President Soekarno van Indonesië tijdens zijn bezoek aan Washington. 16 mei 1956 © Warren K Leffler / Library of Congress

Huib van Mook klonk zeker van zijn zaak. De hoogste Nederlandse koloniaal bestuurder had zich in een radiorede vanuit Australië op 16 augustus 1945 gericht tot de bevolking van de Indonesische archipel.

De Japanners hadden zich een dag eerder overgegeven en zo was er ook in Azië een einde aan de Tweede Wereldoorlog gekomen. Nu de bezetting van Nederlands-Indië na drieënhalf jaar voorbij was, zouden de Nederlandse koloniale autoriteiten spoedig hun taak hervatten, verzekerde Van Mook. Daarbij waren er vast moeilijkheden te overwinnen, maar waarom somberen in tijden van zulke ongekende vreugde? ‘We gaan iets nieuws beginnen’, klonk het vol vertrouwen.

Eigenlijk was er maar weinig aanleiding voor deze zelfverzekerdheid. Van Mook en andere Nederlanders buiten Indonesië hadden geen enkel idee wat de precieze situatie ter plaatse was. Nadat het koloniale regime volledig was overrompeld door de Japanners, in maart 1942, was een deel van de Nederlandse elite gevlucht naar Australië. Hiervandaan was voortdurend geprobeerd informatie te verzamelen over de omstandigheden op Java en andere eilanden, maar dat was nauwelijks gelukt. Radio-uitzendingen vanuit Indonesië werden onvolledig opgevangen, op kranten en ander drukwerk kon geen hand worden gelegd.

De karige informatie die wel voorhanden was, gaf op z’n zachtst gezegd een vertekend beeld. Zo vertelde een gevluchte knil-officier dat de meeste Indonesiërs het Nederlandse koloniale gezag steunden. Van Mook en collega’s zullen het met graagte hebben aangehoord. Ook werd gemeld dat verschillende Indonesische intellectuelen zich hadden ingelaten met de Japanners – dat gold dan in het bijzonder voor de nationalist Soekarno. Deze informatie klopte dan weer wel, maar de bewering uit verdere inlichtingen, dat Soekarno maar weinig geliefd was onder de Javaanse bevolking en zelfs gehaat werd, was weinig accuraat. Maar feit of fictie, de Nederlanders moesten het met deze flarden informatie doen.

Een paar dagen na zijn radiorede kreeg Van Mook een papier in handen gedrukt. Daarop stond de tekst die Soekarno had uitgesproken op 17 augustus 1945, waarmee hij de onafhankelijkheid van Indonesië had uitgeroepen – volgende week 75 jaar geleden. ‘De laatste wanhoopskreten van de zich verloren wetende Soekarno’, schreef Van Mook in de kantlijn van het document. Het was een onderschatting. Hij was niet de enige, veel andere Nederlanders konden zich eveneens niet voorstellen dat de uitgeroepen Indonesische Republiek daadwerkelijk een feit was. In kranten werd bericht over ‘de zogenaamde republiek’, of werd het woord ‘republiek’ van aanhalingstekens voorzien. Hoe serieus was dit alles nou helemaal?

Dat laconieke oordeel kalfde af toen er steeds meer duidelijkheid kwam over wat er in Indonesië aan de hand was. Half september verschenen er berichten in Nederlandse kranten over een chaotische toestand op Java. De sfeer was nerveus. Indonesische terroristen zouden wapens verzamelen. Er waren onlusten in Batavia. anp-journalist Robert Kiek schreef over kampen waarin Nederlanders tijdens de Japanse bezetting onder barre omstandigheden waren geïnterneerd. Onder meer in de Volkskrant en Trouw werd bericht dat er nog steeds duizenden uitgemergelde Nederlandse vrouwen en kinderen in zulke kampen verbleven. Kiek maakte verder melding van rood-witte vlaggen die aan gebouwen hingen en leuzen op muren die de vrijheid van Indonesië bejubelden.

In oktober 1945 volgden berichten over anarchie op Java en dodelijk geweld in Soerabaja. Volgelingen van Soekarno zouden in die stad en in Bandung de macht hebben overgenomen en ‘Europese vrouwen’ in kampen gijzelen. Dat Soekarno via de radio Indonesiërs tot rust maande, zal bij de meeste Nederlanders weinig indruk hebben gemaakt. Meerdere kranten schreven dat de Indonesische president toegaf te hebben samengewerkt met de Japanners. Redacteuren gingen zich te buiten aan verwensingen – Jappenvazal, Quisling, de Indische Mussert. Op 4 december drukte de Volkskrant een foto af van Soekarno, met als onderschrift: ‘De brutale mond van Hitler, de kaak van Mussolini en de methodes van de Japanse krijgsheren.’

De kwalificaties die de Indonesische leider in de Nederlandse pers ten deel vielen, typeren de geest van de zomer van 1945. Historicus Peter Romijn beschrijft in zijn boek De lange Tweede Wereldoorlog dat Nederland in die eerste naoorlogse maanden hevig in de ban was van goed en fout. Aan de ervaring van de Duitse bezetting ontleenden de Nederlanders een vernieuwd nationaal zelfbeeld, met goed burgerschap en respect voor vrijheid en recht als belangrijkste normen. ‘Groepen die een bedreiging vormden voor deze hervonden eenheid dienden gewantrouwd en bestreden te worden’, vertelt Romijn. ‘Dat waren in de eerste plaats nsb’ers. Ook merkten veel Nederlanders communisten aan als een latent gevaar. De Indonesische nationalisten werden gezien als bedreiging voor het in stand houden van het koloniale rijk, en dus eveneens als vijand bestempeld.’

Romijn, hoofd onderzoek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (niod), stelt dat de Duitse bezetting in die periode nog in al haar hevigheid nadreunde. ‘Er was nauwelijks ruimte voor nuancering, integendeel.’ In heel Europa werden rechtszaken gevoerd tegen collaborateurs. ‘In Nederland begon het proces tegen Mussert. Dat Soekarno met hem vergeleken werd, was dan ook een gemakkelijk frame. Voor Nederlanders waren de Japanners evenzeer de vijand als de Duitsers, Indonesië werd door de meesten gezien als Nederlands grondgebied.’ De Nederlandse context van de Duitse bezetting werd zo zonder aarzelen over de Aziatische situatie geschoven. Soekarno was fout en daarmee was alles gezegd. De Nederlandse regering weigerde in de eerste maanden na de Japanse capitulatie dan ook met hem te onderhandelen: met landverraders werd geen zakengedaan.

Het beeld van Soekarno als collaborateur klonk nog decennia door. In de eerste plaats in de geschiedschrijving. Zo oordeelde Loe de Jong in deel 11B van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog uit 1985 dat ‘Soekarno’s verregaande collaboratie’ een feit was geweest. Hij kreeg kritiek op dat oordeel van deskundige meelezers, maar bleef toch bij zijn mening. De Jong had deze kwalificatie ook gebruikt in de eerdere delen over bezet Nederland. ‘Ik kan mij de luxe van twee normenstelsels niet veroorloven’, vond de historicus.

In de enige Nederlandstalige biografie van de Indonesische leider, uit 1999, stelde Lambert Giebels dat Soekarno’s handelen ‘in geallieerde ogen niet anders dan collaboratie kon lijken’. De biograaf deed weinig moeite die kijk echt bij te stellen. Jan Blokker schoof in een Volkskrant-recensie zijn teleurstelling hierover niet onder stoelen of banken. ‘Giebels geeft niet echt thuis’, concludeerde hij. Ook hoogleraar koloniale geschiedenis Remco Raben recenseerde de biografie. ‘Giebels bekijkt Soekarno in hele Nederlandse termen’, vertelt Raben. ‘Dat is niet vreemd, hij leunde vooral op Nederlandse bronnen.’ Een Nederlands perspectief komt ook terug in andere documenten – van overheidsrapporten tot persoonlijke herinneringen.

In brieven en dagboeken van Nederlandse soldaten die tussen 1945 en 1950 in Indonesië vochten, wordt de Indonesische leider bijvoorbeeld ook veelvuldig een collaborateur genoemd. Daarnaast worden Indonesiërs in deze egodocumenten voortdurend als terroristen beschreven, een aanduiding die in deze periode volgens hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen Beatrice de Graaf ook lustig door politici en journalisten werd gebruikt. ‘In rapporten van de krijgsmacht gebeurde dat eveneens. Het was echt een gangbare term’, vertelt De Graaf. Uit de serie Onze jongens op Java van Coen Verbraak uit 2019, waarin een aantal veteranen vertellen over hun oorlogservaringen, blijkt dat soortgelijk taalgebruik nog altijd springlevend is. En Soekarno wordt meer verweten dan alleen collaboratie of terrorisme.

In 2018 schreef Leo de Coninck, oud-directeur van stichting Pelita voor Indische oorlogsslachtoffers, dat Soekarno verantwoordelijk was voor de dood van een kwart miljoen rōmusha, arbeiders die tijdens de Tweede Wereldoorlog onder erbarmelijke omstandigheden door de Japanners te werk werden gesteld. Historica Anne-Lot Hoek schreef vorig jaar in de NRC dat veteranen die zij sprak nog steeds in woede ontstaken bij het horen van de naam Soekarno. Zij verweten hem schuld aan ‘de Bersiap’, zoals de periode na de onafhankelijkheidsverklaring in Nederland wordt genoemd, waarin onder meer (Indische) Nederlanders en Chinezen op vaak wrede wijze werden vermoord door Indonesische jongeren.

Uit recente tweets van de Federatie Indische Nederlanders (fin) blijkt dat zij Soekarno vergelijkbare verwijten maken. Het ressentiment dat uit deze berichten spreekt is opvallend groot. Soekarno werd onlangs afgebeeld als misdadiger, met een zwarte balk voor zijn ogen. Goed om hierbij te benadrukken dat Indisch Nederland gemêleerd en divers is en vele organisaties kent. Hoewel de naam anders doet vermoeden, is FIN in dit Indische landschap een kleine speler die relatief veel media-aandacht genereert.

De Indonesische historicus Bonnie Triyana, werkzaam voor het Rijksmuseum, vroeg zich vorig jaar in de NRC af waarom Soekarno na al die jaren hier nog zo gehaat wordt. Een deel van het antwoord ligt volgens hem in het feit dat veel Nederlanders nog altijd worstelen met het koloniale verleden. Zo sprak hij voor zijn werk een man die hem plompverloren meedeelde dat Soekarno een terrorist was. ‘Hij had de soldatenbrieven van zijn overleden vader gelezen en had dat daaruit opgemaakt. Ik denk dat veel Nederlanders getraumatiseerd zijn, onder andere omdat zij zich gedwongen voelden uit Indonesië te vertrekken. Voor hen is Soekarno de personificatie van een pijnlijk en beladen verleden. Maar die personificatie vind ik onterecht. Het Nederlandse beeld van Soekarno is verwrongen door vijandschap en desinformatie.’

Wie Soekarno echt wil begrijpen, moet vanuit een Indonesische blik kijken. Zo’n alternatieve kijk op hem hebben we in Nederland niet

In Nederland is het handelen van de Indonesiërs bijzonder onderbelicht, signaleert historicus Ethan Mark, gespecialiseerd in moderne Aziatische geschiedenis en verbonden aan de Universiteit Leiden. Hij stelt dat wie Soekarno echt wil begrijpen vanuit een Indonesische blik moet kijken, simpelweg omdat Soekarno geen Nederlander was, maar een Indonesiër. ‘In andere Europese landen bestaat er naast de dominante versie van de geschiedenis een counter narrative’, vertelt hij. ‘Dat wordt verkondigd door gemeenschappen van oorspronkelijke bewoners uit de voormalige koloniën. In Frankrijk zijn dat bijvoorbeeld Algerijnen, in Engeland onder meer Indiërs en Pakistanen. Met zo’n counter narrative geven zij hun perspectief op het verleden. Dat is niet het dominante geschiedverhaal, maar het stuurt wel bij. In Nederland wonen weinig Indonesiërs. Zo’n alternatieve kijk op Nederlands-Indië of Soekarno hebben we hier dan ook niet. Indische Nederlanders dragen meestal juist het dominante geschiedverhaal uit. Denkbeelden over het koloniale verleden blijven in Nederland zo bijzonder eenzijdig en veranderen nauwelijks.’

Het valt Mark verder op dat de Japanse bezetting, maar vooral het geweld na de onafhankelijkheidsverklaring en het Nederlandse militaire optreden tussen 1945 en 1950, vaak geïsoleerd van het vroegere koloniale verleden wordt bekeken. Maar wie eerdere ontwikkelingen links laat liggen, kijkt met een gemankeerde blik naar deze gebeurtenissen. Want de rol van het Nederlandse koloniale bestuur raakt dan buiten beeld, terwijl dat leidend was in de koloniale samenleving. Het is alsof je alleen de middelste hoofdstukken uit een boek leest. Zeker vanuit Nederlands perspectief is Soekarno dan al snel de veroorzaker van veel kwaad en zijn (Indische) Nederlanders vooral slachtoffers. Maar om het handelen van Soekarno op waarde te kunnen schatten, moet dus verder in het verleden gekeken worden.

Politicoloog Herman Burgers beschrijft in De garoeda en de ooievaar dat verzet tegen de Nederlandse aanwezigheid in de Indonesische archipel er altijd was geweest. Verschillende bevolkingsgroepen en rijken keerden zich in de eerste drie eeuwen voortdurend tegen het koloniale gezag, wat telkens uitmondde in geweld. Maar in het begin van de twintigste eeuw ontstond voor het eerst een krachtige beweging die alle oorspronkelijke bevolkingsgroepen van de archipel als één natie zag, waarvoor zij de onafhankelijkheid opeisten. De levensloop van Soekarno zou bepaald worden door deze beweging en hijzelf zou er als geen ander zijn stempel op drukken.

Soekarno neemt deel aan een defilé op Java met onder anderen Japanse militairen tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in 1944 © NIMH

Soekarno werd op 6 juni 1901 geboren in Soerabaja. Zijn Javaanse vader behoorde tot de lagere adel en omdat hij schoolmeester was, had hij toegang tot het Nederlandstalige onderwijs. Soekarno doorliep lagere school en voortgezet onderwijs met succes en ging vervolgens studeren aan de Technische Hogeschool in zijn geboorteplaats. Tijdens zijn studie ging hij op kamers bij Omar Said Tjokroaminoto, een belangrijke leider van de vroege nationalistische beweging. Het betekende een grandioze introductie tot het Indonesische nationalisme. Tjokroaminoto was voorzitter van Sarekat Islām, de eerste massapartij van Indonesië, en Soekarno liet zich graag meevoeren naar partijbijeenkomsten. Ook gesprekken tussen intellectuelen van diverse snit die het huis van de nationalist Tjokroaminoto aandeden, wakkerden zijn politieke bewustzijn aan.

Na zijn afstuderen in 1926 werd Soekarno steeds actiever in de nationalistische beweging. In deze tijd formuleerde hij een aantal sleutelgedachten die zijn verdere politieke leven richting zouden geven. Hij beschreef in zijn eerste artikel voor het blad Indonesia Muda een synthese tussen nationalisme, islam en marxisme. Hiermee legde hij de kiem voor de latere staatsfilosofie van Indonesië. Kort daarna stelde de jonge nationalist in een vervolgartikel ‘dat alleen de eenheid ons eens tot de verwezenlijking van onze droom, tot het Indonesia Merdeka, het onafhankelijk Indonesië kan brengen’. Vrijheid door eenheid werd zijn leidmotief.

Soekarno was daarnaast weinig gecharmeerd van het westerse idee over democratie, dat volgens hem slecht paste bij de Indonesische cultuur. Hij zag veel meer in de Javaanse principes van mufakat en musyawarah. In zijn boek Mijn vriend Soekarno stelde Willem Oltmans in plat Amsterdams dat dit ‘ouwehoeren tot je het eens wordt’ betekent. Anders gezegd zijn de uitgangspunten hierbij overleg en consensus in plaats van confrontatie en conflict, zoals volgens Soekarno in westerse democratieën het geval is. In die tweede helft van de jaren twintig kwam zijn leiderschap tot wasdom, Soekarno bleek intelligent, geestelijk lenig en vooral een begenadigd spreker. Hij sprak zich steeds meer uit voor non-coöperatie. In tegenstelling tot nationalisten die via coöperatie met het koloniale bestuur tot zelfstandigheid wilden komen, vond Soekarno dat dit een doodlopende weg was.

De Nederlands-Indische regering ging zich vanaf de jaren dertig nog repressiever opstellen dan ze daarvoor al deed. Een aanvaring met Soekarno kon niet uitblijven. Er werd een rechtszaak tegen hem aangespannen omdat hij de Partai Nasional Indonesia had opgericht, een antikapitalistische onafhankelijkheidspartij. Hij werd in 1930 veroordeeld en moest een tweejarige gevangenisstraf uitzitten. Na zijn vrijlating steeg zijn populariteit tot ongekende hoogte. Het koloniale bestuur begon daarop te zoeken naar een aanleiding om de invloedrijke leider uit Java weg te krijgen. Die werd eind 1934 gevonden. Soekarno werd opnieuw veroordeeld, nu voor de publicatie van Mentjapai Indonesia Merdeka, een boekje waarin hij vol vuur de vrijheid van Indonesië bepleitte. De nationalistische leider werd verbannen naar Ende, op het afgelegen eiland Flores. In 1938 mocht Soekarno wisselen van banningsoord. Hij verhuisde naar Benkulen op West-Sumatra. Tijdens zijn reis ging de massaal toegestroomde bevolking op treinstations op de knieën om hem de traditionele eer te brengen.

Begin maart 1942 veranderde de situatie in Nederlands-Indië ingrijpend toen Japanse militairen het Nederlandse koloniale bestuur wegvaagden. Ethan Mark beschrijft in zijn boek Japan’s Occupation of Java in the Second World War hoe oprecht en alom de vreugde onder de Indonesiërs was over de komst van de Japanners. De Javanen zagen de Oost-Aziaten als bevrijders die hen verlosten van een wrede bezetter. De Indonesiërs keken nu vol verwachting uit naar een postkoloniaal tijdperk dat leek aan te breken. Hierin zou Indonesië terug moeten keren naar zijn prekoloniale wortels. Deze heroriëntatie moest gepaard gaan met al het goede dat de moderne wereld had voortgebracht. Oud en nieuw zouden Indonesië opstuwen tot ongekende hoogte.

Op uitnodiging van de Japanners keerde Soekarno terug naar Java. Net als andere Indonesiërs was hij diep onder de indruk van de nieuwe bezetter. Ook hij had niet verwacht dat de Nederlanders even eenvoudig als rücksichtslos aan de kant gezet zouden worden, en dan nog wel door een Aziatisch volk. Door die voortvarendheid krabden verschillende Indonesische leiders zich wel achter de oren: hoe was het mogelijk geweest dat 275.000 Nederlanders een bevolking van zeventig miljoen Indonesiërs zo lang onder de duim hadden weten te houden?

Soekarno trok hieruit een belangrijke les, die mede een verklaring biedt voor zijn opstelling tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was ervan overtuigd dat het niet de Japanse wapens waren of hun industriële kracht die voor deze grote overwinning op de Nederlanders hadden gezorgd. Het kwam aan op karakter. De Japanners waren bereid om offers te brengen voor hun land, terwijl veel Indonesiërs onder invloed van de koloniale overheersing verwesterd, materialistisch en slap waren geworden. Als Indonesië een welvarend en sterk land wilde zijn dat op eigen benen kon staan, dan was het aan zijn landgenoten om zolang de oorlog duurde karakter te tonen, vond Soekarno.

De Japanners stelden dat zij de Indonesiërs naar een glorende Aziatische toekomst wilden leiden. De weg die voorlag zou niet gemakkelijk zijn, hadden zij daarbij gezegd. Maar in tegenstelling tot de Nederlanders zouden zij hen niet uitbuiten voor eigen gewin. Mark vertelt dat de Japanse bezetting een window of opportunity bood voor Soekarno en zijn landgenoten, iets waar ze alleen van hadden kunnen dromen. ‘Vooral in het laatste jaar zou het Japanse wanbeheer steeds duidelijker worden, met honger en armoede als gevolg. Maar in die beginperiode zag alles er rooskleuriger uit. Je moet begrijpen dat voor de Indonesiërs het schier onmogelijke was gebeurd. Als de Japanners de Nederlanders na ruim drie eeuwen zomaar uit hun kolonie konden wegvegen, dan was alles mogelijk.’

Over Indonesische onafhankelijkheid werd door de Japanners zelden publiekelijk gesproken. Maar tijdens privé-ontmoetingen gebeurde dat wel. Toen de Oost-Aziaten aan Soekarno voorstelden om met hen samen te werken en een vrij Indonesië in het vooruitzicht stelden, twijfelde hij dan ook niet lang. Soekarno geloofde daarbij heilig in de Japanse overwinning op de geallieerden. Hierin speelde ook mee dat Soekarno, net als vele andere Indonesiërs, gruwde bij de gedachte dat de Nederlanders terug zouden komen. Hoewel de Japanners geen haast maakten met de Indonesische onafhankelijkheid, bleef Soekarno geloof houden in die belofte. Zelfs in het laatste jaar, toen de Japanners zich ontpopten tot ordinaire imperialisten die Java volledig probeerden uit te knijpen, hield Soekarno geloof in een goede afloop. Hij moest wel. Een ander paard om op te wedden zag hij niet meer.

Maar onafhankelijkheid zou onder de Japanners niet komen. Onverwachts voor veel Indonesiërs gaven ze zich op 15 augustus 1945 onvoorwaardelijk over. Twee dagen later verklaarden Soekarno en medenationalist Mohammed Hatta Indonesië onafhankelijk. Dit gebeurde onder druk van Indonesische jongeren, die vóór alles vrijheid wilden. Soekarno werd president van een jonge republiek. In het dominante Nederlandse geschiedverhaal vormt deze gebeurtenis het begin van de Bersiap en daarnaast dat van een bloedige oorlog. Dit conflict werd uiteindelijk in het voordeel beslecht van de Republiek. Nederland erkende de Indonesische soevereiniteit in december 1949 en daarmee tandenknarsend Soekarno als staatshoofd.

Hoe zit het met de verwijten die Soekarno gemaakt worden, gezien deze geschiedenis? Opmerkelijk is dat Ethan Mark het begrip ‘collaboratie’ in zijn boek niet gebruikt. Hij stelt dat deze term primair van toepassing is op de Tweede Wereldoorlog in Nederland en een ronduit negatieve connotatie heeft. ‘In de geschiedschrijving over Nederlands-Indië wordt dit begrip ook helemaal niet gebruikt. Er wordt gesproken over coöperatie of non-coöperatie.’

‘Het is hypocriet dat Nederlanders Soekarno verwijten maken, terwijl ze zelf eeuwenlang Indonesiërs gruwelijk onderdrukt hebben’

Mark stelt dat het veel logischer is om die termen ook voor de jaren van Japanse bezetting aan te houden. niod-historicus Peter Romijn is het daarmee eens. Hij vult aan dat het gebruik van de term collaboratie indertijd vooral werd doorgetrokken van de Nederlandse naar de Indonesische context om het vrijheidsstreven van de Indonesische nationalisten te delegitimeren en het Nederlandse afwijzen van onafhankelijkheid te rechtvaardigen.

In zijn boek schetst Mark hoe de Japanners steeds meer gingen eisen van de Indonesische bevolking – meer rijst, grondstoffen en mankracht. Oktober 1943 was hierin een keerpunt, toen de Japanners de druk begonnen op te voeren. Aanvankelijk werden Indonesische arbeiders gevraagd zich vrijwillig op te geven, later was enkel nog sprake van dwang. Daarbij werden dorpshoofden gedwongen mannen en vrouwen te selecteren en waren ook andere Indonesische functionarissen betrokken. Hoeveel rōmusha er zijn omgekomen is onduidelijk, het aantal van driehonderdduizend is het meest gangbaar. ‘Dat Soekarno propaganda maakte om rōmusha te werven is pijnlijk’, zegt Mark. ‘Maar besef dat de Japanse uitbuiting langzaamaan erger werd, er was geen harde overgang. Bovendien past dit ook bij het idee dat offers brengen onontkoombaar was. Ik denk dat Soekarno niet heeft beseft dat er zoveel doden zouden vallen. Maar fraai is het allerminst.’

Bonnie Triyana wijst op de autobiografie van Soekarno, die de Amerikaanse journaliste Cindy Adams voor hem schreef. ‘Hij steekt daarin de hand in eigen boezem wat betreft de rōmusha. Waarom wordt deze kwestie hem nog altijd nagedragen door Nederlanders? Het heeft iets hypocriets dat Nederlanders Soekarno verwijten maken, terwijl ze zelf eeuwenlang Indonesiërs gruwelijk onderdrukt en uitgebuit hebben, met vele doden als gevolg.’ Om een beeld te geven: Remco Raben stelt het aantal Indonesische slachtoffers van het Nederlandse kolonialisme in een voorzichtige schatting op zeshonderdduizend tot één miljoen, Piet Hagen noemt in zijn boek Koloniale oorlogen in Indonesië uit 2018 een aantal van drie tot vier miljoen Indonesische doden door Nederlands geweld.

De betrokkenheid van Soekarno bij de Bersiap is onderwerp van debat. Het is duidelijk dat hij heeft geprobeerd de Indonesische jongeren die hierbij betrokken waren tot rust te manen. Herman Bussemakers en William H. Frederick beweerden dat de Indonesische regering (Indische) Nederlanders in kampen gijzelde. Mary van Delden duidde in haar promotieonderzoek juist dat het om beschermingskampen ging. In een interview met geschiedenistijdschrift Kleio uit 2018 vertelde historica Esther Captain dat er nog altijd geen consensus is over deze kwestie. Captain leidt de deelstudie over deze periode in het grote onderzoek naar het Nederlandse militaire optreden tussen 1945 en 1950. Mogelijk geven de resultaten, die volgend jaar gepu-bliceerd worden, meer duidelijkheid over de kwestie. Ethan Mark stelt evenwel dat deze periode, hoe dit oordeel ook uitvalt, ontegenzeggelijk een gevolg was van het Nederlandse kolonialisme.

Mark wijst naar het beleid dat drie raciale groepen onderscheidde: Europeanen – waaronder Nederlanders – Vreemde Oosterlingen en Inlanders. De eerste groep stond bovenaan de koloniale ladder, de laatste onderop. Indische Nederlanders met een gemengde afkomst die geciviliseerd genoeg werden geacht, kwamen in aanmerking voor een Europese status. Hierdoor wilden zij vaak niets weten van hun Indonesische familieleden in de kampongs. ‘Dit raciale beleid zorgde voor veel vijandigheid in de kolonie’, zegt Mark. ‘Zonder twijfel hebben de Japanners hun best gedaan om de Indonesische bevolking te herinneren aan het onrecht van de Nederlanders. Ook speelde de angst voor herkolonisatie mee. Maar de Nederlanders hebben zelf de basis gelegd voor de dynamiek die ontstond.’

President Soekarno met een van zijn echtgenotes, Jakarta, 1961 © Sem Presser / MAI

Het mag duidelijk zijn dat het lastig vol te houden is dat Soekarno een collaborateur was. Hoe hem dan wel te zien?

De Canadese historica Su Lin Lewis vertelt dat Soekarno een revolutionair leider was, zoals er meer waren in het Afrika en Azië van de jaren veertig en vijftig. ‘Hij hoort echt in het rijtje van de Egyptische president Nassar en de Indiase premier Nehru’, zegt Lewis, die onderzoek deed naar Afrikaans-Aziatische netwerken in de jaren vijftig. ‘In die periode waren er veel contacten tussen leiders uit deze twee continenten. Het hoogtepunt daarvan was de Bandung-conferentie in 1955. De staatshoofden die zich hier verzamelden, waren allemaal in opstand gekomen tegen koloniale machten. Met deze conferentie lieten zij zien dat de colour bar, die onder de koloniale overheersing nog zo rigide was, nu was doorbroken. Een bijzonder moment, met gastheer Soekarno als het absolute middelpunt.’

De Indonesische onderzoeker Justin Wejak maakt een andere vergelijking. In een onderzoeksartikel stelt hij het redenaarstalent en charisma van Soekarno op gelijke hoogte met dat van onder anderen Nelson Mandela. Een bijzondere vergelijking in Nederlands perspectief. Mandela geldt hier niet alleen als de ultieme vrijheidsstrijder, maar ook als moreel geweten. Maar beide leiders hebben meer gemeen, vindt Bonnie Triyana. ‘Ze streden met volharding tegen een racistisch regime, dat hun fundamentele rechten ontzegde en voor langere tijd gevangen zette. Beiden weigerden toe te geven aan hun onderdrukker en waren bereid offers te brengen. Uiteraard zijn er ook verschillen en is de historische context anders. Maar als je Soekarno dan toch wil afzetten tegen iemand, dan is Mandela treffend gekozen.’

‘Kolonialisme gedijt alleen bij een dubbele moraal’, zegt Remco Raben. ‘Omdat Soekarno onderdeel is van onze eigen koloniale geschiedenis en Mandela niet, beoordelen we hen verschillend. Als we Soekarno ontdoen van ons koloniale perspectief, kan hij niet anders gezien worden dan als een vrijheidsstrijder.’

Soekarno’s levenswerk was geenszins voltooid met het einde van de oorlog, eind 1949. Nederland liet weliswaar het grootste deel van de Indonesische archipel los, maar hield Nieuw-Guinea als bezit. In Soekarno’s idee van nationale eenheid hoorde dit gebied ook bij Indonesië. In het begin van de jaren vijftig werd deze claim kracht bijgezet via diplomatieke weg, later werd de druk opgevoerd en dreigde zelfs een militaire confrontatie. Door aandringen van met name de VS gaf Nederland in 1962 het bestuur van Nieuw-Guinea op. Het land kwam een jaar later officieel bij Indonesië, dat zich nu uitstrekt van Sabang, in het meest noordwestelijke puntje van Sumatra, tot Merauke, in zuidoostelijk Nieuw-Guinea. Soekarno had zijn ultieme doel bereikt.

Su Lin Lewis wil nog wel een aantal kritische kanttekeningen plaatsen, onder meer bij het vergelijken van Soekarno met andere revolutionaire leiders. ‘Daarmee kom je al snel in het stramien van Grote Mannen-geschiedenis. Dat is onterecht, ook bijvoorbeeld vrouwen en studenten waren belangrijk voor nationalistische bewegingen.’ Lewis wijst daarnaast op een keerzijde van het streven van Soekarno naar een eenheidsstaat. ‘Een gevolg is dat er absoluut geen ruimte was voor andere geluiden. Soekarno drukte meerdere onafhankelijkheidsbewegingen stevig de kop in. Ook zagen de Papoea’s van Nieuw-Guinea hem absoluut niet als bevrijder.’

Ook op andere vlakken is Soekarno’s presidentschap allerminst onbesproken. Aanvankelijk was Indonesië een parlementaire democratie naar westerse snit. Maar Soekarno vond dat Indonesië steeds verder in een democratisch moeras terechtkwam. Hij had zijn geloof in mufakat en musyawarah nog steeds niet verloren en in 1957 trok hij de macht naar zich toe. Hij introduceerde dekrasi terpimpin – ‘geleide democratie’ – die beter bij de Indonesische politieke cultuur zou passen. Voortaan moesten de vier grote politieke partijen door middel van overleg overeenstemming vinden over het te voeren beleid. Daarnaast kwam er een nationale raad waarin verschillende groepen zetelden – arbeiders, vrouwenorganisaties, religieuze groepen, het leger, enzovoort.

Ondanks deze systeemwijziging lukte het Soekarno niet om stabiliteit te brengen. Deze periode moet gezien worden in de context van de Koude Oorlog, waarin de Verenigde Staten zich steeds meer heimelijk gingen bemoeien met Indonesië, in oppositie van Soekarno. Het Indonesische leger en de communisten raakten steeds verder verwikkeld in de strijd om de macht. Militaire leiders wonnen daarbij aan invloed. De laatste jaren van zijn presidentschap verliepen in chaos – er waren de poging tot een staatsgreep, de massamoord op communisten en studentenprotesten. In 1967 nam generaal Soeharto definitief de macht over. Soekarno werd onder huisarrest geplaatst, waarbij hij onder permanente bewaking stond. Op 21 juni 1970 stierf de eerste Indonesische president een roemloze dood.

Soekarno had geen schoon blazoen, hem valt genoeg te verwijten. Maar een beoordeling van hem hangt vooral samen met hoe het Nederlands kolonialisme wordt gezien. Eenieder die tot de conclusie komt dat dat werd gekenmerkt door racisme, onderdrukking en uitbuiting kan niet anders dan erkennen dat de strijd tegen het Nederlandse koloniale bestuur volledig gerechtvaardigd was. Met die vaststelling is Soekarno niet anders te zien dan als antikoloniale vrijheidsstrijder. Sommige historici zullen hier wellicht een moreel oordeel in zien en herhalen dat ze daar wars van zijn. Maar zelfs als Soekarno in zijn historische context wordt geplaatst, blijft dat beeld overeind. Dat betekent nadrukkelijk niet dat er geen ruimte moet zijn voor ervaren leed uit een pijnlijk verleden. Maar de blik op dat verleden verandert en ook de geschiedschrijving doet dat, langzaamaan, maar toch.


Vanaf maandag 17 augustus is op groene.nl nog een stuk te lezen over de visie van Indonesische historici op Soekarno