‘Ik ben gearresteerd op 22 mei 2017. De verklaring beweert dat ik een terrorist ben.’ Jelilova Gulbahar (55) wijst naar een kopie van een in het Chinees geschreven gevangenisdocument. ‘Het identificatienummer is vervalst’, legt ze uit. ‘Ze gaven me een nep-identiteitsbewijs zodat het leek alsof ik in China geboren ben, want dan konden ze me in de gevangenis gooien.’

Gulbahar zat opgesloten in een van de Chinese strafkampen in de regio Xinjiang. Sinds 2017 sluit de Chinese overheid miljoenen Oeigoerse mensen op in ‘heropvoedingscentra’. Een poging het geloof en de cultuur van de moslimminderheid te wissen en hen te doen gehoorzamen aan de communistische staat. Gulbahar woont nu in Istanbul; zodra ze in september 2018 vrijkwam, vluchtte ze naar Turkije.

Jelilova Gulbahar zat vijftien maanden vast in een Chinees strafkamp in Xinjiang

Het Chinese Xinjiang is het voormalige Oost-Turkestan; het land van de Oeigoeren. Gulbahar is Oeigoers, maar geboren in Kazakhstan. In 2017 ging ze op zakenreis naar Xinjiang, bij aankomst werd ze gearresteerd. ‘Urenlang hebben ze me ondervraagd. Ze vroegen of ik vijf keer per dag bid en of mijn kinderen ook vijf keer per dag bidden.’ Ze bladert door de papieren die ze speciaal voor het interview heeft meegenomen, een hele stapel.

Ze laat een foto van een metalen stoel zien. Aan de armleuningen zitten handboeien en op borsthoogte loopt een stevige metalen stang. ‘Gedurende een dag en een nacht hebben ze me ondervraagd terwijl ik vastzat in deze stoel. Toen hebben ze me gedwongen een valse verklaring te ondertekenen.’

Vervolgens werd Gulbahar naar een gevangenis gebracht. De bewakers deden haar hoofddoek af, schoren haar kaal en gaven haar een gevangenisuniform om aan te trekken. Ze namen bloed af en lieten haar een zwangerschapstest doen. ‘Ik was niet zwanger, de vrouwen die dat wel waren, kregen direct een abortus. Echt, ik heb het zien gebeuren, ik was erbij.’

Even stopt ze met praten. Ze vraagt om wat water en wijst verontschuldigend naar haar hoofd. Met het water neemt ze een pilletje in. Sinds haar tijd in de gevangenis heeft ze vaak last van intense hoofdpijn, verklaart ze. Een paar keer ademhalen, meer heeft ze niet nodig om haar verhaal te hervatten. Ze praat snel, met een zekere urgentie. Zelfs zonder de hulp van de tolk zou ze haar boodschap overbrengen. Met handgebaren, foto’s en rekwisieten is Gulbahar vastberaden om haar verhaal te delen. Vastberaden om de wereld te vertellen wat er in China op dít moment nog steeds gebeurt.

Uit haar tas pakt Gulbahar een ketting. Ze bindt hem om haar beide polsen, gaat staan en wijst naar haar voeten. Geduldig illustreert ze hoe zij en veertig andere vrouwen in een kamer zaten vastgebonden. Met een knikje bij iedere beweging checkt ze of haar verhaal duidelijk is.

De kamer waarin de vrouwen sliepen was slechts groot genoeg om de helft van de vrouwen tegelijkertijd in te laten slapen. ‘Eerst sliepen er twintig van ons twee uur, daarna wisselden we en mochten de andere twintig de resterende twee uur slapen.’

De gevangenen mochten vier uur per dag slapen, meer tijd was er niet: ‘’s Ochtends kregen we ieder één minuut om naar de wc te gaan. Duurde het langer, dan kregen we straf. We kregen één minuut om water te gebruiken. Als we meer water gebruikten, kregen we straf. Ook als we Oeigoers spraken, werden we gestraft, meteen. De bewakers hielden ons ieder moment van de dag met camera’s in de gaten.’

Een kopie van de gevangenisverklaring met daarop het vervalste identificatienummer

Gulbahar heeft geen rekwisieten, geen foto’s en zelfs geen gebaren om de straffen te beschrijven. Ze staart naar de tafel. Met een doffe stem vertelt ze: ‘Er was een kleine, donkere kamer. Niet hoger dan één meter, niet breder dan één meter. Je kon er niet staan maar ook niet liggen. Ik heb er zelf nooit in gezeten maar ik heb er anderen in zien gaan. Sommigen kwamen er ook weer uit. Ze zaten dagenlang in die kamer, tien dagen was het maximum.’ Ze neemt nog een slokje water. ‘De vrouwen die er langer in zaten stierven er.’

Naast dat de gevangenen in de kampen de Oeigoerse taal niet meer mogen spreken, worden ze onderwezen in de communistische ideologie. Iedere dag om tien uur ’s ochtends uur zong Gulbahar met de anderen Chinese liederen; het volkslied en andere liedjes die de Chinese staat en het communisme prijzen. ‘Lang leve de communistische partij, hoera, hoera’, roept ze zonder vreugde.

Elke vrijdag om één uur ’s middags keken de vrouwen op televisie live de speech van Xi Jinping. Daarna volgde een schrijfopdracht. ‘We moesten opschrijven wat we van de speech vonden. Dat betekende uiteraard dat we moesten opschrijven hoe prachtig we wel niet vonden dat die was. Als we weigerden, dan werden we gestraft.’

Er waren officiële straffen voor ‘onacceptabel gedrag’, maar Gulbahar legt uit dat de gevangenen in de kampen ook veel willekeurig geweld ervaren van de bewakers. Ze mompelt iets en kijkt weg, dezelfde doffe stem als eerder, daarna is ze stil. Ook de tolk is stil. Dan zegt hij aarzelend: ‘Verkrachting. Snap je dat? Ze is…’ Beiden wenden hun blik af.

‘We zaten daar met vrouwen van alle leeftijden’, hervat ze uiteindelijk. ‘Ze vertelden ons op een lijn te gaan staan en kleedden ons uit. Met te veel mensen lange tijd op een kamer zitten brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. “Gezondheidschecks” noemden ze het dus. De bewakers lachte ons uit, ze maakten grappen over onze naakte lichamen. We stonden daar maar, we konden niet eens huilen. De schaamte bevroor ons.’

Zonder dat er een verklaring voor werd gegeven kregen Gulbahar en de andere gevangenen medicatie toegediend. Volgens haar werden ze gedwongen om iedere dag een pil te nemen en kregen ze iedere tien dagen een injectie.

© Jelilova Gulbahar schreef alle namen van haar medegevangenen op en beloofde hun om hun verhaal te verspreiden

Het zou kunnen zijn dat het preventief werd gedaan tegen ziektenuitbraken. De vrouwen mochten niet douchen en kregen vaak huidinfecties. Toen Gulbahar in Istanbul aankwam, ging ze meteen naar een dokter. Op haar telefoon laat ze een oude video van haar buik zien: rode en paarse striemen en vlekken. ‘De dokter zei dat ik misschien vergiftigd ben.’ Wat er precies in de pillen en de injecties zat, weet ze tot op de dag van vandaag niet.

Gulbahar werd na een jaar, drie maanden en tien dagen vrijgelaten uit het Chinese strafkamp. Haar dochter schreef veel brieven naar verschillende overheden en ambassades om ze te wijzen op de onterechte arrestatie van haar moeder. Ze riep hen op de kampen te onderzoeken en vertelde over het vervalste identiteitsbewijs.

Toen Gulbahar vrijkwam drukten de autoriteiten haar op het hart te zwijgen. ‘We kunnen je overal ter wereld vinden. Als je iets vertelt over wat er gebeurt in de kampen zullen we je vermoorden.’

Maar ze besloot toch te praten. ‘Ik heb het beloofd’, legt ze uit. ‘De vrouwen waarmee ik een kamer deelde zeiden steeds: “Jij komt misschien nog vrij! Jij bent hier niet geboren, jij hoort hier niet te zijn.” Ze smeekten me om de wereld te vertellen wat er aan de hand is, en dat is precies wat ik nu doe.’

Dan laat Gulbahar het laatste papier van de stapel zien. Ze kust de op A4-formaat uitgedraaide, korrelige foto van een vrouw met rode hoofddoek. Ze glimlacht, drukt de foto tegen haar borst, giechelt even en kust hem nog eens. De tolk hoeft niet uit te leggen dat dit een van de vrouwen is uit het kamp, een van de vrouwen waarmee ze het allemaal doormaakte. Een van de gevangenen die misschien nog steeds vastzit in de heropvoedingskampen in Xinjiang. ‘Ik heb de namen van alle vrouwen opgeschreven en ik zal doorgaan met het vertellen van hun verhaal.’


Julia van den Muijsenberg is mediastudent in Amsterdam. Eerder werkte ze op de media-afdeling van Amnesty International, nu is ze freelance schrijver