Joods-islamitische relaties Amsterdam onderzocht: conflict Midden-Oosten ligt het gevoeligst?

S. Roggeveen

Religiewetenschapper Suzanne Roggeveen heeft een aantal jaar onderzoek gedaan naar de verhoudingen tussen Joden en moslims in Amsterdam. Vandaag promoveert ze aan de Universiteit van Amsterdam. De onderzoekster keek naar welke factoren invloed hebben op die relatie en wat voor spanningen en samenwerking zorgt tussen beide groepen. Uit haar onderzoek blijkt dat het frame ‘Joden versus moslims’ niet altijd zo zwart-wit is als het lijkt. In 2014 en 2015 was Roggeveen erbij toen spanningen ontstonden tussen verschillende groepen. Ook was ze bij dialoogtafels aanwezig. Wat opviel? Het Israëlisch-Palestijns conflict is vaak een taboe en daarom werd er maar niet over gesproken. “Er ontstond een olifant in de kamer die voor extra spanningen zorgde.”

Waarom besloot je om dit onderzoek naar Joods-islamitische relaties in Amsterdam te doen? En hoe ging je te werk ?

“Mijn onderzoek is onderdeel van een overkoepelend project getiteld: Delicate Relations: ‘Jews and Muslims in Amsterdam and London’. Het doel van dit project is om Joods-islamitische relaties in verschillende tijden en contexten te bestuderen. Toen ik de advertentie van dit project zag, wekte dat mijn interesse omdat ik in het Amsterdamse deelproject zowel mijn sociologische kennis als mijn interesse in religie kwijt kon. Toen ik eenmaal aangenomen was heb ik mijn project opgezet met kwalitatieve methoden. Dat betekent dat ik anderhalf jaar lang met verschillende individuen en groepen die zich identificeerden als Joods of islamitisch mee mocht lopen. Ik deed interviews en observeerde samenwerkingsprojecten zoals dialoogtafels, onderwijsprojecten. Maar ook liep ik mee met bijvoorbeeld pro-Israël en pro-Palestina demonstraties.”

Een uitgebreid onderzoek dus.

“Ik probeerde in kaart te brengen wat voor factoren van invloed waren op de verhoudingen tussen Joden en moslims en hoe die dan uitwerkten op deze relaties. Na een paar maanden te hebben meegelopen, bleken er nogal veel factoren van invloed te zijn. Daarom besloot ik om me op de meest genoemde factoren te focussen. Dat waren het effect van het Israëlisch-Palestijns conflict; van extremistische aanslagen in West-Europa; van lokale incidenten van antisemitisme en islamofobie. Ook richtte ik me op hulpbronnen die beschikbaar waren in samenwerkingsprojecten, op sociale identiteitsstrategieën en op zogeheten emotie-managementstrategieën.”

Wat maakte Amsterdam zo interessant?

“In West-Europa is er weinig hedendaags en empirisch onderzoek gedaan naar de verhoudingen tussen verschillende groepen Joden en moslims. Zodoende weten we alleen iets over losse groepen en weinig over de dynamieken tussen deze groepen. We weten dus niet of en hoe er wordt samengewerkt, maar ook weten we niet goed wat de oorzaken zijn van bepaalde spanningen. Daarnaast wordt Amsterdam vaak gezien als ‘tolerante en diverse stad’ waar veel verschillende groepen samenwonen, en werken. De laatste jaren staat er echter ook druk op diversiteit door onder andere de opkomst van het rechts-nationalisme en andere politieke en maatschappelijke verschuivingen. In Amsterdam komt dat allemaal samen en is het mogelijk om Joods-islamitische relaties ook in een bredere context te bestuderen.”

‘In 2014 en 2015 liepen de spanningen tussen Joden en moslims in de hoofdstad op vanwege de minioorlogen tussen Israël en Hamas’. Klopt dit beeld?

“Ja en nee. Tussen sommige Joodse en islamitische individuen, en groepen, ontstond inderdaad conflict. Zo waren er mensen die bedreigd werden vanwege hun uitspraken in de media, waren er antisemitische en islamofobische incidenten, en werden sommige vriendschappen verbroken. Maar soms werd ook (te) snel gedacht dat de spanningen alleen een probleem waren van moslims en Joden. Terwijl op de pro-Israël- en pro-Palestina-demonstraties ook bijvoorbeeld christenen of linkse en rechtse activisten aanwezig waren, die helemaal niet-Joods of -islamitisch waren. Deze mensen droegen soms bij aan de spanningen. Deze niet-Joods en niet-islamitische activisten bleven echter vaak buiten de beeldvorming. Bovendien werd al snel gedacht dat alle Joden en moslims er ongeveer dezelfde mening op na zouden houden. Er werd vaak gedacht dat Joden altijd vierkant achter Israël zouden staan en moslims de Palestijnen altijd zouden steunen. Mijn proefschrift laat zien dat dat een stuk complexer in elkaar zit. Zo waren er groepen Joden en moslims die het op bepaalde aspecten van het conflict best met elkaar eens waren – bijvoorbeeld over een mogelijke tweestatenoplossing – of groepen die zich liever niet bezighielden met deze problematiek.”

De spanningen waren er dus vooral tussen activistische clubs uit beide gemeenschappen die tegenover elkaar kwamen te staan. Waaruit blijkt dit? Heb je voorbeelden?

“De demonstraties waren wel vaak georganiseerd door activistische organisaties. Tijdens dit soort demonstraties of in de berichtgeving erover ontstonden soms spanningen. Religieuze organisaties verbonden in ieder geval niet vaak hun naam aan deze protestacties. Dat betekent niet dat minder of niet-activistische Joden en moslims geen last hadden van de spanningen. Het ‘frame’ dat Joden en moslims het niet met elkaar eens zouden zijn, zorgde er bijvoorbeeld voor dat in samenwerkingsprojecten religieuze leiders of sleutelfiguren, maar ook de participanten, vaak niet goed over dit thema durfden te praten. Men dacht dan dat de ander wel een heel ander idee over dit thema zou hebben, er ruzie van zou komen of dat als er over gesproken zou worden het conflict ‘geïmporteerd’ zou worden naar Amsterdam.”

Dus spraken ze er maar niet over?

“Doordat er in veel gevallen weinig over gesproken werd, bevestigde dit weer dat moslims en Joden heel anders zouden denken over het Israëlisch-Palestijns conflict. Met andere woorden: er ontstond een olifant in de kamer die voor extra spanningen zorgde, ook in de minder of niet-activistische groepen. Er waren wel een paar uitzonderingen, zoals twee onderwijsprojecten met scholieren waarin het Israëlisch-Palestijns conflict wel werd besproken, maar vaak werd het onderwerp toch vermeden.”

De media, maar ook Joodse en islamitische organisaties hebben in 2014 en 2015 bijgedragen aan het frame ‘Joden versus moslims’. Hoe hebben ze dit kunnen doen? 

“Er waren een aantal oorzaken voor het ontstaan van dit frame. Een aantal respondenten in mijn onderzoek noemde bijvoorbeeld dat ze het gevoel kregen dat ze door de media gevraagd werden om hier over te praten, en dat ze dan een soort ‘ambassadeur’ van een de partijen moesten zijn. Ook kreeg een aantal mensen het gevoel dat ze door de eigen gemeenschap werden gevraagd om een kant te kiezen.”

Welke rol was daarin weggelegd voor de gemeente Amsterdam, die groepen wilde verbinden?

“De rol van de gemeente was ambigu. Aan de ene kant wilde de gemeente met Joodse en islamitische sleutelfiguren in gesprek. Aan de andere kant werd er soms geadviseerd het conflict niet te importeren en er daarom niet over te praten. Zo heb ik weleens gezien dat tijdens een dialoogsessie een aantal moslims en Joden wél met elkaar over het Israëlisch-Palestijns conflict wilde praten, maar dat de aanwezige gemeenteambtenaar dat geen goed idee vond en zei dat hij dat niet wilde. Dit waren echter niet de enige oorzaken: het gebruik van bepaalde internationaal en nationaal gebruikte symboliek, bepaalde terminologie en zelfs een breed uitgelichte burenruzie droegen bij aan het ontstaan van dit frame.”

Hebben de spelers dit frame bewust gecreëerd en is er gepolariseerd? 

“Dat is altijd lastig vast te stellen als een bepaald frame al de ronde doet. Mijn indruk is dat het in ieder geval niet altijd de bedoeling was om bij te dragen aan dit frame. Het niet bespreken van het Israëlisch-Palestijns conflict kwam juist voort uit de wens om géén spanningen te laten ontstaan. Maar in de gevallen dat respondenten de media noemden, was er vaak wel het idee dat spanningen beter ‘verkopen’. Eén van mijn respondenten beschreef het mooi toen hij zei dat een Jood en een moslim die samen een ijsje gaan eten geen nieuwswaarde lijken te hebben, maar spanningen wel. De indruk van een heel aantal respondenten was dus dat een bepaald soort media wel degelijk polariseert.”

Kun je voormannen of -vrouwen aanwijzen die destijds olie op het vuur hebben gegooid met provocatieve of polariserende acties? 

“Uiteraard waren er mensen die zich vaker uitspraken of zich in stelligere taal uitten dan anderen. In mijn onderzoek heb ik er echter voor gekozen individuen zo veel mogelijk anoniem te houden. Dat was vaak de wens van mijn respondenten. Voor mijzelf was het niet de bedoeling om te kijken naar de rol van specifieke individuen. Ik keek namelijk naar zaken als groepsdynamieken, -processen en frames die spanningen veroorzaken of juist bijdragen aan samenwerking.”

Wat kunnen de spelers en de gemeente Amsterdam leren uit je onderzoek?

“Eén van de onderwerpen die ik in mijn proefschrift uitvoerig bespreek, is de invloed van het Israëlisch-Palestijns conflict. Ik besteed echter ook aandacht aan andere spanningen, zoals de extremistische aanslagen in West-Europa en lokale incidenten van antisemitisme en islamofobie. Bij al deze spanningen geldt dat, hoewel Joden en moslims hier een rol in spelen, de internationale, nationale en lokale context van groot belang zijn. Zo vertelden zowel Joden als moslims dat discriminatie niet alleen vanuit ‘de ander’ kwam, maar ook vanuit de zogenoemde ‘meerderheidsbevolking’ of vanuit bepaalde instituties. Soms voelden moslims zich bijvoorbeeld ongelijk behandeld door overheden ten opzichte van de Joodse gemeenschappen. Dit uitte zich vaak in frustratie richting de overheid, maar in een paar gevallen ook in wantrouwen richting de Joodse gemeenschappen. Om dergelijk wantrouwen weg te nemen is het dus van belang om niet alleen naar Joods-islamitische relaties te kijken, maar ook naar de maatschappelijke context.”

Hoe ziet de ideale interreligieuze dialoog er in de hoofdstad volgens jou uit? 

“De organisatoren van dialooggesprekken, interreligieuze wandelingen en educatieprojecten hadden vaak een heleboel strategieën om mensen dichterbij elkaar te brengen. Sommigen waren erop gericht om te kijken naar de zaken die Joden en moslims gemeenschappelijk met elkaar hadden, bijvoorbeeld door te verwijzen naar culinaire tradities of gedeelde religieuze praktijken. Ook besprak men vooroordelen met elkaar of werden er diepe gesprekken gevoerd over hoe het is om een minderheid te zijn in Nederland. Wat ik wel verrassend vond, is dat er naast dat er veel over serieuze zaken werd gesproken, ook regelmatig werd ingezet op het feestelijk maken van de samenwerkingsprojecten. Dat gebeurde onder andere door het neerzetten van bloemen, samen eten, samen vieren van feestdagen, samen op de foto gaan of het verbinden van een groep met een zelfbedacht ritueel. Hoewel al deze strategieën hun beperkingen hadden, merkte ik dat ze participanten vaak een prettig gevoel gaven over de activiteit die zij hadden bijgewoond. Het afwisselen van serieuze thema’s in combinatie met dit soort vormen van emotie-management lijken bevorderlijk te zijn in dergelijke projecten. Daarnaast laat literatuur over samenwerking zien dat het elkaar herhaaldelijk ontmoeten bijdraagt aan het bestrijden van vooroordelen, iets wat mijn respondenten vaak bevestigden.”

Heb je nog tips voor de belangrijkste spelers in Amsterdam?

“Wat ik merkte is dat veel respondenten die samenwerkingsprojecten opstartten, zeiden dat ze niet de mogelijkheden hadden om hun projecten structureel uit te voeren. Zij vertelden dat het erg moeilijk was om financiering te krijgen van overheden, zeker als het ging om een interreligieus project, omdat overheden het soms moeilijk vinden subsidies te verstrekken aan religieuze groepen. Ook voelden sommige organisatoren zich overvraagd. Voor een groot deel draaien deze projecten namelijk op vrijwilligers. Sommige Joden en moslims vonden het zwaar dat ze zo vaak in hun vrije tijd projecten aan het organiseren waren. Je moet bedenken dat zij dan bijvoorbeeld in hun vrije weekend probeerden om zestig mensen bij elkaar aan tafel te krijgen en ook nog eens ingewikkelde gesprekken moesten faciliteren. Als overheden zich de taak stellen vooroordelen te verminderen, dan is het problematisch dat samenwerkingsprojecten niet structureel uitgevoerd kunnen worden en vaak kwetsbaar zijn, omdat zij het moeten hebben van de goodwill van vrijwilligers. Het lijkt mij dat daar een kans ligt voor verbetering.”

Categorie: |

Home » Nieuws » Joods-islamitische relaties Amsterdam onderzocht: conflict Midden-Oosten ligt het gevoeligst?