Terug naar de krant

Slachtoffers van Assads martelingen verlangen gerechtigheid

Leeslijst reportage

Syrië In Duitsland wordt voor het eerst een proces gehouden tegen beulen van president Assad. Tot vreugde van Syriërs in Nederland die zelf gemarteld zijn. Ze hopen dat zoiets ook in Nederland kan.

Leeslijst

Het regime van president Bashar al-Assad martelt zijn eigen burgers systematisch de dood in. Daar zijn rapporten over volgeschreven, maar nu de Syrische opstand grotendeels is neergeslagen, vrezen overlevenden van Assads martelkamers dat zij nooit gerechtigheid zullen zien. Sinds kort zijn hun ogen daarom gericht op de Duitse provinciestad Koblenz.

Deze vrijdag vindt daar opnieuw een zitting plaats in de eerste rechtszaak tegen twee beulen van het Assad-regime. Hoofdverdachte Anwar R. (57) staat terecht voor de marteling van 4.000 mensen en voor 58 moorden. Zijn handlanger Eyad A. (43) wordt medeplichtigheid aan 30 gevallen van marteling en twee moorden ten laste gelegd. Beide mannen verbleven in Duitsland en werden daar herkend door andere Syriërs.

De zaak in Koblenz hoort eigenlijk thuis bij het Internationaal Strafhof in Den Haag, maar vanwege een Russisch veto in de VN-Veiligheidsraad is de kans op een ‘Syrië-tribunaal’ uitgesloten. De Duitse aanklagers nemen daarom het heft in eigen handen.

Luister ook naar deze aflevering van onze podcastserie NRC Vandaag: Getuigenissen van Syrische martelslachtoffers in Nederland

U kunt zich ook abonneren via Apple Podcasts, Stitcher, Spotify, Castbox of RSS.

Daar zou Nederland een voorbeeld aan kunnen nemen, stelt de in Parijs wonende Mazen Darwish, een Syrische mensenrechtenadvocaat die zelf gemarteld is door het regime en nauw samenwerkt met Europese aanklagers om bewijsmateriaal tegen Syrische oorlogsmisdadigers te verzamelen. Volgens Darwish ligt het voor de hand dat Assads handlangers zich niet alleen in Duitsland maar ook in Nederland bevinden. Wat hem betreft zouden de Nederlandse autoriteiten harder tegen hen moeten optreden.

„Dat is niet alleen in het belang van Syriërs”, benadrukt de advocaat tegenover NRC tijdens een kort bezoek aan Nederland vanuit Koblenz, begin juni. „Dit gaat ook om de veiligheid van Europa. Want zolang het Assad-regime onbestraft blijft, zal er in Syrië altijd een voedingsbodem blijven bestaan voor extremisme. Je kunt deze twee kwaden niet los van elkaar bestrijden.”

Op internationaal vlak geldt Nederland als „aanjager” van initiatieven om Syrische oorlogsmisdadigers te vervolgen, schrijft het ministerie van Buitenlandse Zaken in een reactie op dit artikel. Zo is Nederland de grootste donor aan het International, Impartial and Independent Mechanism (IIIM), een door de VN opgerichte bewijzenbank over het Syrisch conflict.

Toch verscheen in Nederland zelf nog geen enkele handlanger van het Assad-regime voor de rechter. Wel werden er meerdere Syrische jihadisten vervolgd. Dat contrast is voor Syrische slachtoffers van marteling onverteerbaar. Het regime is immers verantwoordelijk voor maar liefst 98,9 procent van de 14.388 gevallen van dodelijke marteling die tussen 2011 en juni 2020 in Syrië plaatsvonden, zo stelt het Syrian Network for Human Rights in een rapport dat eind juni verscheen.

„Ik hoop dat Koblenz ons wakker schudt”, zegt de aan de Universiteit van Amsterdam verbonden criminoloog Frederiek de Vlaming, die promoveerde op het Joegoslavië-tribunaal en in 2016 een netwerk van Syrische juristen oprichtte. Volgens haar is Nederland „veel te laat begonnen” met de opsporing van Syrische oorlogsmisdadigers en blijven regime-handlangers veelal onopgemerkt.

Ze wijst op een recente Kamerbrief van staatssecretaris Ankie Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid, VVD) waaruit blijkt dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst IND pas in 2018 overging tot een herbeoordeling van ruim 12.000 Syrische asielzaken. Slechts in één geval werd een verblijfsvergunning ingetrokken. „Dat lijkt me geen zorgvuldig onderzoek”, aldus De Vlaming.

Mazen Darwish, Syrische mensenrechtenadvocaat„Dit gaat ook om de veiligheid van Europa”

Aan het Openbaar Ministerie ligt het niet, weet de criminoloog. „Zij willen juist heel graag hun pijlen op het Assad-regime richten.” Maar omdat in Nederland een beperktere invulling van het principe van ‘universele jurisdictie’ geldt, zijn daar minder wettelijke mogelijkheden voor dan in Duitsland.

Toch zijn zaken tegen vermeende oorlogsmisdadigers op Nederlands grondgebied wel mogelijk, zegt De Vlaming. Dat Duitse aanklagers op dit gebied voorlopen, heeft volgens haar vooral te maken met het feit dat zij meer financiële middelen hebben en nauwer samenwerken met Syrische juristen. „Als we deze zaken belangrijk vinden, zullen we erin moeten investeren.”

Maar dat is een politieke keuze waar het moment bepaald niet rijp voor lijkt. Vorig jaar nog opperden Forum voor Democratie en het CDA juist dat het tijd is om de banden met Assad te herstellen en Syrische vluchtelingen terug te sturen.

Mazen Darwish heeft daar wel een antwoord op: „Geen politicus heeft het recht om mij naar de martelkamers terug te sturen omdat hij een verkiezing wil winnen”, zegt de mensenrechtenadvocaat fel. „Als jullie willen dat we teruggaan – en geloof me, dat willen wij ook – dan moet er eerst gerechtigheid komen. De zaak in Koblenz is nog maar het begin.”

Correctie: In een eerdere versie van dit artikel stond dat handlanger Eyad A. medeplichtigheid aan 2.000 gevallen van marteling ten laste gelegd was gelegd. Die aanklacht is echter door de rechtbank teruggebracht naar 30 gevallen.

B.A.: ‘Bij sommige martelwonden staken de botten eruit’

‘We willen alleen maar vijf minuten met je praten”, beloofden de vier mannen die op een middag voor de deur van een rechtenstudent in Damascus verschenen. Het waren officieren van de beruchte mukhabarat, de Syrische geheime dienst. Eén van hen hield een geweer in de aanslag. „Maak je geen zorgen”, zei hij met een vals lachje. „Je bent zo weer thuis.”

Het was de herfst van 2012. De opstand tegen de Syrische president Assad was in volle gang. De student, die uit angst voor represailles tegen zijn familie in Syrië alleen met zijn initialen in de krant durft, had deelgenomen aan demonstraties tegen het regime en smokkelde voedsel en medicijnen naar de door het regeringsleger belegerde wijken van Damascus. Hij werd meegenomen naar afdeling 215 van de militaire inlichtingendienst.

„Bij aankomst hoorde ik het gekrijs van de andere gevangenen”, begint B.A. zijn verhaal op een bankje in een park in Leeuwarden. De dertiger is nerveus. Hij haalt diep adem. „Het is niet makkelijk dit te vertellen”, zegt hij, bijna verontschuldigend. „Maar ik wil dat jullie weten wat er in Syrië gebeurt.”

B.A. werd naar een ondergrondse cel gebracht. In het vertrek van vijf bij vijf meter stonden zeventig mannen tegen elkaar aangedrukt. Het waren allemaal burgers, aldus B.A. Ruimte om te liggen was er niet, dus lieten gevangenen elkaar om beurten op de grond hurken. Twee keer per dag konden ze naar de wc. „Als je niet binnen tien seconden je behoefte deed, sloegen de bewakers je in elkaar.”

Na drie dagen begon het verhoor. B.A. kreeg een rapport voorgelezen met de wildste beschuldigingen. Zo zou hij niet alleen kritische berichten op Facebook geplaatst hebben, maar ook bomaanslagen hebben voorbereid. Toen B.A. de officier vertelde dat hij onmogelijk iets kon bekennen dat hij niet gedaan had, liet deze hem even alleen. „Denk er vooral nog even over na”, zei hij. In de kamer naast hem was de marteling al begonnen.

B.A. bleef ontkennen en werd sindsdien elke ochtend en avond met zijn handen aan het plafond gehangen en afgeranseld met plastic buisjes. Toch hield hij zijn onschuld vol. „Telkens als ik bijna brak, dacht ik aan mijn moeder. Dat heeft me gered.”

Gevangenen die wel bekenden, werden nog zwaarder gemarteld. „Dan begint fase twee”, zegt B.A, die van zijn celgenoten hoorde wat dit inhield: ze kregen spijkers in hun knieschijven gehamerd, werden geëlektrocuteerd aan hun geslachtsdelen of zo lang op dezelfde plaats geslagen dat hun huid eraf viel. „Sommige wonden waren zo diep dat de botten eruit staken”, zegt B.A. „Het was erger dan een horrorfilm.”

Na een maand kon de student zonder opgaaf van reden weer vertrekken. Om zijn verwondingen zoveel mogelijk te verbergen, werd hij in de vijf dagen daarvoor niet gemarteld. Wel was B.A. twintig kilo afgevallen, had hij schurft opgelopen en lagen zijn voortanden eruit. „Toen ik thuis aanbelde, deed mijn moeder eerst niet open. Ze herkende me niet meer.”

Het gezin vluchtte naar Libanon en belandde via Egypte en Turkije in 2015 in Nederland. Met zijn vrouw woont B.A. nu in Friesland en is hij druk bezig zijn studieachterstand in te halen. Hij leerde Nederlands, slaagde voor zijn inburgeringsexamen, en begon een vakopleiding op mbo-2-niveau. Maar elke nacht krijgt hij bezoek van de man die hem martelde.

„Er komt geen eind aan de nachtmerries”, stamelt B.A., die bij Nederlanders weinig interesse bespeurt voor de wreedheden in Syrië. Hij hoopt dan ook dat de rechtszaak in Koblenz die misdaden weer in de schijnwerpers zet. Dat is voor hem persoonlijk van levensbelang, zegt hij, want hij merkt dat steeds meer politici in Nederland beweren dat Syrië wel weer veilig zou zijn. „Ik ben bang dat ze ons op den duur zullen terugsturen”, aldus B.A. „Als dat gebeurt, begint de nachtmerrie weer opnieuw.”

Diab Serrih: ‘Ze vernederen je zodat je vergeet dat je een mens bent’

Diab Serrih kan zich het ‘welkomstfeest’ nog goed herinneren. Toen hij aankwam in Saydnaya, één van de meest beruchte gevangenissen in Syrië, moest hij naakt in de rij staan met acht anderen. De mannen werden gedwongen voorover te buigen en hun hoofd tegen het achterwerk van degene voor hen te drukken. Daarop begon een polonaise door het gevangeniscomplex, terwijl de bewakers de naakte nieuwkomers van alle kanten in elkaar sloegen.

„Dat noemden ze de ‘vreugdetrein’”, vertelt Serrih in zijn woonkamer in een dorpje in de buurt van Groningen. Om de zoveel tijd komen zijn twee jonge kinderen giechelend binnenrennen. Hun moeder brengt hen snel weer naar boven.

De 39-jarige Serrih zat tussen 2006 en 2011 vast in Saydnaya vanwege lidmaatschap van een liberale studentenbeweging die kleine demonstraties tegen het Assad-regime organiseerde.

Na zijn vrijlating begon de Syrische opstand en werd hij in 2012 opnieuw honderd dagen vastgezet in een gevangenis van de inlichtingendienst. Direct daarna vluchtte hij via Libanon naar Turkije. Begin 2019 kwam zijn gezin aan in Nederland.

Vanaf de bank beschrijft Serrih het leven in Saydnaya. „Het was er altijd stil”, zegt hij. Gevangenen mochten niet met elkaar praten. Wie schreeuwde tijdens de marteling, werd nog harder gemarteld. Bewakers in de ogen kijken was verboden. Eten werd op de vloer geserveerd of in de toiletten gegooid. „Ze vernederen je zodat je vergeet dat je een mens bent.”

Serrih gaat op de grond liggen en beeldt enkele martel-methodes uit. Zo is er het ‘vliegende tapijt’, een inklapbare plank waaraan gevangenen worden vastgenageld om vervolgens hun rug te breken. Of ‘de autoband’, waar een gevangene wordt ingepropt om hem vervolgens op te takelen en af te ranselen. Ook werden Serrihs celgenoten verkracht met een stok. „Maar het ergste was de isolatiecel. In het begin heb ik 45 dagen in een kamer van twee vierkante meter gezeten. Ik werd zo gek dat ik zelfs terug verlangde naar de vreugdetrein.”

Toch zijn de huidige gevangenen in Saydnaya er nog veel erger aan toe, benadrukt Serrih, die meewerkte aan een uitgebreid onderzoek over de gevangenis door Amnesty International. Daaruit blijkt dat vele duizenden gedetineerden zijn opgehangen. „Het is een slachthuis geworden.”

Waar het regime vóór de opstand vooral activisten opsloot, verdwenen na 2011 Syriërs van alle leeftijden en achtergronden de martelkamers in. Serrih merkte het verschil toen hij in 2012 opnieuw werd opgesloten. „Bij het inleveren van onze spullen zag ik schooltassen en schriftjes”, vertelt hij. „In mijn cel zat een kind van veertien jaar.”

Ook de wreedheid was toegenomen. Zo deelde Serrih een cel met een oudere man wiens baard met spiritus in de fik werd gestoken om zijn gezicht te verbranden. Andere celgenoten moesten geboeid op een met zeep en water bedekte vloer die vervolgens onder stroom werd gezet. „Ze sprongen als insecten omhoog, maar gleden natuurlijk meteen uit.” vertelt Serrih, die de scène onder de rand van zijn blinddoek zag voltrekken. „Twee mensen zijn op deze manier dood geroosterd.”

Gevraagd hoe een mens dit een ander mens aan kan doen, heeft Serrih onmiddellijk een antwoord klaar. „Straffeloosheid”, zegt hij kortaf. „De bewakers denken dat ze voor altijd onbestraft zullen blijven, want in Syrië bestaat geen rechtspraak.”

Juist daarom is Serrih opgelucht met de rechtszaak in Koblenz. Hij hoopt dat het proces als waarschuwing dient dat de handlangers van het regime zich op een dag zullen moeten verantwoorden. „Maar het is niet genoeg”, voegt hij meteen toe. „Het mag niet zo zijn dat Europa zichzelf nu op de borst klopt omdat het twee folteraars berecht. Er zijn nog tienduizenden anderen.”

Een versie van dit artikel verscheen ook in NRC Handelsblad van 31 juli 2020.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in