Pas heel onlangs, toen zij op een basisschool sprak over haar ervaringen als kind in de Hongerwinter, dacht Roos Derks (87) voor het eerst in haar leven: ‘Goh, eigenlijk was ik best zielig in die tijd.’
Het was eerder een nuchtere vaststelling van een buitenstaander dan een uiting van zelfmedelijden. Slachtoffer heeft zij zich nooit gevoeld. Al was het maar omdat zij na de oorlog ‘een fantastisch leven’ heeft gehad. Maar ongewoon waren haar ervaringen zonder meer. Zelfs naar de maatstaven van die tijd, tijdens de laatste jaren van de Duitse bezetting.
In december 1944 – zij was twaalf – ondernam zij met haar jongere zusjes Clara en Magda een hongertocht naar het platteland buiten Rotterdam, hun toenmalige woonplaats. Die tocht, in bittere kou, is hun bijna fataal geworden. Nadat ze bij een paar boeren vergeefs om eten hadden aangeklopt, gingen ze bij het vallen van de avond in de wegberm zitten. ‘Geborgen in elkaars armen in de ijskoude sneeuw, die we op een zeker moment niet meer voelden. Voor altijd warm, voor altijd zonder honger.’