Direct naar artikelinhoud
InterviewCoos Huijsen

‘Met de rituele verkettering van Wilders schieten we niet zoveel op’

‘Met de rituele verkettering van Wilders schieten we niet zoveel op’
Beeld Kiki Groot

Oud-politicus Coos Huijsen neemt het op voor de verguisde ‘gewone man’. Door het populisme als groot gevaar te zien, maskeert de politieke elite volgens Huijsen haar eigen falen.

Het is een eigenaardige paradox van de progressieve jaren zestig en zeventig: de natuurlijke bondgenoten van ‘de gewone man’ keken feitelijk op hem neer – alle verwijzingen naar ‘de basis’, de arbeidende bevolking, ten spijt. Zij schamperden opgewekt over de ‘spruitjesmoraal’ die in galerijflats en doorzonwoningen zou worden beleden. Over het banale oranjegevoel van de gewone man en vrouw. En over hun gezonde verstand, dat als ‘gesundes Volksempfinden’ verdacht werd gemaakt. 

Herbert Marcuse, socioloog van de Frankfurter Schule en ideologisch leidsman van de linkse protestgeneratie, kenschetste de verburgerlijkte arbeider met onverhuld dedain als ‘eendimensionale mens’. En provo Roel van Duijn reanimeerde het door Bredero gemunte synoniem van gepeupel: klootjesvolk. Voor Van Duijn was dat de noemer voor de hardwerkende, naamloze massa. Oftewel: ‘die apathische, afhankelijke, geestloze troep kakkerlakken, torren en lieveheersbeestjes’.

Deze afkeer van gewone mensen met hun gezonde verstand is politiek geïnstitutionaliseerd geraakt, zegt historicus Coos Huijsen (1939). Daarmee verloochent de politiek niet alleen zichzelf, maar brengt ze de democratie ook grote schade toe. Reden voor eerherstel van de ‘praktisch geschoolden’ die maar niet willen begrijpen dat de politiek toch echt het beste met hen voorheeft. Ode aan het klootjesvolk is de enigszins provocerende titel van het boek waarmee Huijsen de ‘falende elite’ op haar verzuim attendeert. Huijsen was Kamerlid voor de CHU (die later opging in het CDA) en voor de eenmansfractie Groep-Huijsen. Hij werd in 1976 lid van de PvdA, maar brak een kwarteeuw later ook met die partij.

Waaruit bestaat dat falen van de politieke elite precies?

‘Ze heeft niet meer het gevoel dat ze een verbindende taak heeft. Ze gaat niet bij de praktisch geschoolden te rade, maar legt hun nog eens geduldig uit hoe het zit met Europa en met migratie. Ze is bang voor de massa die bij verkiezingen op drift raakt, en ze maakt hun stemgedrag vervolgens verdacht als populisme. Ze plaatst mensen vanwege hun opvattingen buiten de morele orde, maar ze zou de maatschappelijke en politieke betrokkenheid van gewone mensen eigenlijk moeten koesteren. Dat vereist een dienstbaarheid waaraan het nu nogal ontbreekt. Dat hele woord ‘dienstbaarheid’, een erfenis van mijn christelijk-historische achtergrond, is in onbruik geraakt. Daar is zelfgenoegzaamheid voor in de plaats gekomen.’

U wijst de politieke elite niet voor het eerst op haar falen. Al in 1982 hield u met het boek Nog is links niet verloren uw toenmalige partij, de PvdA, een spiegel voor.

‘In dat boek gaf ik vooral uitdrukking aan mijn verbazing over de cultuur van de PvdA, waarvan ik sinds 1976 lid was. Je kon als persoon niet deugen als men het inhoudelijk niet met je eens was. Dan zat je al snel in de hoek van het fascisme. 

‘Maar het was niet alleen het sfeertje. Ik nam er een diepe afkeer waar van het gezonde verstand van gewone mensen. De voeling met de samenleving ontbrak. De zogenoemde basis waar in de partij voortdurend naar werd verwezen? Die werd in de praktijk volkomen genegeerd. 

‘Dat viel mij op bij de PvdA-afdeling Amsterdam-Noord, die helemaal was overgenomen door studenten en vrijgestelde sociologen – aanhangers van Nieuw Links. Die vergaderden uitputtend, tot diep in de nacht. Voor de mensen van de basis, de arbeiders, was dat nogal onpraktisch, want die moesten de volgende ochtend vroeg weer op. En dan stonden bij die vergaderingen ook nog eens onderwerpen op de rol waarmee de basis helemaal geen affiniteit had. Onderwerpen waarbij het vooral om ‘internationale solidariteit’ ging.’

En kwam uw boodschap over?

‘In zoverre dat partijideoloog Bart Tromp er later welwillend aan refereerde. Hij hekelde het irrationele karakter van Nieuw Links. Het ideële gedram waarmee de PvdA als natuurlijke regeringspartij werd gediskwalificeerd. Daar heb ik met Joop den Uyl, de toenmalige PvdA-leider, ook een paar hartstikke leuke gesprekken over gehad, bij hem thuis in Buitenveldert. Ik zei: je hebt de verkiezingen van 1982 verloren omdat de kiezers heel goed doorhadden dat je standpunten vertolkte waar je eigenlijk niet achter stond. Dat de gemiddelde PvdA-stemmer echt niet met kernwapens bezig is. Eerst weersprak hij dat, maar toen bleef hij even stil en zei: ‘Ja, soms doe ik dingen die ik eigenlijk niet wil.’ 

‘Maar hij moest nu eenmaal de pluriformiteit binnen de partij respecteren. Ik zei: dat doe je juist níét. Je miskent de zorgen van de mensen die ooit de ruggegraat van de partij vormden. De PvdA is verworden tot een sektarisch, monolithisch gebeuren rondom zelfgenoegzame babyboomers met een afkeer van de massa. Daar ging Den Uyl niet in mee, al besefte hij dat hij in een trein zat die de verkeerde wissel had genomen.’

Maar u had de brave CHU toch welbewust verruild voor een partij waarvan u wist dat Nieuw Links er de scepter zwaaide?

‘Ik kwam inderdaad snel tot het besef dat er binnen de confessionele partijen veel meer ideologische nuances waren dan bij de PvdA. Er was meer ruimte voor andersdenkenden en het ging er gemoedelijker aan toe. Toch had ik goede redenen om met de CHU te breken. De partijtop stond te ver af van het moderne levensbesef. En bij de dominante conservatieve vleugel riep ik, zeker toen ik in beeld kwam als toekomstig partijleider, weerstand op. 

‘Die kwam ook voort uit mijn homoseksuele geaardheid, waaraan ik weliswaar geen enkele ruchtbaarheid had gegeven – zelfs niet in familiekring – maar waarnaar toch vaak op een weinig vleiende manier werd verwezen. Zelfs partijgenoten die met mij sympathiseerden, voegden aan die steunbetuiging vaak fluisterend toe: ‘Maar hij is wél homoseksueel.’ Vergeet niet dat in dezelfde eeuw Abraham Kuyper, de voorman van de ARP, homoseksualiteit nog het crimen nefandum had genoemd: het misdrijf waarover niet gesproken mag worden.’

Maar voor uw coming-out hoefde u toch niet per se naar de PvdA?

‘Voor mij was dat niet zo’n grote stap, omdat het solidariteitsprincipe door zowel de christen-democraten als de sociaal-democraten wordt gehuldigd. Ik heb even aan D66 gedacht, maar het overkoepelende belang van de maatschappelijke samenhang woog bij mijn partijkeuze uiteindelijk toch zwaarder.’

U was een van de eerste openlijk homoseksuele volksvertegenwoordigers ter wereld. Ging dat met een klaroenstoot gepaard?

‘Allerminst. Ik had geen enkele behoefte aan de demonstratie. Het ging anders. Op de dag van mijn beëdiging als Kamerlid, in 1976, ging mijn partner Lank natuurlijk mee. Maar op een zeker moment zag ik hem niet meer in de loge van de vergaderzaal zitten. Ik ging hem zoeken, en trof hem aan in de gang. Hij bleek door een bode uit de loge te zijn gezet. ‘Mannen met mannen, daar doen we hier niet aan’, had hij tegen Lank gezegd. 

‘Ik ging meteen naar Kamervoorzitter Anne Vondeling, een vrijzinnige PvdA’er, en die verschoot van kleur. Hij heeft ervoor gezorgd dat Lank naar de loge kon terugkeren, van waaruit hij even later opgewekt zwaaide naar Ruud Lubbers, toen minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl. De twee hadden elkaar kort tevoren ontmoet bij In de Rooie Haan, dat roemruchte Vara-programma. Daar hadden ze heel genoeglijk met elkaar gekletst.’

En dat was uw coming-out?

‘Een collega die homo was, had zeker impact. Eerst was het een verschijnsel van buiten het parlement, nu was Lank een van de partners van de Kamerleden met wie ze in de pauze in het Kamerrestaurant stonden te praten. Mijzelf kwam dat bijvoorbeeld van pas bij de debatten over artikel 1 van de Grondwet. Deskundigen wisten allerlei juridische beschouwingen op te zetten, maar onder verwijzing naar mijn privésituatie kon ik laten zien wat de praktische gevolgen zijn als je door de wet niet tegen discriminatie wordt beschermd, en hoe je het beleeft dat jouw manier van liefhebben een grond is voor discriminatie.’

Had u niettemin het gevoel voor de verkeerde partij te hebben gekozen?

‘Laat ik zeggen dat ik me nogal verbaasde over de afkeer van het gezonde verstand van praktisch geschoolden. Bij links zijn er natuurlijk altijd al spanningen geweest tussen de theoretische, dogmatische intelligentsia en wat ik maar de vakbondsvleugel noem: de meer praktisch ingestelde mensen die het om tastbare resultaten was te doen, en niet om het ideologische gelijk. 

‘Maar ik had me tevoren niet gerealiseerd hoe groot de verschillen binnen de PvdA waren, en hoe weinig plooibaar de dogmatici waren. De mentaliteit van de partij werd krachtig vertolkt door Annemarie Grewel, gemeenteraadslid voor de PvdA in Amsterdam: ‘Ik ben links, dus ik deug.’’

Daar wilde u als nieuwkomer wat aan doen.

‘Ik wilde de partij van binnenuit veranderen. Ik wilde het gedachtengoed van de christen-socialist Willem Banning terugbrengen in de partij. Banning had van de PvdA een brede volkspartij willen maken, met ruimte voor levensbeschouwelijke thema’s. Maar daar was Nieuw Links niet van gediend. Banning werd als een fascistoïde figuur weggezet, en daarmee verloor de PvdA ook haar vermogen om met andere gezindten om te gaan. 

‘Geleidelijk ontwikkelde de PvdA zich tot een partij waar alleen nog gelijkgestemden met elkaar in debat gingen. Academici, de producten van het sociaal-democratische verheffingsideaal, eisten het alleenrecht van spreken voor zich op. Dat vertrouwden zij de gewone man niet langer toe, want de gewone man werd met de onderbuik in verband gebracht. Met thema’s waarover links stelselmatig zweeg.’

Zoals migratie.

‘Dat thema had veertig jaar geleden al op de agenda moeten staan. Maar links heeft immigratie hooguit als cultureel experiment toegejuicht, en vond dat iederéén dat moest doen. Dat was natuurlijk een volkomen irrationele benadering van een complexe ontwikkeling. Op zichzelf is er niets mis mee om enthousiast migranten in te halen, zolang je ook maar stilstaat bij de praktische consequenties daarvan. Op basis van onze ervaringen met de christelijke orthodoxie hadden we kunnen weten dat de integratie van moslims een zware opgave zou worden.’

Hing dat niet vooral samen met de opvatting dat religie irrelevant was geworden?

‘Het ging veel verder dan dat. Voor links was de islam als mogelijk probleem een onbespreekbaar thema. Over dat thema werd uit principe gezwegen. Met mensen die er níét over zwegen, hoefde je niet eens in discussie te gaan. Een democratische doodzonde, die door linkse intellectuelen niettemin als heldendaad werd toegejuicht.

‘Hans Janmaat werd zonder omhaal als fascist gediskwalificeerd. PvdA-prominent Jacques Wallage wilde niet eens in een zaal spreken waar VVD-leider Frits Bolkestein eerder kritische opmerkingen over de multiculturele samenleving had gemaakt. En de reacties op Pim Fortuyn, wiens democratische gezindheid boven elke twijfel was verheven, waren op het hysterische af. Links ziet het zogenoemde populisme als groot gevaar, maar maskeert met die gratuite verontwaardiging zijn eigen falen.’

In die zin is ‘links’ min of meer inwisselbaar met ‘elite’.

‘Voor de praktisch geschoolden is globalisering een wezenlijk ander verschijnsel dan voor de zittende elite. Die miskent de verbondenheid van gewone mensen met het land waarin zij leven. De elite denkt bij ‘globalisering’ aan al die welvarende expats in Amsterdam-Zuid. Maar in de volksbuurten, een paar kilometer daarvandaan, brengt globalisering met zich mee dat schaarse huurwoningen aan statushouders worden toegewezen. Als de mensen die op de wachtlijst staan zich daarover beklagen, moet je daar geen schande van spreken maar moet je dat zien als een legitieme klacht. In een volwassen democratie verschuilen politici zich niet achter politieke correctheid, maar worden morele dilemma’s serieus genomen.’

U bent in de loop der jaren steeds ambitieuzer geworden. Eerst wilde u de PvdA hervormen, nu de hele politieke elite.

‘Ikzelf behoor natuurlijk ook tot het establishment. Met mijn boek richt ik me bij wijze van spreken tot mijn vrienden: jongens, let in godsnaam eens op. Al die vrienden veroordelen Wilders aan de lopende band, maar daar schiet ik niet zoveel mee op. Onderhand weet ik wel wat hij fout doet. Maar al die mensen die gemakzuchtig Wilders veroordelen, zouden zich ook gewetensvol moeten afvragen hoe het komt dat hij al jaren een machtsfactor van betekenis is. Maar dan moeten ze hun eigen falen onder ogen zien, en dat vereist meer flinkheid dan Wilders verketteren.’

Coos Huijsen

Coos Huijsen (1939) is historicus, oud-politicus, homoactivist en oud-docent en rector van de scholengemeenschap Gerrit van der Veen in Amsterdam. Hij is auteur van onder andere Nog is links niet verloren (1982), Nederland en het verhaal van Oranje (2012) en Homo politicus. De eerste parlementariër die uit de kast kwam (2016). Huijsens nieuwste boek Ode aan het klootjesvolk is eerder dit jaar verschenen bij uitgeverij Prometheus.