François Levrau

‘Vrijhandel is welvaart: een catchy leuze waar het donker kantje vaak van wordt vergeten’

François Levrau Dr. Sociale Wetenschappen, verbonden aan Centrum Pieter Gillis (UAntwerpen)

‘Economische ongelijkheid is onrechtvaardig wanneer die samengaat met ongelijkheid in sociale status of met ongelijke macht’, reageert François Levrau van het Centrum Pieter Gillis (UAntwerpen).

In een opiniestuk stelt Vlaams Parlementslid voor Open VLD, Jean Jacques De Gucht, het volgende: ‘De kloof tussen arm en rijk moet gedicht: een catchy leuze, maar het slaat op niks’. Zijn opiniestuk dat hij richt tegen Paul Magnette, John Crombez, Raoul Hedebouw en Mertens is gefundenes fressen voor eenieder die zich wat met politieke filosofie bezig houdt. Is het werkelijk zo dat het dichten van genoemde kloof klinkklare nonsens is? Ik denk het niet. Veel hangt ook af van wat precies met dat ‘dichten’ wordt bedoeld. Gaat het om het volledig egaliseren of gaat het om het laten voortbestaan van een redelijke kloof? Laat mij vooreerst aangeven dat De Gucht de catchy titel van zijn opiniestuk eigenlijk zelf al snel nuanceert.

‘Vrijhandel is welvaart: een catchy leuze waar het donker kantje vaak van wordt vergeten’

Zo merkt De Gucht op dat België de facto al één van de meest herverdelende landen ter wereld is. Hij lijkt het daar in zijn tekst niet zo moeilijk mee te hebben. Uit onderzoek blijkt echter dat diegenen die het eigenlijk het meeste nodig hebben, niet door die herverdeling worden geholpen. Dat moeten we dus wel even (met het nodige schaamrood) tussen haakjes plaatsen. Het punt hier is dat de libreaal al een zekere rem op de kloof tolereert door herverdeling toe te staan. Immers, zonder herverdeling zou de kloof tussen arm en rijk wellicht nog groter zijn. Geen ongelijkheid zonder grenzen, blijkbaar. Maar, wat zijn die grenzen dan?

De Gucht geeft een voorzichtig antwoord. Naar het einde van zijn stuk stelt hij immers de voor hem retorische vraag of er een probleem zou zijn met de groei van de inkomenskloof indien dit betekent dat de armsten er op vooruit zouden gaan. Anders gezegd, volgens De Gucht is het (groeiende) inkomensverschil gerechtvaardigd als daarmee de positie van de armsten gebaat is. Een trickle down effect dus. Vrijhandel, zo stelt hij, heeft niet alleen geleid tot een ongeziene bevolkingsgroei, maar ook (en contra Malthus) tot een verdringing van het wereldwijde armoedeprobleem. Wie dus meer egalitarisme verdedigt, die zou (paradoxaal) vooral de situatie van de armsten treffen.

Noodzaak en vorm van herverdeling

Nu is er binnen de politieke filosofie bijzonder veel inkt gevloeid over de noodzaak en de vorm van herverdeling. De meeste discussies gaan over “wat” en “hoe” er moet worden herverdeeld. Laten we er even vanuit gaan dat het inderdaad om inkomen gaat. Sommigen, zoals Harry Frankfurt, geven aan dat we er niet zozeer op uit moeten zijn om de armen tot het niveau te brengen van de rijken, maar wel moeten we ervoor zorgen dat de armen voldoende hebben. Eenmaal iedereen boven een zekere drempelwaarde is, maakt het niet meer zoveel uit hoe sterk het verschil in rijkdom tussen de mensen is.

Anderen, zoals John Rawls, stellen voor te werken vanuit de idee dat ongelijkheden pas dan gerechtvaardigd zijn wanneer die verschillen ten goede komen aan de positie van de minstbedeelden in de samenleving. Daarmee huldigt hij de gedachte dat er steeds voorrang moet worden verleend aan diegenen die het slechts af zijn. De positie van de ‘zwaksten’ heeft prioriteit (zie ook Derek Parfit).

Iemand als Ronald Dworkin stelt voor om te kijken naar de manier waarop de ongelijkheid tot stand is gekomen. Indien iemand slechter af is door eigen keuzes, dan moet hij daar de kwalijke gevolgen van dragen. Wordt iemand echter door het noodlot (natuurlijke en sociale omstandigheden) getroffen, dan kan hij worden geholpen.

Anderen zoals Frank Vandenbroucke brengen wat nuance aan dit ‘luck egalitarianism’ door het idee van mededogen naar voren te schuiven. Nog weer anderen zoals Philippe Van Parijs pleiten voor een onvoorwaardelijk basisinkomen, een inkomen dus dat door de overheid wordt toegekend aan elke persoon gedurende zijn of haar hele leven, zonder dat er met andere inkomens rekening wordt gehouden en zonder een tegenprestatie te vragen in de vorm van een job of de bereidheid om een job te aanvaarden.

‘Dat iets vanuit economisch perspectief voordelig zou zijn, betekent immers nog niet per definitie dat het daarom ook vanuit moreel opzicht beter is.’

Wat deze ‘herverdelingsfilosofen’ in meer of mindere mate rateren, en waarover ook Jean-Jacques De Gucht met geen woord rept, is datgene waarop auteurs als Elisabeth Anderson, David Miller, Samuel Scheffler of Jonathan Wolff wijzen, namelijk het belang van sociale gelijkheid. Waarvoor zij dus aandacht vragen, is niet zozeer de ongelijkheid op zich, maar wel het sociale effect dat dit met zich meebrengt. Economische ongelijkheid mag dus bestaan, op voorwaarde dat het de sociale en democratische relaties niet schendt. Of nog, economische ongelijkheid is onrechtvaardig wanneer die samengaat met ongelijkheid in sociale status of met ongelijke macht. Al te vaak worden vraagstukken over ongelijkheid geduid vanuit modellen die aangeven dat ongelijkheid goed zou zijn voor de economie en daardoor ook voor de zwaksten. Nog los van het feit of die modellen correct zijn of niet, het mag gewoon niet enkel over die economie gaan. Dat iets vanuit economisch perspectief voordelig zou zijn, betekent immers nog niet per definitie dat het daarom ook vanuit moreel opzicht beter is.

Zo dagen er met Anderson en co andere rechtvaardigheidsdimensies op, zoals het belang van ‘het gevoel te hebben dat men erbij hoort’, ‘zelfrespect’, ‘inclusie’, ‘wederkerigheid’, ‘solidariteit’, ‘erkenning’, en het gevecht tegen ‘exclusie’, ‘onderdrukking’ en ‘sociale hiërarchie’.

Het gaat dus niet (enkel) over de vraag of er wel/geen vrijhandel moet zijn, het gaat ook en wellicht bovenal over het sociale effect van vrijhandel – een effect dus dat niet enkel in economische termen kan en mag worden uitgedrukt. Immers, als er grote ongelijkheden in inkomen en welvaart bestaan, dan bepalen deze ongelijkheden de verkiezingsuitkomsten, de gelijke toegang tot publieke en politieke fora en de politieke agenda. Diegenen die slechter af zijn kunnen zich niet/minder organiseren dan de gefortuneerden dat kunnen, noch kunnen zij druk uitoefenen via lobby’s.

Selectief systeem van winnaars en verliezers

Lapidair gesteld hebben zij gewoon minder toegang tot de sociale, economische en politieke voordelen die nu eenmaal met rijkdom samenhangen. Waarover het gaat is dat in een ongelijke samenleving (zowel lokaal, nationaal, Europees of mondiaal) de overheid haar burgers indirect de boodschap geeft dat niet iedereen er in gelijke mate bij hoort.

Daarmee krijgt het economisch discours over vrijhandel een donker kantje. Vrijhandel is geen vrijhandel als niet iedereen er bij hoort. Het blijft een selectief systeem van winnaars en verliezers (dat bovendien vaak wordt bepaald door toevalsfactoren). Vrijhandel? Ja, natuurlijk; maar niet ten koste van sociale gelijkheid. En het lijkt mij dat vooral dat de werkelijke politieke boodschap is van auteurs als Magnette, Crombez, Hedebouw en Mertens.

François Levrau, Dr. Sociale Wetenschappen, verbonden aan Centrum Pieter Gillis (UAntwerpen)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content