Homeopathie als lachspiegel van de wetenschap

De homeopathie is een wonderlijk geloof, en het wonderlijkste is wel de extreme verdunning van de gebruikte middelen. Door de jaren hebben homeopaten de vorderingen van de echte wetenschap aangegrepen om te verklaren waarom hun wonderen zouden kunnen werken.

door Jan Willem Nienhuys – Skepter 32.2 (2019)

AAN het eind van de negentiende eeuw was de aard van elektriciteit nog niet bekend. James Clerk Maxwell had in 1865 alle toen ontdekte verschijnselen van elektriciteit en magnetisme samengevat. Rond 1880 was er de eerste gloeilamp, maar elektromagnetische golven waren toen nog slechts een theoretische mogelijkheid, en het elektron werd pas in 1897 ontdekt.

Cesare Mattei (Wikimedia Commons)

De Italiaanse graaf Cesare Mattei liet zich niet weerhouden door dit gebrek aan kennis. Hij onttrok aan planten — met een nog steeds geheim procedé — een substantie die hij omschreef als rode, blauwe en andersgekleurde elektriciteit. Hij verkocht die in gekleurde flesjes en schreef er in 1880 een boek over. Hij verzamelde zo een enorm fortuin, dat echter als sneeuw voor de zon verdween door financiële speculaties van zijn neef en erfgenaam. Het spul was sterk verdund, want in het Maandblad tegen de kwakzalverij van juli 1882 wordt gerapporteerd dat er niets dan water zat in een flesje ‘Elettricità rossa’ van 1,50 gulden (nu ruim 15 euro). De graaf beweerde dat zijn homeopathie veel beter was dan de gewone homeopathie, want hij richtte zich op de grondoorzaken en niet louter op de symptomen van de ziekte. Ter gelegenheid van het overlijden van de graaf besteedde het Maandblad van mei 1886 er nog een uitvoerig stuk aan. Deze ‘elektro-homeopathie’ werd vooral toegepast bij kanker. Er zijn nog steeds mensen die erin geloven.

Hangborsten

Wilhelm Schüßler (Wikimedia Commons)

Ongeveer tezelfdertijd bedacht de homeopathische arts Wilhelm Schüßler een nog steeds springlevende variant van de homeopathie. Hij maakte gebruik van een nieuw wetenschappelijk inzicht van Rudolf Virchow, geformuleerd rond 1855, dat de cel aan de basis staat van al het leven. Schüßler en anderen voor hem hadden de chemische samenstelling van de as van gecremeerden onderzocht. Die as bestaat voornamelijk uit carbonaten, sulfaten, fosfaten, chlorides en zelfs fluorides van calcium, kalium, natrium, magnesium en ijzer. Schüßler meende derhalve dat er twaalf belangrijke zouten in het lichaam zijn. Ziekte zou dan veroorzaakt worden door een tekort aan een van de twaalf ‘celzouten’, en om de ziekte te genezen moet men dus een homeopathische verdunning van het ontbrekende zout hebben. Schüßler publiceerde er voor het eerst in 1873 over, maar stelde meteen dat het heel wat anders was dan homeopathie. De gevestigde homeopaten vonden het dan ook onzin.

Schüßler gaf zijn therapie de naam ‘biochemie’ en publiceerde er in 1878 een boekje over. De meest wonderlijke ‘ziekten’ kunnen ermee worden genezen. Tegenwoordig mag op homeopathische middelen geen indicatie meer staan, maar toen dat nog wel mocht, kon men op de website van VSM de aanbeveling lezen om Schüsslerzout nummer 1, te weten calciumfluoride, te gebruiken bij hangborsten en nog zesentwintig andere ongemakken zoals bezemrijs, bekkeninstabiliteit, zwangerschapsstriemen en eelt. Het spul is nog steeds bij VSM te krijgen, in de verdunningen van 1 op een miljoen en 1 op een biljoen (een druppel op twintig olympische zwembaden).

Helium tegen autisme

De scheikunde was ook voor de Nederlandse homeopaat Jan Scholten in 1995 aanleiding om een geheel eigen homeopathie te ontwikkelen. Elk element heeft — homeopathisch verdund — kenmerken die symbolisch ontleend zijn aan de plaats in het periodiek systeem. Zo is magnesium geassocieerd met ‘onzekerheid in relaties’. Een van de meer fantastische toepassingen is homeopathisch verdund helium tegen autisme. Er is in Nederland een kinderpsychiater die dit middel echt gebruikt. Helium verbindt zich met niets, dus het is het middel bij uitstek voor kinderen die slecht communiceren. Scholten heeft voor zijn baanbrekende werk een ridderorde gekregen.

(artikel gaat verder onder de afbeelding)

Homeopathische middelen (Pxhere)

Omkeerwetten

Men zal zeggen dat deze maffe scheikundige homeopathie weinig of niets met homeopathie van doen heeft. Dat geldt niet voor de ‘wetten’ van Wolf en van Arndt en Schulz.

De Duitse homeopaat Paul Wolf beweerde in 1836 dat voor geneesmiddelen een soort omkeerwet gold: de werking bij lage verdunning op gezonde proefpersonen zou bij hoge verdunning op zieken tegenovergesteld zijn. Dat was de eerste van zijn achttien thesen en hij noemde dit een natuurwet, dus van gelijk niveau als de wet van de zwaartekracht — de wet van behoud van energie dateert pas van omstreeks 1850.

Het klopt niet met Hahnemanns aanbeveling dat men de ‘symptomen’ van homeopathisch verdund keukenzout moest vaststellen door het gezonde proefpersonen toe te dienen. De zo verkregen verzameling symptomen (het ‘geneesmiddelbeeld’) geeft volgens Hahnemann een aanwijzing voor welke zieken dit spul in dezelfde verdunning geschikt is.

De wet van Wolf is natuurlijk onzin: je kunt de werking van kinine, aspirine, vitamines en antibiotica en tal van andere middelen helemaal niet raden door hun effect op gezonde proefpersonen te bestuderen. Vaccins moet je juist wel op gezonden uitproberen, maar ook daar heb je niets aan subjectieve verschijnselen die zich kort na de toediening voordoen.

Groot en klein

Van Hugo Schulz en Rudolf Arndt is een andere omkeerwet, waarmee zij rond 1890 een nieuwe poging deden homeopathie natuurwetenschappelijk te verklaren. Die wet beweert dat van een willekeurig middel zeer kleine hoeveelheden het leven stimuleren, grotere hoeveelheden remmend werken en hele grote hoeveelheden dodelijk zijn. Dus, in tegenstelling tot Wolf en Hahnemann, helemaal niets over een verschillend effect op zieken en gezonden. De psychiater Arndt had dit idee gekregen door de ontdekking in 1859 van fysioloog Eduard Pflüger dat een geringe elektrische stroom een totaal ander effect heeft op spieren dan een flinke stroomstoot. Daarnaast was Arndt geïnspireerd door de ontdekking van de farmacoloog Hugo Schulz dat een stof die in hoge doses schadelijk is, in geringe doses een positief effect kan hebben — het verschijnsel heet sinds 1943 ‘hormese’.

Het probleem is dat hormese bij niet meer dan een procent van de daarop onderzochte stoffen optreedt — de meeste schadelijke stoffen zijn ook schadelijk in kleine doses. Voor de homeopathie is het grootste bezwaar, dat de kleine hoeveelheden van Arndt en Schulz nog altijd meetbaar zijn, in tegenstelling tot de verdunningen uit de homeopathie. Met name Arndt geloofde zo sterk in homeopathie, dat wetenschappers in de jaren 1920 niets meer wilden weten van de ‘regel van Arndt en Schulz’ en het onderzoek naar hormese stil kwam te liggen tot het begin van deze eeuw.

August Bier (Wikimedia Commons)

Wel inspireerde deze regel de Duitse chirurg August Bier, die een verband zag met de toen gangbare prikkeltherapie. Bier was een gezaghebbend medicus — hij bedacht in 1898 de ruggenprik — en het feit dat hij later de homeopathie serieus nam, zorgde voor een opleving ervan. Ook Bier wekt de indruk niet te beseffen hoe klein homeopathische doses wel zijn, want hij schreef dat de geneeskunde van zijn tijd ‘steeds homeopathischer’ werd, doelend op het feit dat de nieuw ontdekte vitamines, hormonen, enzymen, allergenen en allerlei gifstoffen eveneens in heel kleine doses effect hadden.

Trillingen en golven

In zijn proefschrift uit 1943 gaat de arts David Karel de Jongh uitgebreid in op ‘wetenschappelijke onderbouwingen’ van de homeopathie. Hij verwijst bijvoorbeeld naar de toen vooraanstaande homeopaat Otto Leeser, die zich als een van de eersten op de kwantummechanica beriep.

Otto Leeser (foto: Helga Becker)

Leeser stelde dat volgens de moderne fysica ieder atoom energiekwanten in een bepaald ritme uitzendt en opvangt, maar dat die straling een zeker spanningsverval nodig heeft (mogelijk Leesers interpretatie van het gegeven dat de frequentie van uitgezonden licht bepaald wordt door verschillen tussen energieniveaus van elektronen in atomen). Het potentiëren (schuddend verdunnen) in de homeopathie is niet anders dan het trapsgewijs verhogen van een dergelijk spanningsverval, en zo absorberen de alcohol of melksuiker het stralingsritme van de gepotentieerde stof. Dat vertelde Leeser al op een homeopatencongres van 1934, dus toen de kwantummechanica nog in de kinderschoenen stond.

Nog bonter maakte het de verder onbekende Max Jaeger in zijn boek Die Homöopathie und das moderne Weltbild uit 1932: alles trilt, iedereen heeft zijn eigen ritme en de ware arts heeft dus een goed gevoel voor ritme om zo in een subjectieve ervaring het verband aan te voelen van het wervelende elektrische atoomgefladder (Atomgeschwirres) met het menselijk leven. Ook ziekte verloopt in golven en het door de arts toegediende energetische geneesmiddel veroorzaakt net zulke golven die de ziekte opheffen volgens het beginsel dat elk gif zijn eigen tegengif is.

Zowel Leeser als Jaeger probeerden indruk te maken met woorden en onbegrepen ideeën ontleend aan de moderne natuurkunde, met daverende onzin als resultaat.

Gezond verstand

Voor meer vooroorlogse voorbeelden moet u maar op de website van Skepsis de dissertatie van De Jongh raadplegen. Ik spring een eind vooruit. In de tweede helft van de twintigste eeuw begonnen medici geneesmiddelen en behandelingen te onderzoeken met dubbelblinde gerandomiseerde klinische onderzoeken (randomised controlled trials, RCT’s) met placebocontroles.

De eerste verrassing was dat bij dergelijke onderzoeken er ook heel wat patiënten beter werden in de placebogroepen. In hoeverre dat door een eigen effect van de placebo’s kwam of dat het natuurlijk verloop van de ziekte een grote rol speelde, was en is niet duidelijk. Maar wel duidelijk was dat behoorlijke controles en blindering echt noodzakelijk zijn bij onderzoek van behandelmethodes. Het duurde niet lang of de homeo-paten maakten zich ook van dit idee meester. Uiteraard is blinderen bij homeopathie supermakkelijk: nog nooit heeft iemand enig meetbaar verschil tussen homeopathische suikerkorrels en ‘blanco’ suikerkorrels aan kunnen tonen.

De onderzoeksmethode vergt wel enig gezond verstand. De trials zijn doorgaans zo ingericht dat als de behandeling werkt, er een gerede kans (meer dan 50 procent) is dat de proef dit ook laat zien. Daartegenover staat doorgaans een kans van 5 procent dat een onzinbehandeling door stom toeval iets meer lijkt te doen dan het placebo waarmee het vergeleken is.

Die verhouding 1 : 10 (5 % : 50 %) is cruciaal. Die houdt ietwat kort door de bocht in dat de kans dat de behandeling werkt ongeveer tienmaal zo groot gerekend mag worden als wat eerder gedacht werd — als de proef slaagt, dat wil zeggen statistisch significant uitkomt. Dat is aardig als die oorspronkelijke kans 1 percent is of zelfs 10 procent (de kans gaat dan naar iets meer dan 50 procent, ik bespaar u de berekening), maar als de apriori-kans gewoon nul is zoals bij homeopathie, dan blijft die nul. Nul keer iets is immers altijd nul.

Niettemin zijn er vanaf ongeveer de jaren 1970 RCT’s uitgevoerd met homeopathie. Als je zorgvuldig naar de uitkomsten kijkt, is de conclusie nog steeds dat homeopathie niet werkt. De homeopaten leggen al het onderzoek op een grote stapel, verdraaien eventueel de uitkomsten en wijzen trots op de grote hoeveelheid onderzoek met allemaal geleerde statistische taal erin.

Zout in Neurenberg

Terzijde, sommige homeopaten geven ook hoog op van het feit dat het allereerste dubbelblinde gerandomiseerde onderzoek met placebocontrole in de geneeskunde de homeopathie betrof. Ze vertellen er niet bij dat bij die gelegenheid (in 1835 in Neurenberg) de homeopathie faalde. Daar meldden zich 54 proefpersonen, maar Natrium muriaticum C30 (hoogverdund keukenzout) bleek qua symptoomopwekking niet af te wijken van gesmolten sneeuw. Later deugdelijk geblindeerd onderzoek naar de betrouwbaarheid van geneesmiddelbeelden een eeuw later in Duitsland liep ook op niets uit.

Ophef in Nature

Vanaf 1988 speelde de affaire-Benveniste. Hier ga ik wat dieper op in, ook omdat er een nieuwe ontwikkeling is te melden.

Jacques Benveniste (YouTube)

De medewerkers van deze Franse arts en leider van een immunologisch onderzoeksteam hadden een state of the art methode gebruikt die normaal gebezigd wordt om na te gaan hoe allergisch patiënten precies zijn. Zij vonden echter dat een bepaald hoogverdund stofje nog effect had in een reageerbuisje (met het beter maken van zieken had het niks te maken). Benvenistes artikel verscheen in Nature van 30 juni 1988. Het bleek later een illusie te zijn, veroorzaakt door een laten we zeggen overenthousiaste medewerkster die adequaat blinderen bij saai telwerk overbodig vond.

In het artikel suggereerde Jacques Benveniste dat de verklaring van het ‘geheugen van water’ wellicht zat in de structuur van water. De term is overigens van een journalist die hem interviewde; hoe het geheugen van water effect kan hebben op suikerkorrels die besproeid zijn geweest met inmiddels opgedroogde homeopathische alcohol is een extra wonder.

Er waren inderdaad publicaties die duidelijk maakten dat watermoleculen doorgaans losjes met zogeheten waterstofbruggen aan elkaar zitten en op microscopische schaal netwerkjes vormen. Maar die verbindingen gaan los en vast op een tijdschaal van een miljardste van een miljoenste seconde, dus die netwerken bestaan slechts vrij kort.

Roterende watermoleculen

Ik heb met Benveniste gecorrespondeerd en hij verwees naar een artikel van Emilio del Giudice en anderen, ‘Water as a free electric dipole laser’ eveneens uit 1988, eveneens in een gewichtig blad, de Physical Review Letters.

Emilio del Giudice (YouTube)

Het idee van Del Giudice was ongeveer als volgt. Watermoleculen hebben een positieve en een negatieve kant. Wanneer het molecuul draait om een as die niet in de richting positief-negatief (de dipoolrichting) wijst, zendt het straling uit. Die straling kan aanstekelijk werken op andere watermoleculen, ongeveer op de manier waarop fotonen in een laser de emissie van gelijk oplopende fotonen stimuleren. Op die manier zouden macroscopische gebiedjes in de buurt van grote geladen biologische moleculen kunnen ontstaan waarin veel watermoleculen met hun draaiassen dezelfde kant uitwijzen, omdat die grote moleculen één enkele richting bevoordelen.

Het is allereerst onduidelijk waarom dit een verklaring van de homeopathische verdunningen zou zijn. Waarom dergelijke gebiedjes het proces van schudden en verdunnen zouden overleven is volstrekt onbegrijpelijk, en ook waarom watermoleculen überhaupt vrij zouden kunnen draaien. Ze zitten immers op elk ogenblik gedeeltelijk vast aan hun buren, en in de buurt van geladen moleculen vormen ze een soort schillen daar omheen. Waarom dergelijke gebiedjes dezelfde chemische eigenschappen zouden houden als de inmiddels verdwenen veroorzakende moleculen is eveneens raadselachtig.

Toen ik Benveniste op een homeopathisch congres trof en hem vroeg hoe rotatieassen van waterdipolen überhaupt een vaste, permanente structuur konden vormen, kreeg ik niet de indruk dat hij mijn vraag snapte; hij verwees me naar Del Giudice.

Daarnaast is het idee van Del Giudice fout, zoals vorig jaar is aangetoond door Martin Bier en David Pravica. In water zitten de moleculen zo dicht opeen en beïnvloeden ze elkaar zo sterk, dat ze niet ongehinderd kunnen roteren. (Experimenteel bewijs daarvoor is dat men de met de rotaties geassocieerde energieniveaus kan zien in spectraallijnen van waterdamp, maar niet in spectraallijnen van vloeibaar water.)

Bovendien had Del Giudice aangenomen dat de watermoleculen allemaal met dezelfde snelheid roteren. Bier en Pravica rekenen voor dat hier niets van klopt, en omdat trillingen elkaar alleen kunnen stimuleren als ze dezelfde frequentie hebben, valt Del Giudices idee in het water.

Annexatie

Het punt is dat Benveniste, waarschijnlijk met de zegen van Del Giudice, geavanceerde wetenschappelijke ideeën annexeerde zonder ze in de verste verte te begrijpen. Bovendien nam dertig jaar lang niemand de moeite om Del Giudices vage maar uiterst technische artikel goed te controleren. Het artikel is trouwens ook nogal eens geciteerd om koude kernfusie en allerlei raadselachtige biologische processen te ‘verklaren’.

De Ierse hoogleraar Madeleine Ennis vond in 1999 een resultaat analoog aan dat van Benveniste, met gebruikmaking van een automatisch telapparaat maar waarschijnlijk toch stevige dataselectie. Toen onder supervisie van de BBC in 2002 een poging werd gedaan om hiermee het miljoen van Randi te verdienen, kwam er weer niets van terecht, maar een ordelijk verslag van wat er nu precies werd onderzocht in de BBC-test is nooit verschenen.

Homeopathische middelen (Pxhere)

Kwantumverstrengeling

Verder met de wondere wetenschap. De Duitse psycholoog Harald Walach promoveerde in 1992 op het onderwerp van placebogecontroleerde RCT’s voor homeopathie, en in 1997 publiceerde hij de uitkomsten van een onderzoek onder bijna honderd patiënten naar homeopathie voor chronische hoofdpijn. Dat kwam, waarschijnlijk tot zijn verbazing, slecht uit voor de homeopathie (het had weinig gescheeld of de homeopathie was statistisch significant slechter geweest dan het placebo).

Hij gaf de moed echter niet op en in 2002 publiceerde hij met een natuurkundige de wat zij noemden ‘zwakke’ of ‘gegeneraliseerde’ kwantumtheorie. Dat was een Gedachtenspiel met dezelfde soort formules als de kwantummechanica, maar toegepast op alledaagse ‘objecten’ in plaats van deeltjes zoals elektronen, fotonen en moleculen. In het bijzonder richtte Walach zich op het verschijnsel van de kwantumverstrengeling. Dat paste hij toe op homeopathie. Het idee is dat de behandelaar, de patiënt en het middel verstrengeld raken. Never mind wat verstrengeling is, het is allemaal schrijftafelgeleerdheid zonder inhoud, niet van een arts, maar van een psycholoog deze keer, maar natuurlijk wel een klasse beter dan Leeser en Jaeger.

Lichtend ijs

In 2003 baarde de Zwitserse scheikundige Louis Rey opzien met weer een andere proef waaruit zogenaamd zou blijken dat hoge verdunningen wel iets deden. Hij had keukenzout en lithiumchloride homeopathisch verdund (C15) met zwaar water en ingevroren, afgekoeld tot –196 graden en vervolgens bestraald met gammastralen. Door de straling worden elektronen in het materiaal verplaatst. Als het ijs voorzichtig wordt opgewarmd, vallen de elektronen zogezegd weer terug, wat telkens een foton produceert. Dit effect, thermoluminescentie, kan worden gebruikt om zeer geringe verontreinigingen op te sporen. Er waren duidelijke verschillen tussen de hoogverdunde preparaten, zo meldde hij in het niet eens zo heel obscure tijdschrift Physica A. Homeopathisch keukenzout leek de thermoluminescentie te onderdrukken en het lithiumchloride nog meer. Interessant, maar uiteraard heeft dit niets te maken met de veronderstelde geneeskracht van homeopathie — al werd het in de alternatieve wereld alom bejubeld als bewijs voor de werkzaamheid ervan.

De proef is in 2006 overgedaan door Roel van Wijk en collega’s, en bleek niet reproduceerbaar. Wel bleek dat ogenschijnlijk identiek geprepareerde ijsblokjes met gemak een factor twee of drie in de aantallen afgegeven fotonen konden schelen. Kennelijk is er een nog onopgehelderde fout in het experiment die voor de resultaten verantwoordelijk is.

Er zijn nog vele andere, minder bekende proeven gedaan om een of ander effect van hoge verdunningen te vinden, bijvoorbeeld met NMR-spectroscopie of met ‘nanotechnologie’, of onderzoek naar het elektrisch geleidingsvermogen van homeopathische oplossingen. De resultaten laten zich raden.

v

Dr. Teixeira in een praatprogramma op de Braziliaanse televisie. (YouTube)

Isopathisch DNA

Een van de meer recente pogingen om zich de moderne wetenschap toe te eigenen en voor het karretje van de homeopathie te spannen werd ondernomen door de Braziliaanse arts Marcus Zulian Teixeira. Zijn artikel, in februari van dit jaar verschenen in het blad Homeopathy, heet ‘Isopathic use of auto-sarcode of DNA as anti-miasmatic homeopathic medicine and modulator of gene expression?’

Isopathie, sarcode en miasma zijn homeopathische vaktermen, die zal ik even uitleggen. Isopathie is een negentiende-eeuwse variant van homeopathie waarbij een ziekteproduct of een ziekteverwekker of iets dergelijks (een nosode) verdund wordt als geneesmiddel tegen dezelfde ziekte — verdund voetenzweet tegen zweetvoeten enzovoorts. Gebruikt men een deel van een gezond mens of dier (verdunde vossenlong tegen longziekte) dan spreekt men van een sarcode. Miasma’s zijn door Hahnemann gebruikt als verklaring voor zijn observatie dat zijn middelen niet werkten bij chronische ziekten. Die werden volgens Hahnemann veroorzaakt door onderdrukte miasma’s waarvan schurft en elke vorm van jeuk de belangrijkste was; syfilis en gonorroe waren de twee andere.

Teixeira’s idee is nu, dat die miasma’s weinig anders zijn dan epigenetische veranderingen — het DNA van de patiënt is als het ware afgeplakt waardoor niet alleen de aanmaak van stoffen in de cel stokt, maar waardoor ook homeopathische middelen hun werk niet kunnen doen. Door het DNA van de patiënt te nemen en dat homeopathisch te verdunnen en toe te dienen, zou de blokkade van het DNA en het miasma kunnen worden opgeheven.

En het mooie is bovendien, aldus Teixeira, dat de knellende regelgeving rond genetische manipulatie hier niet van toepassing lijkt.

Overigens is Teixeira’s gedachte niet eens helemaal nieuw. Van der Smagt schrijft in een Skeptische notitie (1991) over een van de bekendste homeopaten van Nederland die al in 1990 in een boek beschreef hoe hij een erfelijke ziekte had genezen met DNA C1000. Hij leek niet te beseffen dat hetzelfde middel, als het zou werken, álle erfelijke ziekten inclusief aangeboren domheid bij toverslag zou genezen.

(artikel gaat verder onder de afbeelding)

Een vroeg voorbeeld van isopathie: wie door een slang was gebeten, bleef leven door Mozes’ koperen slang te aanschouwen (Numeri 21:9). Schilderij van Anthony van Dyck, 1620. (Prado, Madrid)

Misbruik

Homeopaten geloven in hun behandelwijze op emotionele gronden, waarbij doorgaans persoonlijk ervaren of aanschouwde wonderen een belangrijke rol spelen. De wetenschappelijke verklaringen zijn slechts verdedigingen tegen de boze buitenwacht.

Zo fungeert de homeopathie als lachspiegel voor wetenschappelijk onderzoek. Alle trends en nieuwigheden zien we in verwrongen vorm terug in de homeopathische pogingen om de vermeende werkzaamheid van oneindige verdunningen te verklaren. Je zou van misbruik van de wetenschap kunnen spreken als het niet allemaal zo naïef en potsierlijk was dat je je afvraagt wie ze eigenlijk voor de gek houden.

Literatuur

Martin Bier en David Pravica: Limits of quantum coherent domains in liquid water. Acta Physica Polonica B 2018; 49:1717–1731.

Roeland van Wijk, Saskia Bosman en Eduard van Wijk: Thermoluminescence in ultra-high dilution research. Journal of Alternative and Complementary Medicine 2006;12:437–443, PMID 16813507.

Titelafbeelding: Samuel Hahnemann Memorial (foto: Bestbudbrian | Wikimedia Commons)

Uit: Skepter 32.2 (2019)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Jan Willem Nienhuys is redacteur van Skepter en secretaris van Skepsis