Langjarige data van De Bilt laten zien dat de huidige opwarming vooral het herstel van een serie slechte zomers uit de jaren tachtig betreft.

André Bijkerk.

Een bijdrage van André Bijkerk.

Als de weermannen en vrouwen de laatste dagen van het afgelopen jaar meewarig laten zien dat we weer zo’n heel warm jaar hebben gehad, dan is het allemaal weer die klimaatverandering. Jaja, het is me wat!

Oh ja, en – bijna vergeten – er was ook flink meer zon, maar ach wat zegt dat nu helemaal?

Daar ga ik het over hebben. We hebben als eens eerder op de rol van de zon gewezen  in het klimaat en wellicht dat meer zon ook iets betekent voor de temperatuur. Nu haast ik me om uit te leggen, dat we het in het verleden te zorgeloos beweerden dat meer zon, meer warmte betekent. Het ligt natuurlijk ingewikkelder zoals Bart hier onlangs zeer terecht uitduidde.

Natuurlijk, in de zomer gaan hittegolven vaak samen met heel veel zon, maar in de winter gaan koudegolven evenzeer gepaard met heel veel blauwe luchten en een klein zonnetje. Meer zon is dus niet automatisch warmer, je moet het van geval tot geval bekijken. Dat gaan we dan ook doen hier aan de hand van de giga database van het KNMI over De Bilt.

Eerst moeten we uit die lange reeksen de individuele maanden bij elkaar zetten en dan kunnen we vervolgens per maand trends en correlaties onderzoeken voor een hele hoop parameters. De belangrijkste die ons interesseert is de globale zonne-instraling (Q) per maand en de gemiddelde dagtemperatuur (TG), netjes gehomogeniseerd volgens de aanwijzingen. In fig 1 zien we de correlaties tussen die twee voor de maanden januari met een lichte negatieve correlatie, juli met een sterke positieve correlatie en oktober zonder enige correlatie. De meting van de globale straling begint pas eind 1957 en daarom betreft het tijdvak 1958-2020. Terzijde, maar interessant is dat ene, eenzame meest linker puntje in januari. Dat was 1963, een extreem buitenbeentje, welke babyboomer zal die winter ooit vergeten?

Langjarige data van De Bilt laten zien dat de huidige opwarming vooral het herstel van een serie slechte zomers uit de jaren tachtig betreft.

Fig 1. Correlaties zonne-instraling en gemiddelde dagtemperatuur De Bilt, 1958-2020.

Langjarige data van De Bilt laten zien dat de huidige opwarming vooral het herstel van een serie slechte zomers uit de jaren tachtig betreft.

Fig 2 toont de correlaties (links) en trends van de globale instraling en temperatuur (rechts) voor alle maanden. We zien dat de positieve trend in de temperatuur het sterkst is in januari, april en juli.

Fig 2. Correlaties en trends van de globale instraling voor alle maanden voor De Bilt, 1958-2020 (op de X-as de maanden; 1 is januari, 12 is december)

Uit de combinatie van de twee volgt dat de opwarming in de zomer meest voor rekening is voor de zon, dat geldt in mindere mate ook voor april met een duidelijk positieve correlatie, maar voor de wintermaanden zegt dit niets. Die warmen overduidelijk op, maar de zonne-instraling is daar trendloos. Om te tonen dat dit alles wat relatief is, toont fig 3 de temperaturen per decennium over de maanden heen. Wat direct in het oog valt zijn de waardeloze zomers van de jaren tachtig ten opzichte van de vorige decennia. Een belangrijk deel van de opwarming is toe te schrijven het het herstel van die zomers in de daaropvolgende decennia. Wel zien we een geleidelijke geringe opwarming van de winters, die niet door de zon wordt verklaard. Daarvoor moeten we verder graven.

Langjarige data van De Bilt laten zien dat de huidige opwarming vooral het herstel van een serie slechte zomers uit de jaren tachtig betreft.

Fig 3 Gemiddelde temperaturen per maand per decennium in De Bilt, periode 1961-2020. Op de X-as de maanden.

Hoe zit het met de bewolkingsgraad (NG) bijvoorbeeld? In de zomer, overdag zijn we er vaak minder blij mee, maar in de winter, vooral ‘s nachts verhindert het dat de temperaturen ver onder het maaiveld dalen. Ook hier kunnen we data correleren en de trends bepalen. Zie fig 4.

Langjarige data van De Bilt laten zien dat de huidige opwarming vooral het herstel van een serie slechte zomers uit de jaren tachtig betreft.

Fig 4 Correlatie en trends bedekkingsgraad bewolking (NG) versus gemiddelde dagtemperatuur. Op de X-as de maanden.

De correlatie links toont duidelijk de opwarmende functie in de winter en de verkoeling in de zomer. Rechts zien we dat de bewolking in de wintermaanden een duidelijke toenemende trend vertonen. Opvallend zijn ook de dip in april en de bewolkingspiek in juni. Maar het laat zich aanzien dat we toch een flink stuk van de winteropwarming kunnen verklaren uit de toename in bewolking.

Dan is er ook nog de wind. Wanneer hoeveel wind uit welke hoek waait, vertelt ons soms iets wat dat met de temperatuur doet. Dat is echter een circulair gebeuren dat stukken lastiger in een lineair verband kan worden getoond. Fig 5 toont het resultaat van dezelfde mechaniek voor de vorige variabelen. De correlatie links kan nog wel een beetje worden geduid, als we bedenken dat lage windrichting waarden het noord-oosten betreffen en hoge waarden het westen tot noorden betreffen. Oostenwinden maken de zomer warm en de winter koud. Vandaar. Maar het vergt nog een stuk meer analyse om de trends rechts te duiden. Daar neem ik nog wat meer tijd voor.

Langjarige data van De Bilt laten zien dat de huidige opwarming vooral het herstel van een serie slechte zomers uit de jaren tachtig betreft.

Fig 5 Correlatie en trends windrichting (DDVEC) versus gemiddelde dagtemperatuur. Op de X-as de maanden.

Conclusie

Langjarige data van De Bilt laten zien dat de huidige opwarming vooral het herstel van een serie slechte zomers uit de jaren tachtig betreft. Nu zijn de zomers warm door een forse toename van de zonne-instraling. De winters worden ook warmer zonder dat de zon daar een rol in speelt; maar dat kan grotendeels worden verklaard door een toename van de bewolkingsgraad. Al met al geen reden om onze lokale opwarming van De Bilt en omstreken toe te schrijven aan die verschrikkelijke opwarming, die maar niet wil komen.