooiing. Deze andere intuïties spelen in moeilijker tijden dus weer op. Tolerantie en zelfontplooiing zijn luxegoederen, waar pas ruimte voor ontstaat wanneer aan de andere voorwaarden wordt voldaan.

‘In onzekere tijden schieten mensen in de overleefmodus’, zegt Welzels collega Ronald Inglehart, hoogleraar politieke wetenschappen aan de Universiteit van Michigan. Hij waarschuwde een jaar of tien geleden al voor de ‘autoritaire, xenofobe reflex’ die ontstaat door snelle culturele veranderingen. Mensen verlangen naar sterk leiderschap, een duidelijke hiërarchie en groepsnormen en sterke solidariteit naar de eigen groep.

Op die manier verklaart Inglehart de populariteit van Donald Trump in zijn eigen land en van populistische politici zoals Geert Wilders en Marine Le Pen in Europa. Zij werpen zich op als de verdedigers van de westerse waarden en zijn daarmee conservatieven pur sang – hoezeer ze ook stellen voor progressieve waarden te staan. Zo kan de paradox ontstaan die we nu in Nederland zien: in reactie op de conservatieve islam zijn het uitgerekend de conservatieven die de progressieve ‘verworvenheden’ verdedigen, zoals vrouwen- en homorechten, waar ze zich niet lang geleden zelf nog tegen verzetten. Uitgerekend zij verdedigen de tolerantie waar ze zelf helemaal geen groot voorstander van zijn. Ze verdedigen dan ook niet de tolerantie en emancipatie, maar de status-quo.

Ondertussen verwijten ze de progressieven in het islamdebat onvoldoende te staan voor hun eigen waarden, verwijzend naar de beroemde uitspraak van filosoof Karl Popper: ‘We should therefore claim, in the name of tolerance, the right not to tolerate the intolerant.’ Daarmee hebben ze een punt: progressieven zijn zelden bezig met het verdedigen van hun waarden tegen krachten van buiten. Zij zijn vooral bezig met strijden tegen de conservatieven in hun eigen arena, zoals tegen racisme of voor de acceptatie van transgenders. Wat dat betreft zouden we de progressieven kunnen zien als de aanvallers in een team, die als verdediger slecht uit de voeten kunnen.

Is de opkomende ‘eigen-volk-eerst-mentaliteit’ daarmee een vanzelfsprekende, misschien zelfs gezonde ontwikkeling? Dat hoeft niet zo te zijn. Allereerst hangt het ervan af of de angst en onzekerheid terecht zijn. Gedeeltelijk wel: de overheid trekt zich steeds verder terug, de sociale zekerheid neemt af, de baanonzekerheid groeit, en de zorgkosten stijgen, maar nog altijd hebben we het stukken beter dan bijvoorbeeld in de jaren zeventig – al is het de vraag of het sluiten van grenzen, het discrimineren en weren van immigranten en het verdedigen van culturele symbolen daar het juiste antwoord op is.

De progressieven zullen hun neoliberale globaliseringsagenda van de afgelopen decennia moeten overdenken en moeten komen met een alternatief. Een probleem is dat de vooruitgangsdenkers zijn voortgedenderd, het neoliberalisme (waarin vrijheid boven alle andere waarden staat) hebben omarmd en een groot deel van hun kiezers – met name de (voormalige) arbeiders – zijn vergeten, zegt Inglehart. ‘Hillary Clinton stond symbool voor die politiek.’

Ook in landen als Nederland en Duitsland ontstond een kartel van inwisselbare middenpartijen, die allemaal dezelfde overtuigingen deelden over open grenzen, vrijhandel en migratie. De Europese integratie en globalisering waaraan die middenpartijen werkten was bedoeld ten goede te komen aan iedereen, maar ging ten koste van een deel van de eigen burgers. Het is een balanceer-act, zegt Inglehart. ‘Snelle culturele en maatschappelijke verandering is desoriënterend. Vooral veel ouderen hebben het gevoel dat ze niet meer leven in het land waarin ze altijd leefden. Je kunt de opkomst van het populisme zien als een teken dat er limieten zijn.’

De angst en onzekerheid draaien daarnaast wel degelijk gedeeltelijk om perceptie. ‘Een groot deel van de ontevreden burgers is er de afgelopen decennia wel degelijk op vooruitgegaan, maar dat is niet wat de media hun voorspiegelt’, zegt Christian Welzel. Zo zijn we vaak geneigd te vergeten hoeveel onveiliger grote delen van steden tot een jaar of tien geleden nog waren, hoeveel meer mensen met de diagnose kanker ten dode opgeschreven waren en hoe normaal het nu is dat een groot deel van de Nederlanders meerdere keren per jaar op vakantie gaat.

Maar in plaats van dit soort positieve ontwikkelingen tot zich te laten doordringen, krijgen mensen vooral berichten te lezen die hun onzekerheid voeden. Deels komt dat doordat slimme algoritmes via sociale media hun het nieuws voorschotelen dat bij hen past, maar data-onderzoekers van Facebook becijferden in 2015 in Science dat meer dan door dit algoritme, onze news bubble in stand wordt gehouden door onze eigen vrijwillige keuzes. De bubble is niets nieuws en wordt door de algoritmes hooguit wat versterkt: ook voordat er zoiets bestond als sociale media, hadden we al onze zuilen en onze voorkeuren.

Die toegenomen onzekerheid versterkt op haar beurt de morele intuïties. Uit een studie die Amerikaanse onderzoekers in 2014 publiceerden in Psychology and Social Bulletin blijkt dat mensen door blootstelling aan morele argumenten conservatiever of juist progressiever kunnen worden. Wanneer iemand die gevoelig is voor ‘groepsloyaliteit’ steeds leest en hoort dat zijn cultuur bedreigd wordt, zal die morele intuïtie sterker worden en de persoon dus conservatiever. Wie gevoelig is voor schade aan individuen en steeds berichten meekrijgt over politiegeweld, zal sterker overtuigd raken van zijn progressieve gelijk.

Volgens Welzel slaagt vooral het rechts-conservatieve kamp er de laatste jaren het best in om de morele intuïties van burgers aan te spreken – zij zijn de conflict-entrepreneurs van dit moment. Uit zijn analyses blijkt dat in landen als Nederland en Duitsland het aantal potentiële stemmers voor deze partijen namelijk niet is toegenomen. Het aantal mensen dat ontevreden is over de politiek en rechts georiënteerd is, is volgens hem niet gegroeid. Door leiders als Wilders komen die kiezers naar de stembus, zeker omdat hij steeds de huidige ontwikkelingen zoals de komst van vluchtelingen in een moreel kader plaatst.

Of de onzekerheid onder Amerikaanse en Europese burgers nu terecht is of niet, in elk geval moet er iets aan gedaan worden. Hoe dat moet gebeuren, daarover, hoe verrassend, verschillen de conservatieven en progressieven van mening. De eersten zoeken het in werkgelegenheid, de laatsten in herverdeling – beide groepen zullen een deel van de oplossing moeten leveren. Met de verdere opkomst van kunstmatige intelligentie zullen er ook steeds meer banen voor middenklasse-hoogopgeleiden verdwijnen, dus ook zij hebben er baat bij dat er iets verandert, benadrukt Ronald Inglehart. ‘Alles zal nog meer alleen naar de top gaan, een onhoudbare situatie. Er moet een nieuwe coalitie komen van die 99 procent die niet bij die top hoort.’

Progressieve politici zullen moeten beseffen dat ze niet alleen rekening moeten houden met de principes die voor hen het belangrijkst zijn, het opkomen voor de rechten en kansen van individuen. Als ze voor deze waarden opkomen, zullen ze die in een moreel kader moeten plaatsen. Daarnaast kunnen ze er niet omheen dat ook groepsloyaliteit, enige mate van hiërarchie en zuiverheid voor veel burgers belangrijke morele waarden zijn, en doen zowel deze politici als anderen er goed aan hun onderwerpen ook in die andere morele termen te formuleren. Zo toonden Amerikaanse onderzoekers in 2013 al aan dat conservatieven te porren zijn voor klimaatmaatregelen, wanneer die worden geformuleerd in termen van zuiverheid in plaats van schade.

Het draagvlak voor progressieve waarden is sterk verbonden aan existentiële levensomstandigheden, waardoor ze kwetsbaar en omkeerbaar zijn, zegt Welzel. ‘Daar moeten we alert op zijn.’ Door te staan voor onze waarden, maar minstens zozeer door de omstandigheden in stand te houden waarin er ruimte is voor tolerantie en emancipatie. Gebeurt dat niet, dan zal het huwelijk van Gayle McCormick en haar man niet het enige zijn dat sneuvelt.