Jesse Klaver merkt tijdens de coronacrisis dat wij ten diepste geen homo economicus zijn, maar een homo empathicus. Esther Ouwehand concludeert dat de bio-industrie nu écht niet meer houdbaar is; het is hierna immers wachten op een nieuwe vogelgriep. Geert Wilders en Thierry Baudet zien in de aanpak van de uitbraak de bevestiging dat Mark Rutte ons lachend uit zal leveren aan welke dreiging dan ook: de radicaal-rechtse retoriek blijkt als je ‘islam’ voor ‘longvirus’ vervangt perfect recyclebaar. Socialisten zien het einde van het kapitalisme, nationalisten het einde van open grenzen. Het coronavirus is voor de ideoloog een rorschachtest: ieder ontwaart in de verlopen verzameling vlekken zijn eigen gelijk.

Helemaal verrassend is dat niet, want een grote crisis is per definitie een scharniermoment en dus een buitenkans voor mensen met grote ideeën. Alles wat voorheen normaal en onwrikbaar leek, staat plotseling op losse schroeven. Niet voor niets kopte De Groene vorige week: ‘Biedt het virus ook kansen voor de toekomst?’ Misschien, maar tegelijkertijd garandeert geen enkele historische of andere noodwendigheid ons een ‘betere’ postcorona-wereld. Ten eerste omdat de politieke strijd om wat ‘beter’ betekent nog nauwelijks losgebarsten is, laat staan beslecht. Ten tweede omdat er nu geen tijd is om die strijd uit te vechten: er moet eerst acuut gehandeld worden – in beademingsapparaten, mondkapjes, steunpakketten – om de harde klappen van de gezondheidscrisis zo goed mogelijk op te vangen.

Voorlopig zal geen enkele scherpslijper zijn utopie uit de as zien herrijzen

Het is een ongemakkelijk contrast: terwijl het zorgpersoneel zich schrap zet voor de zwaarste weken van hun leven, terwijl steeds meer patiënten ernstig ziek worden en overlijden, fantaseren duiders hardop over een betere wereld, ieder op hun eigen stokpaardje. Die reflex is trouwens niet alleen te interpreteren als politiek opportunisme, maar ook te begrijpen als psychologisch fenomeen: in deze onzekere en moeilijke tijd zoeken we bijna onwillekeurig naar een zonnestraal achter de donkere wolken, en het gevonden zonlicht heeft voor iedereen nu eenmaal de kleur die hem het meest aanstaat.

‘Ik hoop dat deze crisis een wake-upcall is’, zegt Herman Daly deze week in De Groene. De Amerikaanse hoogleraar pleit al jaren voor een socialer, trager en kleinschaliger economie en is de held van de zogeheten degrowth-economen. Maar tegenstanders zien evengoed hun gelijk bevestigd. ‘Als je in degrowth gelooft, is dit je moment’, twitterde collega-econoom Branko Milanovic cynisch. Kijk maar, zo leuk is het niet, was de boodschap. Het verweer van de degrowthers ligt voor de hand: dít is niet wat wij voor ogen hebben. Dat is redelijk, omdat degrowth niet eenvoudigweg krimp betekent, maar een systeemwijziging omvat. Toch roept de verdediging wel weer de oude vraag van de haalbaarheid op, want als dit alles niets met de ware en goede degrowth te maken heeft, waarom zou die na de coronacrisis dan eigenlijk opeens zoveel reëler zijn?

Voorlopig zal geen enkele scherpslijper zijn utopie uit de as zien herrijzen, al is het maar omdat de brand pas net begonnen is. Het is veel te vroeg om de implicaties van deze crisis te overzien. ‘Geestelijk hamsteren’, noemt Karel Smouter het eigen gelijk-halen daarom in de NRC: te snel te veel duiding inslaan. Maar het gaat er vooral om wát je in huis haalt: opinie-junkfood of voedsel om op te kauwen. Deze vreemde tijd biedt ons, beoefenaars van het bepaald niet vitale commentaarvak, ruimte om het tweede te produceren. De bekende stokpaardjes mogen dus gerust even in zelfisolatie.