Annechien ten Have-Mellema, varkenshouder en akkerbouwer

Cees Veerman oogt op de dag dat ik hem spreek lichtelijk vermoeid. Dat kan kloppen: hij heeft maar een paar uur geslapen. Tot vier uur ’s nachts zat hij op de trekker, om zijn zoons een handje te helpen bij de aardappeloogst op het familiebedrijf in de Hoeksche Waard. De hele week waren ze al bij het ochtendkrieken begonnen en niet voor elven ’s avonds gestopt, maar nu moesten ze ook ’s nachts doorhalen: het knmi verwachtte regen. Het was zaak zo veel mogelijk aardappels te rooien vóór het land te drassig zou zijn om die zware machines te dragen.

Al kost het hem z’n nachtrust, Veerman geniet van zo’n gezamenlijke inspanning om de regen te vlug af te zijn. ‘Ook mensen uit het dorp komen helpen, zonder dat ze betaald willen worden. Om middernacht pauzeren we. Dan zitten we met z’n allen aan onze keukentafel, met een grote pan erwtensoep.’

Veerman, minister van Landbouw in drie kabinetten-Balkenende (2002-2007), emeritus hoogleraar in Wageningen en akkerbouwer in ruste, vertelt het verhaal ook om zijn stelling te onderstrepen dat een boerderij geen ‘normaal’ bedrijf is, vergelijkbaar met ondernemingen die hun productieproces exact kunnen calculeren. De natuur zal zich nooit volledig laten reguleren, hoe ver het rationalisatieproces in het agrarische bedrijf ook is voortgeschreden. ‘Regen kun je niet tegenhouden, op de zomer zal altijd de herfst volgen, er zijn ziekten en plagen’, zegt hij.

En hoewel de glastuinbouw en de intensieve veeteelt het wisselvallige weer hebben buitengesloten door het productieproces volledig onder te brengen in kassen en megastallen, blijft ook hun bedrijfsvoering onderworpen aan natuurlijke periodiciteiten, zegt Veerman: het is onmogelijk de draagtijd van een koe te verkorten of de groeitijd van een tomaat naar willekeur te beïnvloeden.

Nog zo’n natuurlijke gegevenheid is dat de bulk van wat de boer produceert bederfelijke waar is die hij zo gauw mogelijk moet afzetten. Strategisch wachten tot de markt weer aantrekt zit er voor hem niet in. ‘Om dat alles zeg ik: het boerenbedrijf is geen gewone economische activiteit’, aldus Veerman. ‘Het is nogal inflexibel als de markt om aanpassingen vraagt en altijd heeft het te kampen met de onzekerheid van die onvoorspelbare natuur. Een boer kan zich weinig fouten permitteren, anders komt de continuïteit van zijn bedrijf al gauw in gevaar. Een foute gok of een verkeerde beslissing kan dramatisch uitpakken en niet alleen de boer zijn baan kosten, maar ook het kostbare familiebezit dat een boerderij vaak is in gevaar brengen.’

Veerman vindt het dan ook te gemakkelijk alleen de boeren aan te kijken op de overbelasting van het milieu en de gezondheidsrisico’s die het landbouwsysteem veroorzaakt. Ook andere betrokkenen bij dat systeem dragen een verantwoordelijkheid: de grote ondernemingen waarvan boeren afhankelijk zijn om meer zekerheid in hun bedrijfsvoering te brengen. Dat zijn de banken en het grootwinkelbedrijf, maar ook de multinationals die de kunstmest en bestrijdingsmiddelen aanleveren waarmee de boeren het risico op misoogsten en andere grilligheden van de natuur decimeren. In hun eentje maken de boeren weinig klaar tegenover economische grootmachten als deze die, als het erop aankomt, de winstgevendheid van hun investering laten prevaleren boven de bescherming van het milieu – en boeren onder druk zetten hetzelfde te doen.

Politiek beleid gericht op een omschakeling van de Nederlandse landbouw naar duurzame, ecologisch evenwichtige methodes kan dus niet beperkt blijven tot de agrarische sector zelf. Het zal ook de economische machtsstructuur moeten openbreken waarin de boeren klem zitten.

Vandaar dat Annechien ten Have-Mellema , varkenshouder en akkerbouwer in het Groningse Beerta, zo verontwaardigd is over een tweet waarin Eurocommissaris Frans Timmermans de boeren verwijt ‘vast te houden’ aan een verouderd landbouwsysteem. Het is niet zo dat ze er per se aan vasthouden, zegt ze, ze zijn erin vastgezet. Uit eigen ondervinding zegt ze: ‘Boeren die uit het systeem willen breken ondervinden grote problemen, dus om nu te zeggen dat het louter onwil is… Boeren kunnen er eigenlijk niet uit, tenzij ze bereid zijn grote risico’s te nemen met het voortbestaan van hun bedrijf én met het lot van hun gezin.’

Ze vervolgt: ‘Dus als Timmermans dat twittert, denk ik: man, als je nu olie op het vuur wilt gooien, dan moet je het zo doen. In letterlijke zin is de woede die je in de boerenacties op het Malieveld zag machteloze woede, van boeren die de greep op hun toekomst kwijt zijn, die in onzekerheid verkeren over hun werk, die de situatie waarin ze verkeren als chaotisch ervaren. De meesten zijn echt niet vierkant tegen elke verandering, op voorwaarde dat iedereen een beetje meewerkt, niet alleen zijzelf, maar ook de consumenten, de overheid, de supermarkt, de banken.’

Hoezeer hij ook gruwt van het intimiderende vertoon met die gigatractors, begrijpt Harm Evert Waalkens, bioboer in Finsterwolde en oud-Kamerlid voor de pvda (1998-2010), de frustraties van zijn protesterende collega’s wel. ‘Zij zijn al die jaren een doodlopende steeg in gelokt, met een fantasiebeeld van een landbouw die ongestraft kon uitdijen. Niemand hield ze tegen, de banken en andere ondernemingen die bij die groei baat hadden niet, maar evenmin politici van de zogenaamd boervriendelijke partijen. cda, vvd, sgp in de eerste plaats. Ze hebben de boeren die in dat fantasiebeeld geloven tot op heden nooit echt tegengesproken, integendeel, hun juist eerder naar de mond gepraat.’

En dat is cynisch, zegt Waalkens: ‘Het is gewoon oneerlijk. Ook zij weten donders goed dat de grenzen die je aan de groei van de landbouw zou moeten stellen al lang zijn gepasseerd. Ze laten daarmee de boeren voor wie ze zeggen op te komen juist in de steek: hoe langer ze dralen met beleid dat onontkoombaar is, hoe drastischer straks de ingrepen in de landbouw zullen moeten zijn.’

Hij herinnert zich de debatten die in de Tweede Kamer volgden op de uitbraak van de vogelpest in 2003. ‘Tientallen miljoenen kippen zijn geruimd nadat die enorm besmettelijke ziekte om zich heen had geslagen. Tachtig procent van de stallen stond leeg. In een hoorzitting van de Kamercommissie voor Landbouw met alle betrokkenen heb ik toen aan de orde gesteld of er in Nederland nog wel toekomst in de bulkproductie van eieren zat. Zou het niet verstandiger zijn om deze gelegenheid te benutten voor een wending naar een kleinschaliger, maar hoogwaardiger sector en al die kennis van die boeren en boerinnen te benutten voor rasveredeling en andere toekomstgerichte activiteiten?’

Nou, dat heeft hij geweten, zegt hij. ‘cda-Kamerleden als Annie Schreijer-Pierik en Joop Atsma verweten me dat ik een sector die op zijn rug lag nog een trap na zou geven, dat ik geen oog zou hebben voor de emotionele knauw die de boeren hadden gekregen. Ik reageerde: integendeel, ik wil juist een opening bieden naar een nieuwe toekomst voor de kippenboeren, ik wil met hen op sjouw om het geld voor transitiemaatregelen binnen te harken. Nou, ik kreeg geen poot aan de grond.’

Het kwalijke is, zegt Waalkens, dat boeren zo zand in de ogen wordt gestrooid. ‘Dan zeggen ze tegen mij: je bent toch zelf ook boer! Ja, antwoord ik dan, ik ben en blijf boer en ik ben een collega van jullie, maar als politicus ben ik een belangenafweger, geen belangenbehartiger. En in die afweging heb ik dan ook de grenzen aan de groei te betrekken of de verantwoordelijkheid die de overheid heeft voor de ruimtelijke ordening en de volksgezondheid.’

In de Q-koortsepidemie, waarvan de geitenboerderijen de bron zijn, verliep het debat in de Tweede Kamer langs hetzelfde stramien. ‘Ik ben in dorpjes geweest ingesloten door boerderijen met bij elkaar twintig- tot dertigduizend geiten’, vertelt Waalkens. ‘De collega’s in de Kamer verscholen zich achter de vergunningen die de overheid in het verleden in het wilde weg aan geitenhouders heeft afgegeven. Ze redeneerden: het is vergund, dus het kan. Ik wierp tegen dat wij, politici, de overheid ook hebben te controleren als regisseur van de publieke ruimte, en dat zij in die hoedanigheid duidelijk steken had laten vallen. Mensen in de buurt van die besmette bedrijven liepen gerede kans met Q-koorts te worden geïnfecteerd, een chronische ziekte. Dat is ook gebeurd en het gebeurt nog steeds. Het is een schande.’

Harm Evert Waalkens, bioboer in Finsterwolde en oud-Kamerlid voor de PVDA (1998-2010).

Het wegduikgedrag waarvan hij in de Kamer getuige was, beaamt Waalkens, is terug te voeren op een taboe om de onderliggende structuur van de grootschalige, intensieve landbouw ter discussie te stellen. In crisissituaties, zoals die ten tijde van de vogelpest, neemt de overheid ad-hocmaatregelen om het besmettingsgevaar zo gauw mogelijk in te dammen, maar de getroffen sector kan op oude voet verder zodra de crisis voorbij is.

‘De boeren zijn al die jaren een doodlopende steeg in gelokt, met een fantasiebeeld van een landbouw die ongestraft kon uitdijen’

Bij gebrek aan politieke wil ontbreekt ook de politieke daadkracht om het breekijzer te zetten in de economische machtsstructuur waarin de boeren zitten opgesloten. De politieke macht wordt daardoor overvleugeld door de economische, beter gezegd: zij laat zich overvleugelen. Sinds de neoliberale wending die het beleid in de jaren negentig heeft genomen, is de politiek terughoudend met ingrijpen in de markt, zeker als dat verder gaat dan incidenteel bijsturen of corrigeren. Ook cda’er Cees Veerman vindt: ‘Iedereen is het er zo langzamerhand wel over eens dat we te ver zijn doorgeschoten met dat neoliberalisme. Veel te ver. Maar ondertussen zijn de machtsverhoudingen nog steeds uit het lood geslagen.’

Illustratief is de wankelmoedigheid van de zittende minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Carola Schouten (ChristenUnie). Aan de ene kant schrijft zij in een brief aan de Tweede Kamer ronduit: ‘Onze oude wijze van produceren van voedsel is niet vol te houden.’ Schouten, die opgroeide in een boerengezin in het Noord-Brabantse Giessen, acht een ‘omslag in denken en doen’ nodig, van zowel de consumenten als de boeren zelf, de banken en de supermarktketens. Dankzij haar is de kringlooplandbouw voor het eerst het officiële doel van de Nederlandse regering.

Aan de andere kant schrikt ook zij vooralsnog terug voor ingrepen in de onderliggende structuur van de intensieve landbouw. Dat soort maatregelen zijn Schouten in oktober vorig jaar, daags voor de eerste boerendemonstraties, aanbevolen door een commissie onder leiding van cda-politica Hester Maij, in een rapport over de mogelijkheden om de kringlooplandbouw voor de boeren de moeite waard te maken. Maij adviseerde onder meer om de ecologische schade die de landbouw veroorzaakt te verdisconteren in de prijs van het voedsel en, andersom, boeren die milieuvriendelijk produceren te belonen. Ook bepleitte zij een ‘transitiefonds’: geld waarmee de overheid boeren die omschakelen naar duurzame productiemethoden financieel kan bijstaan. Over maatregelen als deze, die ‘verder gaan dan bestaand beleid’, schrijft Schouten nog niet meer dan het volgende aan de Kamer: ‘Daar ga ik nog naar kijken.’

De boeren bij wie ik op reportage ben in het Groningse Oldambt zouden gebaat zijn bij de maatregelen die de commissie-Maij adviseerde. Met hun bedrijf ondervinden zij aan den lijve hoe het is om ingeklemd te zitten in een structuur waarin de economische macht groter is dan de politieke wil om de landbouw daadwerkelijk als een kringloop in te richten. Het komt erop neer dat zij er alleen voor staan tegenover de tegenkrachten waarop zij stuiten bij de omschakeling van hun boerderij naar meer duurzaamheid en diervriendelijkheid. De risico’s zijn voor hun rekening, ook al is er met die transitie een algemeen belang gediend.

Soms heeft ze er slapeloze nachten van, zegt varkenshouder Annechien ten Have. Vorig jaar kwam minister Schouten nog bij haar in Beerta langs nadat ze, mede dankzij een ondersteuningsactie van de Dierenbescherming en Wakker Dier, de oorkonde voor ‘Agrarisch ondernemer van het jaar’ had gewonnen, een prijs van het blad Boerderij. Dat neemt niet weg dat het voor haar bedrijf in 2020 erop of eronder wordt. Het vergde een miljoeneninvestering om de boerderij als een nagenoeg gesloten kringloop in te richten en het leven van hun varkens zo aangenaam mogelijk te maken. Het risico van die investering is groot: ze verkoopt nog lang niet genoeg vlees om het geld terug te verdienen. Dit jaar moet daar verandering in komen, anders vreest zij voor de toekomst van de boerderij.

In de lente van 2010 citeerde Ten Have in haar blog het cda-Kamerlid Ger Koopmans. Op de vraag van Marianne Thieme (Partij voor de Dieren) of hij zich niet schaamde voor de volgepropte varkensstallen in Nederland, antwoordde hij: ‘Nee, daar schaam ik mij totaal niet voor. Als je in Europa de varkens loslaat, dan rennen ze in rijen van vier naar Nederland, klimmen ze hier in de hokjes en zeggen ze tegen elkaar: zo goed hebben we het nog nergens gehad.’ Ook Ten Have zag een tijdlang geen kwaad in de intensieve varkenshouderij. Zo was ze het van kinds af gewend; ook haar vader zette de zeugen aan de ketting en tussen klemmen. ‘Ik vond dat heel normaal’, schrijft ze in haar blog. ‘Nu kijk ik daar anders tegenaan.’

Vanaf dat moment van bewustwording, zo rond 2000, heeft zij met haar man de boerderij gaandeweg dier- en milieuvriendelijk gemaakt. In haar huis, verwarmd door de biogasinstallatie die op vergiste mest van haar varkens draait, vertelt Ten Have over een van die beslissende momenten in het begin: ‘Een marketeer bracht me aan het verstand dat de mensen jouw vlees echt niet alleen zullen kopen omdat het varken zo prettig heeft geleefd. Annechien, zei hij, wat denk jij nu? Zouden die consumenten niet ook gewoon lékker vlees willen? Ja, vast, gaf ik toe.’

Na lang zoeken wees Rob van Haaren van Kiemkracht, het innovatieplatform van de akkerbouw, haar op een gespecialiseerde onderzoeker in Tsjechië die had aangetoond hoe weldadig het effect is van lupine op de smaak van varkensvlees. ‘Fijn, jongen, dacht ik, wat heb ik lang op jou gewacht! We voeren sindsdien lupine en tarwe aan onze varkens, voor het grootste deel verbouwd op eigen grond. Om de smaak te laten testen door een kenner heeft hofleverancier Jan-Willem Tol in Hillegersberg, een van de beste slagers van Nederland, ons vlees geproefd. Hij zei: waar komt dit varken vandaan? Naar vlees als dit ben ik al jaren vergeefs op zoek en nu wordt het me zomaar in de schoot geworpen!’

Met Tols bevestiging van de uitzonderlijke klasse van hun vlees durfden haar man en zij de hoge investeringen in nieuwe, diervriendelijke stallen wel aan, zij het dat ze wel even moesten slikken van de eisen die de bank stelde. De Rabobank was alleen bereid tot de benodigde lening als zij hun bedrijf dubbel zo groot zouden maken, met niet driehonderd maar zeshonderd zeugen. ‘We hadden geen alternatief’, zegt Ten Have. ‘Alleen met twee keer zoveel zeugen konden we het businessplan rond rekenen. De keuze was: harder werken met die driehonderd zeugen erbij, of afzien van die lening en dan ook geen diervriendelijke stallen.’

In Nederland had Ten Have daarmee de primeur van de eerste varkenshouderij in de reguliere sector waar de zeugen in de kraamstallen vrij kunnen rondlopen. Zij wil zo gauw mogelijk af van de kraamhokken-oude stijl die nog op haar boerderij resteren, waarin de zeugen staan ingeklemd tussen stangen, maar die laatste stap in het omschakelingsproces kan ze alleen maken als het voortbestaan van het bedrijf zeker is gesteld. Wat dat betreft wordt 2020 een cruciaal jaar: zal het lukken om het ‘scharrelvlees van Hamletz’ – zo luidt de merknaam – voldoende in de winkelschappen te krijgen?

Het relaas van Ten Have’s pogingen voet aan de grond te krijgen in de supermarkt is een verhaal van doorzetten, kleine experimenten doen, tegenslag, teleurstellingen verwerken en weer doorgaan, maar nog steeds met een hoopvol einde: zij houdt de moed erin.

Het begon met de manager van Albert Heijn die ongemeen enthousiast reageerde: ‘Ik vertelde hem alles over ons vlees en onze boerderij. Hij zei: ik kan achter al mijn eisen een vinkje zetten! Goed vlees, goed voor het milieu, goed voor de dieren. Geweldig! Hij zou met ons een businessplan opstellen, want dit vlees was precies wat ze wilden. Ik heb nooit meer iets van hem gehoord. Dus dat ging niet door.’ Ondertussen had ze contact gelegd met grootslager Stegeman. ‘Met twee marketingmeiden die vrolijk in de wereld rondhuppelden en mij hadden gespot op een of andere bijeenkomst. Het klikte goed. Stegeman wilde vleeswaren met twee sterren van het keurmerk Beter Leven, met een herkenbare afkomst en met een clean label op de markt brengen, dus zonder E-nummers en ander gedoe. In een intentieverklaring legden we vast dat ze elke week varkens bij ons zouden afnemen.’

Toch liep het daar mis: het klikte niet tussen Stegeman en een externe financier die bij het contract was betrokken. Vervolgens kwam de Superunie, de inkooporganisatie van dertien supermarktketens, in beeld. ‘Dat was veelbelovend. Zes van hun ketens wilden een pilot met ons vlees doen, om te oefenen met de logistiek en andere praktische aangelegenheden. Helaas, toen ontstond er gedoe met de Dierenbescherming. De supermarkt wilde de pilot alleen beginnen als ons vlees het Beter Leven-keurmerk met twee sterren had, de Dierenbescherming wilde dat pas geven als de levering daadwerkelijk op gang was gekomen. Er gebeurde niets: de een wachtte op de ander.’

Al met al heeft die patstelling een half jaar vertraging opgeleverd. Met dat Beter Leven-keurmerk kwam het in orde: het vlees van Ten Have kreeg twee sterren. ‘In het najaar van 2018 ging die pilot dan toch van start. Dat heeft iets meer dan twee maanden geduurd, tot half december, toen de winkeliers de speciale actiekoeling die voor ons vlees was ingeruimd toch liever weer met fonduevlees voor de Kerst wilden vullen. Ze besloten ons vlees uit de winkel te halen, met de belofte het later te herintroduceren. Dus vlak voor de kerstdagen zaten wij daar met ons goeie gedrag, met een investering van miljoenen op onze nek en met supermarkten die zeiden: nu even niet.’

Nu, januari 2020, ligt het vlees in de schappen bij Plus-winkels en bij meer dan tachtig Albert Heijn-vestigingen, daar onder de naam ‘Boerderijvlees van Annechien’. Ze heeft veel gehad aan een reportage die Yvon Jaspers in Beerta maakte voor het tv-programma Onze boerderij. ‘Veel kijkers vonden: dit kan toch niet. Hier hebben we een boerin die mega veel heeft geïnvesteerd in goed vlees, in een kringloopproductie, in het milieu, in diervriendelijke stallen – en nu krijgt ze het niet afgezet! Als ik nu ergens in het land ben om te vertellen over onze boerderij, dan zeg ik altijd tegen mijn gehoor dat ze vooral bij hun eigen Plus- of AH-vestiging om ons vlees moeten vragen. Of hun winkel het in de schappen wil leggen als het daar ontbreekt. En dat ze anders moeten vragen welke winkel in de buurt het wél verkoopt. Dat wil wel helpen.’

‘In december vulden de winkeliers de speciale actiekoeling met ons vlees erin toch liever weer met fonduevlees voor de Kerst’

Haar conclusie is dat een individuele boer er in feite alleen voor staat als hij zijn product, hoe bijzonder dat ook is, in de supermarkt wil krijgen. Dat kan bovendien met hoge kosten gepaard gaan. Zo is de derving voor rekening van Ten Have: het omzetverlies dat zij lijdt als supermarkten vlees dat zij bij de slachter apart heeft laten leggen toch niet afnemen. AH rekent ook geld voor een plekje in de actiekoeling of een publicatie in Allerhande: bij elkaar zo rond de zeventig- tot tachtigduizend euro. ‘En dat kunnen we dus niet betalen. Hoe wrang ook: ons geluk is dat dankzij de Afrikaanse varkenspest in China het prijsniveau op dit moment hoog is. Zonder die mazzel zouden we nu aan de grond hebben gezeten.’

Boelo Tijdens, akkerbouwer

Bij de overgang naar de biologische melkveehouderij ervoer ook Harm Evert Waalkens, wiens familie al een kleine driehonderd jaar in het Oldambt boert, dat hij op zichzelf was aangewezen. Op financiële steun van de overheid hoefde hij niet te rekenen, anders dan zijn collega’s in Duitsland, luttele kilometers verderop, waar sommige deelstaten specifieke subsidieregelingen in het leven hebben geroepen. Ook Waalkens’ bank had geen aparte regelingen, toegespitst op de financiële hindernissen die een boerderij in de transitie naar biolandbouw moet nemen.

Zo moet de boer na de ommekeer voorbereid zijn op een fikse val in de omzet. In de eerste twee jaar dat hij biologisch produceert mag hij nog niet de bijbehorende, hogere prijs rekenen: zijn land is nog niet volledig ‘schoon’, is de redenering. Daarbij komt dat extensieve landbouw, zoals de biologische, ook een navenant lagere opbrengst per hectare genereert. In zijn geval twintig tot dertig procent: zijn koeien gaven minder melk, zijn land minder gras.

Waalkens kon zich de omschakeling naar biologisch de facto alleen permitteren dankzij de extra inkomsten die zijn Kamerlidmaatschap sinds 1998 opleverde. ‘Vanaf het moment dat mijn vrouw en ik besloten – ik formuleer het wat plechtstatig – onze ecologische verantwoordelijkheid te nemen, zijn we wel zeven, acht jaar met die overgang bezig geweest. Er komt zo veel op je af! Ons geluk was dat we een geweldig stel medewerkers hadden die zich het schompes werkten om er een succes van te maken, ook uit idealisme: we moeten netter met onze grond omgaan. En ik had het voordeel dat het Kamerlidmaatschap mij, zoals we in Groningen zeggen, extra stro opleverde, waarvan ik een flink deel in het bedrijf stopte. Zonder dat geld zou ik misschien wel tien keer failliet zijn gegaan.’

In Nieuw-Beerta, op een steenworp afstand van de boerderijen van Ten Have en Waalkens, bevindt zich het akkerbouwbedrijf de Stocksterhörn, al zeven generaties in bezit van de familie Tijdens. Ook Boelo Tijdens is al een tijdje met zijn bedrijf bezig met de transitie naar duurzame, ecologisch uitgebalanceerde landbouwmethodes en ook hij loopt daarbij op tegen economische tegenkrachten. Zij bevinden zich verder weg, aan de andere kant van de Atlantische Oceaan, maar zijn daarmee niet minder concreet: de maïs- en sojaboeren in de beide Amerika’s.

Zij genieten een aanzienlijk concurrentievoordeel doordat zij zich met hun productiemethodes niets hoeven aan te trekken van de gezondheids- en milieu-eisen die Europa zijn boeren oplegt. Vanwege het economische belang van de vrijhandel staat de Europese Unie de invoer van die gewassen – genetisch gemanipuleerd en rijkelijk besproeid met bestrijdingsmiddelen – onbelemmerd toe. Ook Tijdens voelt zich daarom in de steek gelaten door de overheid, in dit geval de Europese.

‘Dit is gewoon superkrom’, zegt hij. ‘Ik wil graag mijn steentje bijdragen aan een schone, duurzame landbouw, ook uit ethische overwegingen: de zorg voor de grond die aan mij is toevertrouwd. Dus ik vind het niet erg dat de overheid in het belang van het milieu steeds hogere eisen aan mijn bedrijfsvoering stelt. Daar sta ik achter. Op een deel van mijn grond schakel ik over op bio en op het andere deel ben ik zo spaarzaam als het kan met kunstmest en pesticiden. Ook wil ik mijn grond ontzien door vaker van gewassen te wisselen. Dan hoop je dat Den Haag of Brussel je daarvoor iets teruggeeft. Het tegendeel gebeurt: ze pakken je eigenlijk iets af.’

Hij doelt op de vrijhandelsverdragen met Canada (Ceta) en met Brazilië, Argentinië, Uruguay en Paraguay (Mercosur) waarmee Europa de grenzen heeft geopend voor landbouw- en veeproducten die ver beneden de milieustandaarden zijn geproduceerd waaraan Tijdens zich wel moet houden. ‘En ik heb het ook over de deal die Jean-Claude Juncker in de zomer van 2018 namens de Europese Commissie sloot met Donald Trump: Duitse auto’s voor de VS, Amerikaanse landbouwproducten voor Europa. Daar kwam het wel op neer. Duitsland was in paniek, echt in paniek toen Trump ’s avonds twitterde dat hij geen Mercedes meer in New York wilde zien die niet in Amerika was geproduceerd. Dankzij het een-tweetje van Juncker en Trump was dat gevaar voor de Duitse auto-industrie binnen een maand weggenomen. Ordinaire ruilhandel.’

Het komt erop neer, zegt Tijdens, dat de Europese Unie haar eigen standaarden voor ecologie en dierenwelzijn ondergraaft om haar economische belangen te beschermen. In de dagelijkse praktijk van zijn boerenbedrijf ziet Tijdens dat cynische effect terug. Hij zou graag, net als zijn vader, weer eiwitrijke gewassen als erwten en bonen gaan telen, maar door de goedkope import van soja uit de VS en Brazilië is dat amper lonend.

Dat is voor het milieu in meer dan één opzicht slecht nieuws. ‘Biodiversiteit, daar zijn we toch allemaal voor?’ zegt hij. ‘Voor het Oldambt zou dat betekenen dat je niet dat hele gebied inzaait met graan, maar ook met andere, bloemige gewassen, zoals erwten en bonen. Daar komen de bijen op af, op tarwe niet. Ook voor de bodem zou de aanplant van erwten en bonen goed zijn. Dat zijn zogeheten vlinderbloemigen, planten die in staat zijn om stikstof uit de lucht te binden. Ze zijn dus eigenlijk hun eigen bemesters, net als klaver, luzerne, lupine: ook allemaal vlinderbloemigen.’

Milieutechnisch is het grote voordeel van erwten en bonen dat die planten nagenoeg zonder kunstmatige stikstofverbindingen gedijen: geen kunstmest dus. ‘Die teelten hebben een gunstige uitwerking op de bodem. En vinden we zo langzamerhand niet allemaal dat we minder vlees en meer plantaardige eiwitten moeten gaan eten? Dan hebben we meer erwten en bonen nodig. Daar komt nog eens bij: meer areaal voor plantaardig eiwit verkleint de ruimte voor traditionele teelten, wat een positief effect heeft op de prijsvorming.’

Tijdens’ grootste vrees is dat Europa onder de zware lobbydruk van biotechnologische multinationals als Monsanto en Syngenta de beperkingen op genetische manipulatie van voedingsgewassen afzwakt. Het risico is dan groot dat akkerbouwers gaandeweg aan deze economische grootmachten worden overgeleverd. Een voorbeeld uit de praktijk in de VS, waar de overheid de genetische modificatie van zaaigoed nagenoeg vrij laat, maakt duidelijk hoe dat kan gebeuren.

Onder de naam Roundup Ready levert Monsanto Amerikaanse boeren sinds de jaren negentig zaad voor maïs en soja dat resistent is voor het bestrijdingsmiddel Roundup van dezelfde onderneming. Die boeren kunnen hun gewassen dus onbekommerd bespuiten: het onkruid gaat dood, de maïs of soja niet. Dat is stap één in de strategie waarmee Monsanto boeren van zich afhankelijk maakt.

Voor stap twee hebben ze in hun zaaigoed een killergen ingebouwd. In het eerste jaar dat de boer heeft gezaaid kijkt hij uit over velden met volle maïskolven of sojapeulen, wat ook uit commercieel oogpunt een aanlokkelijke aanblik is. Maar dat gewas doodt na de teelt zijn eigen zaden, dus strooi je dat spul over je akkers uit, dan zul je in het tweede teeltjaar niets meer bespeuren van die eerst zo rijke oogst: het killergen heeft zijn werk gedaan. De planten komen nog wel boven de grond, maar maïs of soja zit er niet meer aan. Zo verplicht Monsanto zijn klanten aan zich. Wil een boer op de oude voet met Roundup blijven spuiten, om het onkruid ook in de bloeiperiode van zijn gewas eronder te houden, dan zal hij jaarlijks bij Monsanto het genetisch gemodificeerde zaaigoed moeten bestellen: resistent voor dat bestrijdingsmiddel maar ook uitgerust met dat killergen.

‘Ik vrees weleens dat het een kwestie van tijd is voordat de EU zaaigoed als dit toestaat’, zegt Tijdens. ‘De lobby van de bedrijven is enorm krachtig. Ze steken daar een boel geld in, hebben veel lobbyisten in Brussel rondlopen en bestoken Europarlementariërs de hele tijd met praatjes hoe goed het milieu met genetisch gemodificeerd zaaigoed zal zijn gediend. Ik denk dat je glyfosaat, het middel dat de basis vormt van Roundup en andere bestrijdingsmiddelen, sowieso niet op gewassen moet spuiten die mensen eten. In Europa wordt het enkel gebruikt om een onkruidvrije akker te creëren vóórdat we een gewas inzaaien.’

Politici zullen ontvankelijk zijn voor die lobby, verwacht hij. ‘Van de vvd mag direct alles. Dat is een handelspartij, neoliberaal, dus zij zullen gevoelig zijn voor de belofte van lage kosten. De christelijke partijen zouden toch nee moeten zeggen, dunkt me: genetische modificatie lijkt me lastig te verenigen met de bijbelse overtuiging. Aan de andere kant: het cda is vrij pragmatisch. Zij zouden weleens overstag kunnen gaan als ze daar economische voordelen in zien.’

Aan haar keukentafel vraag ik aan Annechien ten Have of zij spijt heeft van het omschakelingsproces naar dier- en milieuvriendelijk boeren. Ze aarzelt even en zegt: ‘Pfff. Als ik me van tevoren zou hebben gerealiseerd wat er allemaal op ons af zou komen… Ik weet zo net nog niet of ik het dan weer zou doen. Ik kan er wel van wakker liggen, maar goed, dat went ook, wakker liggen. Aan de andere kant heb ik er veel plezier aan, lol, voldoening. Mijn man en ik hebben iets tot stand gebracht waar we niet alleen om commerciële redenen in geloven. De varkens hebben het beter. Het vlees is uitzonderlijk goed. Het productieproces is bijna circulair. Ik zou dat oude bedrijf ook niet meer terug willen. Dus ik leef zo’n beetje tussen vreugde en verdriet in. En ik heb er nog steeds een rotsvast vertrouwen in: dit gaat lukken.’