Van inkomensarmoede is sprake als het inkomen niet voldoende is om een consumptieniveau te realiseren dat in Nederland als minimaal noodzakelijk wordt gezien, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) woensdag.
Die grens lag in 2015 op 1.030 euro per maand voor alleenstaanden en op 1.930 euro voor een echtpaar met twee kinderen.
Van de ruim 7 miljoen Nederlandse huishoudens moest 8,8 procent (626.000 huishoudens) rondkomen van een inkomen onder die grens.
Vooral eenoudergezinnen met minderjarige kinderen hebben een risico op armoede. Dit speelde bij ruim een kwart van die groep. In totaal groeiden in 2015 ruim 320.000 kinderen op in een huishouden met een extreem laag inkomen. Voor 125.000 van hen was dit het vierde jaar achtereen, oftewel 8000 meer dan in 2014.
Bekijk het vermogen in jouw gemeente
Bestedingen
Het CBS meldt woensdag ook dat het gemiddelde inkomen en de bestedingen in 2015 zijn toegenomen. De stijging is de eerste sinds het uitbreken van de economische crisis in 2008.
De voornaamste reden van de vermogensstijging is een waardestijging van woningen. Wanneer de eigen woning buiten beschouwing wordt gelaten, bleef het vermogen van huishoudens in 2015 onveranderd.
Bijna drie op de vijf huishoudens zijn in 2015 in het bezit van een eigen woning, die gemiddeld 56 procent van de waarde van het vermogen vertegenwoordigde.
De stijging van de huizenprijzen zorgde er ook voor dat de vermogensongelijkheid kleiner werd. Op het moment dat de huizenprijzen laag zijn, worden lage inkomens relatief zwaarder getroffen. Mensen met hoge inkomens bezitten naast een eigen woning doorgaans ook spaartegoed en effecten en hebben daarmee meer reserves.
Hogere inkomens besteden meer
De vermogensstijging ging ook gepaard met stijgende uitgaven. Huishoudens gaven gemiddeld 34.000 euro uit.
Vooral huishoudens uit hogere inkomensgroepen besteedden meer. Huishoudens in de hoogste inkomensgroep gaven bijna tweeënhalf keer zoveel uit als inkomens uit de laagste groep: gemiddeld 52.000 euro tegenover 21.000 euro.
Dat heeft deels te maken met de gemiddelde omvang van de huishoudens in die groepen. Die zijn respectievelijk 2,5 personen tegenover 1,7 personen groot.
Huishoudens zijn gemiddeld minder gaan besteden aan voeding en (alcoholvrije) dranken: 11 procent van de uitgaven gingen hiernaartoe. Twintig jaar eerder was dit nog 13 procent. Bestedingen aan huisvesting, water en energie namen in diezelfde periode toe van 27 procent naar 31 procent.
Schulden
Ongeveer de helft van de huishoudens had een hypotheekschuld. De gemiddelde waarde daarvan was 162.000 euro. De schulden waren opgeteld goed voor een bedrag van 685,5 miljard euro. Bijna een derde van de huishoudens had ‘overige schulden’ (o.a. rood staan of schulden voor consumptieve doeleinden). De gemiddelde waarde daarvan was relatief laag: 1,4 duizend euro.
Studieschulden bleven ook 900.000 huishoudens nog achtervolgen. De gemiddelde schuld is net geen 8.000 euro. Opgeteld hebben de voormalige studenten zich voor 12,6 miljard euro in de schulden gestoken.