Direct naar artikelinhoud
Hongerwinter 1944-1945

Hongerwinter: leven op 360 calorieën per dag

Kinderen op Kattenburg in de Hongerwinter.Beeld Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Bijzondere coll. Leiden/Emmy Andriesse

Ruim 20.000 mensen uit West-Nederland stierven 75 jaar geleden tijdens de Hongerwinter. Niod-onderzoeker Ingrid de Zwarte schreef er een boek over, met aandacht voor de grote onderlinge solidariteit. Dit is de eerste aflevering van een vierdelige serie.

Suikerbieten, tulpenbollen, hongertochten, lange rijen voor de gaarkeukens en uitgemergelde mensen. Dat is het beeld van de Honger­winter. “Met deze indringende beelden lijkt het of de mensen passief aan het wachten waren totdat ze voedsel kregen, maar dat is niet waar,” zegt Ingrid de Zwarte (31), auteur van het dit jaar uitgekomen boek De Hongerwinter. “Het was niet één groot passief lijden tijdens de Hongerwinter. Ook heerste er niet enkel een mentaliteit van ‘ieder voor zich’. Er ontstond ook saam­horigheid en solidariteit. Er kwamen spontaan lokale hulpacties op gang.”

De Hongerwinter – het begrip werd na de oorlog met een hoofdletter geschreven – speelde zich af in West-Nederland aan het einde van de Tweede Wereldoorlog: van eind november 1944 tot en met mei 1945. De term Hongerwinter viel voor het eerst in verzetskranten, die in de laatste maanden van de bezetting de verschrikkingen van de hongersnood beschreven. ‘De uithongering komt neer op een algemeene verlaging van de rantsoenen tot in het volstrekt absurde. Op straat ziet men dan ook elken dag menschen van honger en uitputting ineenzakken (…), hongerstoeten trekken uit de steden den boer op, bakkerskarren en winkels worden geplunderd en de sluikhandel berekent 600 gulden voor een mud aardappelen, 30 gulden voor een brood en 1300 gulden voor een mud tarwe,’ schrijft het illegale Parool in februari 1945.

Gezinsleden gingen de boer op om voor hun fami­lie eten te vergaren. Er kwam ook hulp. De gemeente Amsterdam zorgde voor voedsel door het aantal gaarkeukens uit te breiden. Op verschillende uitgiftepunten werden warme maaltijden verstrekt. Dat eten was weliswaar van slechte kwaliteit en eentonig, maar er werd veel gebruik van gemaakt. Een derde van de bevolking in Amsterdam ging naar de gaarkeukens.

Werkloos

Lokaal ontstonden acties om jongeren en ouderen eten te verschaffen. Het noodhulpcomité ‘Actie op de Eilanden’ in Amsterdam verzorgde voedselvoorziening in de eigen buurt. Door de vernietiging van de haven was ruim tachtig procent van de Eilanders werkloos geworden.

Huisarts J. H. Wagenaar in Betondorp riep in september 1944 buurtgenoten op het eten te verdelen onder elkaar. Hij vreesde dat Betondorp, dat tussen twee toegangswegen lag, geïsoleerd zou raken en niet aan voedsel kon komen. 500 van de ruim 6000 buurtgenoten gaven zich als vrijwilliger op voor Wagenaars noodcomité. Kinderen kregen extra warme maaltijden.

“Dit soort samenwerking in de wijken was heel effectief. Een derde van de kinderen kreeg bijvoeding door dit soort initiatieven. Als die er niet waren geweest, waren er veel meer mensen doodgegaan,” zegt De Zwarte. “Het ontstane beeld van de Hongerwinter waarin individualisme en sociale desintegratie overheersen, wil ik graag bestrijden. Ook het overgebleven idee dat de Duitsers moedwillig het westen hebben uitgehongerd, klopt niet.”

Half september 1944 werd tegelijkertijd met de Operatie Market Garden – het geallieerde offensief rond Arnhem, Eindhoven en Nijmegen – een spoorwegstaking uitgeroepen. Die moest het voor het Duitse leger moeilijker maken troepen, voedsel en materieel naar het front te vervoeren. De staking, waaraan 30.000 NS-medewerkers meededen, staat bekend als een belangrijke factor voor de voedselcrisis omdat de voedseltransporten per trein stil kwamen te liggen. Toch droegen er meer factoren bij aan de groeiende voedselschaarste.

Dichtgevroren

Transport van voedsel per schip vanuit het noordoosten naar het westen – het zuiden was reeds bevrijd – werd door de Duitsers enige ­weken verboden als represaillemaatregel tegen de spoorwegstaking. Door de strenge winter waren bovendien eind december en januari de kanalen dichtgevroren, zodat de binnenvaartschepen met voedselvoorraden niet naar de steden konden komen. De brandstofschaarste, de Duitse vorderingen van transportmiddelen en de vernieling van de havens in Amsterdam en Rotterdam waren eveneens debet aan de hongersnood.

De Zwarte: “Het voedsel was er wel, maar kon niet naar de steden komen. Er was geen vervoer. De tekorten in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht namen daardoor snel toe.”

Tot aan september 1944 waren met bonnen rantsoenen verkrijgbaar met daarin onder meer groente, aardappelen, bruinbrood en een stukje kaas. Dat pakket leverde 1500 tot 1600 calorieën per dag op. Een vrouw heeft gemiddeld 2200 calorieën nodig, een man 2400 calorieën.

Na september 1944 zakte de voedingswaarde van de rantsoenen snel. Eind november lag het aantal calorieën op 750, en in januari 1945 was het 500 per dag. Een week voor de bevrijding, begin mei, was het zelfs gezakt tot 360 calorieën. “Er was toen eigenlijk bijna geen eten meer,” zegt De Zwarte.

Vetpercentage

In het westen van Nederland zijn naar schatting 22.000 mensen in de Hongerwinter gestorven, voornamelijk oudere mannen. “Dat komt vanwege biologische en sociaal-culturele redenen. Mannen hebben een hoger energieverbruik en een lager vetpercentage dan vrouwen. Ook ontbreekt het oudere mannen, zoals weduwnaars en kostgangers, vaker aan een sociaal netwerk. Ze konden zelf niet op hongertocht gaan en hadden ook geen andere mensen in hun omgeving die dat voor hen konden doen.”

De kindersterfte in het westen was tijdens de Hongerwinter opvallend genoeg lager dan in andere delen van Nederland. “Dat kwam door die extra bijvoeding van de lokale hulpacties. Tien procent van de Amsterdamse kinderen werd bovendien tijdens de Hongerwinter uit­gezonden naar het noorden en oosten van het land. Bleekneusjes werden ze genoemd.”

Dinsdag: naar de boer voor voedsel.

Wennen aan bruine bonen en karnemelkse pap

Een dunne, nattige stamppot krijgt Bob Couzy (86) niet meer door de keel. Het herinnert hem te veel aan de smakeloze brij uit de gaarkeuken. Couzy was 11 jaar oud in de Hongerwinter in Amsterdam. “Mijn buikje heeft honger,” zei zijn jongere broertje elke avond.

Zijn moeder besloot de beide jongetjes mee te geven met een transport van Amsterdamse kinderen naar het Friese platteland, om daar te worden bijgevoed. Een vrachtwagen haalde de kinderen op bij de Apollolaan. Ze werden de eerste weken in een school opgevangen om te wennen.

Couzy werd vervolgens met een andere Amsterdamse jongen ondergebracht bij het kinderrijke gezin Van Weperen in Haule. “Ik was zo’n bleekneusje,” zegt Couzy. Hij ging er naar school en hielp op het land rogge te binden. Aan het voorgeschotelde eten – zoals een bord bruine bonen en karnemelkse pap – moest hij wel even wennen.

Honger heeft hij die maanden in Friesland niet gekend. Hij bleef er tot aan de bevrijding. “Ik had wel enorme heimwee. Ik sloot me op in de wc op de deel, een beerput met een plank, en heb daar vaak zitten huilen.”

Met de Friese familie heeft hij tot op de dag vandaag contact gehouden. “Ik ben ze eeuwig dankbaar voor wat ze voor mij hebben gedaan.”