Direct naar artikelinhoud
Opinie

Nicolaas Veul: ‘In de kast is al veel schade aangericht’

Nicolaas Veul las een aantal jaar geleden Fluwelen woede van Alan Downs en ziet er een nieuwe fase van homo-emancipatie in, waarin ook heling een rol speelt. 

Nicolaas Veul: ‘In de kast is al veel schade aangericht’
Beeld Getty Images

Ik kwam als kind niet goed mee in de ‘echte’ mannenwereld. Ik groeide op met het idee dat ik een watje was, en dat hoorde ik ook overal. Als ik niet presteerde met judo. Voorzichtig was met skiën. Als ik niet dat takke-eind naar school wilde fietsen, of op mijn stick leunde tijdens een hockeywedstrijd. Mijn vader was zelf een echte sportman, en schuwde woorden als mietje of sissy niet.

Want ik was de vleesgeworden antithese van mijn vader, een jongen die niet de inborst had van een echte kerel, maar vol zat met ‘vrouwelijke’, ‘zachtere’ eigenschappen. Hij had geen idee wat hij met me aan moest. En ik begreep niet wat er mis met me was.

Nog voor ik wist dat ik homoseksueel was, werd me duidelijk dat er vreemd naar me werd gekeken: ik was zachter, gevoeliger dan andere jongens. Mijn gebrek aan passie voor sport re­sulteerde in een moeizame relatie met mijn vader. Maar echt niet alleen thuis leverde mijn anders-zijn spanning op.

Ook op school riepen jongens ‘meisje’ of ‘homo’ naar me, al voordat ik iets begreep van seksualiteit. Het woord homo was (en is) so­wieso ontzettend populair. Een man die faalt, die vrouwelijk is – en dus slap of in elk geval niet hard – die noemen we homo, gay, mietje etcetera. Het is het ultieme wapen om een man te beschamen. Ik gebruikte het woord zelf ook. Het hoorde gewoon bij de Nederlandse cultuur.

Existentiële paniek

Ik had alleen een probleem; ik wás die homo. Ik groeide op met het idee: Een. Homo. Wil. Je. Echt. Niet. Zijn. Punt. Vooral ik niet, want ik was al dat ‘mietje’. Dus toen ik rond mijn elfde voor het eerst gevoelens kreeg voor jongens, was de optelsom snel gemaakt. Dit bleef mijn ge­heim, misschien tot mijn dood. Geen haar op mijn hoofd die overwoog mijn gevoelens en de angsten die daarbij kwamen kijken te delen.

Ik werd vanaf mijn puberteit regelmatig ’s nachts overvallen door mijn gevoelens voor jongens en dat leidde steevast tot existentiële paniek. Ik kon nergens naartoe met mijn ge­voel, dus stopte ik het weg, ergens waar ik er lang niet meer bij zou kunnen. Homo’s stuiten vaak al jong op onbegrip, angst en afkeer – ­vanuit huis, school en in de maatschappij.

Nu ik volwassen ben, voel ik me een stuk minder kwetsbaar. En ook al kan ik nu zeggen dat het me niet raakt als iemand me flikker of nicht noemt, of in mijn bijzijn stereotyperende grappen over die malle homo’s maakt, toen ik jong was, raakte ik ervan in paniek.

In de maatschappij wordt je anders-zijn als homo vaak herhaald en bekrachtigd. En dat anders-zijn – of eigenlijk de perceptie van het feit dat je anders zou zijn – kan van alles te­weegbrengen: scheldwoorden, afkeurende ­blikken, harde grappen, overdreven leuke ­reacties en onveilige situaties.

Daar heb je je als buitenbeentje allemaal toe te verhouden. En zo groeiden velen van ons op met het idee dat er iets mis is met homoseksu­aliteit, of in elk geval dat het onwenselijk is. Dus duw je datgene weg dat kennelijk zo problematisch is. Je gaat de spreekwoordelijke kast in met de last dat je je moet afschermen van je omgeving, en vaak ook van jezelf.

Het probleem met de uitdrukking ‘in de kast zitten’ is dat die de lange eenzame weg van omgaan met je anders-zijn terugbrengt tot de climax, het uit de kast komen. Terwijl het zoveel ingewikkelder is. Je had een geheim, en dan stop je met liegen – kiekeboe, je doet de kastdeur open, en daarna zijn alle problemen uit de wereld. Als je geluk hebt, krijg je nog een man hug van Arie Boomsma. De vlag kan uit, het leven kan beginnen. Voor velen is er dan al een hoop schade aangericht. In de kast zitten is niet gewoon een leugentje om bestwil. Het is voor te veel homo’s een schrijnende overlevingsmodus die jaren voortduurt en kan resulteren in ernstige psychische klachten.

Met bonkend hart

Ik kreeg zo’n vijf jaar geleden Fluwelen woede in handen. “Dit boek gaat als een lopend vuurtje rond in de gay community,” zei een Amerikaanse vriend tegen me. “Geschreven door een psycholoog die zelf homo is en veel homo­mannen in therapie heeft gehad.”

Ik nam het boek mee op een werkreis. We reden van hot naar her om te filmen voor een serie en elk vrij moment rende ik naar de auto om te lezen. Ik las het met ingehouden adem, met een bonkend hart.

Alan Downs schrijft over de kleine jongen met het grote geheim. Hij beschrijft hoe beangstigend het is voor een kind om erachter te komen dat hij gevoelens heeft die zo’n essentieel onderdeel van hem zijn, maar die hij niet mag uitdragen. Dus houdt hij zijn seksualiteit geheim en past hij zich aan, want anders zou hij de liefde van zijn ouders kunnen verliezen.

Ik huil niet vaak en al helemaal niet tranen met tuiten, maar Downs scheen zijn licht op mijn wond. Nog nooit had iemand mij erop ge­wezen dat uit de kast komen zo zwaar kan zijn en tot ver na de coming-out kan doorwerken.

Downs beschrijft hoe de jongen zich zo leert te gedragen dat de buitenwereld – zijn ouders, zijn vrienden – niks merkt. De jongen zoekt be­vestiging voor de dingen waar hij wel controle over heeft. Zijn prestaties, humor, zijn uiterlijk. Hij leeft op de randvoorwaarden van wie hij is, omdat het aan eigenwaarde schort. Van binnen ontstaat spanning, een vloeibare kern van eenzaamheid en boosheid met een keiharde korst van verdriet. Een groot probleem, waar veel volwassen homomannen nog jaren nadat ze uit de kast zijn gekomen mee kampen, stelt Downs.

Ik was die kleine jongen over wie Downs over schreef. Ik wist dat hij het over mij had. Ik zag mezelf weer rondlopen in een onveilige omgeving, biddend tot God of ik alsjeblieft hetero mocht worden. Ik was niet alleen, ik was niet gek, ik werd gezien. Dat gaf mij de moed om antwoorden te zoeken op de vragen die ik zo lang heb weggehouden van mezelf: wat betekent het om op te groeien met de angsten van anderen? Welke kant groei je dan op? En wat voor effect heeft dat op de volwassen homo?

Nieuw leven

Er schuilde nog steeds een diep geloof in mij dat ik me moest aanpassen, dat ik niet kon rusten totdat alle randvoorwaarden perfect waren. Ik droomde dat ik gelukkig zou worden als ik die slanke buik had, gespierd was, succes zou hebben of als die ene jongen mij wel zou zien staan. Ik ontleende mijn eigenwaarde aan dingen buiten mij. Langzaam kwam het besef dat ik geen regie had over mijn nieuwe leven als homo. Ik had nooit geleerd mij te verbinden, mij echt te laten zien, ik had nooit geleerd dat ik oké was zoals ik was. Na mijn coming-out was ik nog meer in gevecht geraakt met mezelf.

In Fluwelen woede las ik hier voor het eerst over en ik realiseerde me dat mijn anders-zijn en de af­keer van de buitenwereld zich hadden vertaald in een sluimerende afkeer van mezelf. Voor mij is het boek een belangrijke bouwsteen in een nieuwe golf van homo-emancipatie: die niet alleen draait om gelijke rechten, maar ook over het helen van oude wonden.

Uit de vele gesprekken die ik met vrienden over dit boek heb gehad, weet ik dat iedereen een andere leeservaring heeft, en niet iedereen zich in Fluwelen woede zal herkennen. Lang niet iedereen komt uit een nest waar homoseksualiteit wordt gezien als iets vreemds, vies of zondigs. Maar we hebben ons allemaal te verhouden tot een heteronormatieve cultuur, met een veel te strak omlijnd idee van wat mannelijkheid is, en waarin een homo als een mindere man wordt gezien.

Fluwelen woede, de Nederlandse vertaling van The Velvet Rage, verschijnt maandag bij Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. Woensdag is Nicolaas Veul een van de gasten in een talkshow in het Compagnietheater over dit boek, aanvang 20.00 uur.

Nicolaas Veul, documentairemaker, onder andere van Pisnicht – the movie.Beeld Sander Koning/ANP Kippa