Dame Edna Everage, een fictieve schrijfster en televisiepresentatrice, is een rol van de Australische Barry Humphries. © Wikipedia / Eva Rinaldi (cc)

Het is pauze op mijn werk, een Engelse universiteit. November, en ik drink een mok thee met een Britse collega die onderzoek doet naar Afrikaanse immigranten in Europa. Ik heb pepernoten meegenomen en onvermijdelijk valt zijn naam: Zwarte Piet. Ja, ik beken: ik kom uit het Land van Zwarte Piet. Of, liever gezegd, uit een van de landen van Zwarte Piet, want Nederlands buurlanden doen ook mee. Voor mijn collega, die zich vooral in Groot-Brittannië en Noord-Amerika ophoudt, waar het publieke debat over racisme zich in vele opzichten in een verder gevorderd stadium bevindt dan in Nederland, is het onbegrijpelijk dat deze traditie überhaupt tot in de 21ste eeuw heeft weten voort te leven. Ze lijkt een verklaring van me te verwachten voor het vreemde fenomeen. Die verklaring moet het liefst tegelijkertijd een verdediging zijn (want jij bent toch een van hen?) én een veroordeling (zeg me dat je niet een van hen bent!).

Zo’n verdediging moet ik haar schuldig blijven. Ik ben het namelijk eens met mijn collega dat de praktijk van het zwartschminken door witte mensen niet door de beugel kan. Het is bemoedigend dat die praktijk nu eindelijk ook in niet-Engelstalige Europese landen bij de witte elite tot een debat leidt – een vaak pijnlijk debat, dat wel, waarbij te weinig naar de bijdrage van zwarte Europeanen zelf wordt geluisterd. De vraag is wel of wit Europa daarbij de weg van hoogopgeleid wit Groot-Brittannië en Amerika wil volgen. Daar is er namelijk niet zozeer een debat als wel een taboe. En taboes zijn lastig, want ik had nog wel een vraag aan deze expert.

Over Shakespeare, een van de heilige huisjes van háár vaderland. Wat vindt ze van de witte acteurs die in het verleden Othello speelden en hun huid schilderden om aan de tekst te voldoen? Het antwoord is duidelijk. Witte acteurs die hun uiterlijk veranderen om op iemand van een andere etniciteit te lijken, dat is nooit acceptabel. Hiermee beantwoordt ze meteen mijn vraag of haar kritiek op Zwarte Piet hem wellicht zit in het statusverschil tussen Sint en Piet, in de inwisselbaarheid van de individuele Pietenpersonages binnen de grote Pietenschare, hun dienstbaarheid aan de Sint, of de domheid waarmee het Sinterklaasjournaal hen afschildert. Maar nee: ook de edelman Othello, met zijn prachtige tekst, zijn heldenmoed en zijn tragiek – een gewilde rol die mijlenver afstaat van typetjes als Zwarte Piet en de Noord-Amerikaanse ‘minstrels’ – ook deze theaterrol mag niet tot trans-etnische verkleedpartijen leiden. Hoe serieus en veelgelaagd een acteur het personage verder ook invult, blackface blijft blackface; schminken en verkleden taboe.

Daar kan ik best inkomen. Racisme is nog altijd dagelijks aan de orde in onze samenleving, zoals de bundel van Philomena Essed en Isabel Hoving maar weer eens onderstreepte. Daardoor riskeert elke representatie van gemarginaliseerde groepen door groepen met meer macht stereotypering. En dus kunnen we ons misschien het beste gewoon verre houden van uitbeeldingen van ‘zwart’ door ‘wit’. (Dat geldt dus niet voor ‘wit’ door ‘zwart’, waar de machtsverhoudingen anders liggen.)

Mijn collega snapt niet waarom ik zulke heldere zaken ter discussie wil stellen. Maar om racisme te bestrijden moeten we een gigantische kanteling maken in ons denken. Dat is een grote klus, en die klus kunnen we alleen maar klaren als het toegestaan is om vragen te stellen. Dat is geen pleidooi voor dat gemakzuchtige beroep op de vrijheid van meningsuiting dat zo vaak wordt gedaan de laatste tijd. Het is een pleidooi om elkaar te helpen die anti-racistische kanteling mogelijk te maken. Ik wil graag leren van haar inzichten. Toch groeit haar ergernis nog een beetje als ik mijn mond open voor een volgende vraag.

Want hoe zit het dan met mannelijke acteurs die vrouwelijke personages spelen?

Deze praktijk was niet alleen gangbaar in Shakespeare’s tijd. Ook nu gebeurt het nog geregeld, in komische blockbusters, in intellectueel theater én in meer Sinterklaas-achtig spektakel voor het hele gezin. Rond de Kerst staan in Engeland namelijk de panto’s op het programma, en daarin is de dame vaste prik. De panto is een zeer populaire vorm van slapstick-muziektheater gericht op kinderen, vaak gebaseerd op oude sprookjes zoals Jaap en de bonenstaak of Aladdin. De traditie ontstond in Engeland in de negentiende eeuw (in dezelfde tijd als Zwarte Piet) en is de afgelopen honderd jaar redelijk vormvast gebleven (ook weer zoals Zwarte Piet). De stukken zitten vol jaarlijks terugkerende formules, plotelementen, decors en personages, maar in steeds weer wisselende combinaties, en ze worden doorspekt met grappen over de actualiteit, voor de ouders (precies).

Een van die terugkerende personages, en meteen een van de grootste publiekstrekkers in deze shows, is dus de dame. Haar rol in de romantische hoofdplot is beperkt, maar zij praat de scènes aan elkaar. Vaak is ze de moeder van een van de helden van het verhaal, maar altijd is ze een onaantrekkelijke, oudere kletstante. En altijd wordt ze gespeeld door een man, meestal een uit de kluiten gewassen vent. Grappen over de seksuele beschikbaarheid en gewilligheid van zwaardere, niet meer zo piepjonge en ‘dus’ wanhopige vrouwen vormen doorgaans de hoofdmoot van de rol. Uiteraard ligt het binnen de macht van acteur en regisseur om het personage van de dame juist te gebruiken om ironisch commentaar te leveren op dwingende idealen van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Maar in de praktijk bevestigt hun spel zulke idealen meestal alleen maar.

Dezelfde componenten lijken keer op keer samen te moeten gaan: een mannelijke acteur met vrouwelijke lelijkheid, middelbare leeftijd en praatzucht. Dit vraag ik dus aan mijn collega: moet de dame in deze vorm wellicht ook ophouden te bestaan? Ook nu is haar antwoord duidelijk. Waar het om geografische afkomst gaat – huidskleur, gezichtsvorm, accent; oftewel, waar racisme loert – is het uitbeelden van de ander taboe. Waar het om gender gaat – kleding, make-up, lichaamshaar, manier van bewegen; met als risico een seksistische representatie – is zulk toneelspel géén probleem. Het zijn immers heel verschillende kwesties?

De Engelssprekende wereld loopt op ons vooruit als het gaat om het herkennen en erkennen van racisme. Onze confrontatie daarmee is gezond. Witte Nederlanders of Vlamingen die in bijvoorbeeld Engeland op bezoek komen en nog ‘onschuldig’ zijn als het gaat om kwesties als Zwarte Piet, worden snel van hun onschuld genezen (zie voor deze zogenaamde onschuld het boek van Gloria Wekker). Hun wordt in niet mis te verstane woorden duidelijk gemaakt hoe kwetsend de jaarlijkse maskerade is. Voor migranten uit de Lage Landen die dachten met hun Dutch Society alleen maar een leuk feestje te organiseren, is dat een bekende ervaring. De reactie die zij kunnen verwachten is mooi vastgelegd in Sunny Bergmans documentaire Zwart als roet. Maar hoe zit het met opvattingen rond gender in de Engelstalige wereld?

Het is Halloween. Ik slenter door een nachtelijk Oxford met een groep vrienden, allen voorzien van een opplaksnor. De snorren vormen een leuke Halloweenvermomming en daarnaast een commentaar op onze machocultuur – en het is nog wel interessant ook om elkaar zo eens van een andere kant te zien. Een van ons is een parttime transvrouw/cisman: iemand die, afhankelijk van de omstandigheden, nu eens als kortharige jongen, dan weer als langharige dame door het leven gaat. In beide gevallen overigens meestal zonder snor. Behalve vanavond dus.

Maar haar/zijn echtgenote, die zich ook in ons gezelschap bevindt, is boos. De corpsballen van de stad hebben Halloween aangegrepen om zich uit te leven op het gebied van glittermake-up, pruiken, hun moeders jurken, en vooral: nepborsten. De echtgenote vindt deze jongens, verkleed als vrouwen, beledigend voor haar partner. Die heeft als transvrouw immers wekelijks met vooroordelen te maken; die wordt niet altijd serieus genomen als vrouw, en haar serieuze worsteling met gender wordt afgedaan als een vermoeiend spelletje – leuk voor Halloween maar iets waar ze verder vooral niemand mee moet lastigvallen. Wat de echtgenote betreft zouden de studenten ofwel écht op een vrouw moeten proberen te lijken, ofwel dat hele genderbenden achterwege moeten laten en als gepofte aardappel de straat op moeten gaan. Alweer een heel begrijpelijk standpunt, dat voortkomt uit een echte, dagelijkse strijd.

Maar als die jongens in Oxford met hun zondagstieten een belediging zijn voor transvrouwen, zijn ze dat dan niet voor álle vrouwen? Vrouwen die er, in tegenstelling tot deze studenten, lang niet allemaal voor hebben gekozen om borsten te bezitten? Die vanzelf steeds maar weer worden geconfronteerd met de sociale druk om make-up, om hoge hakken te dragen? Die altijd op hun uiterlijk worden afgerekend, niet alleen met Halloween maar ook op werkdagen? En van wie systematisch wordt gedacht dat ze meer praten dan mannen (zie de dames) terwijl het omgekeerde het geval is? Deze jongensstudenten persifleren niet de wéns om als vrouw geaccepteerd te worden (waar onze vriend(in) mee worstelt); ze persifleren hoe vrouwen volgens hen nu eenmaal zijn: hersenloos en geseksualiseerd. Dat is wat ze op die Allerheiligenavond neerzetten: hun beeld van het vrouwendom. Precies zoals die festivalganger die deze zomer het nieuws haalde met zijn blackface in het AfricaMuseum in Tervuren, zijn beeld van een Afrikaan tentoonspreidde.

Natuurlijk zijn verschillende vormen van discriminatie – racisme, seksisme, transfobie – niet in alle opzichten vergelijkbaar. Maar we kunnen door de ene vorm wel degelijk iets leren over een andere. Dat is een aanpak die al eerder succesvol is toegepast door onderzoekers als Ellen Samuels die, kort gezegd, racisme en seksisme beide bekijkt als vormen van validisme (ablism): als puntje bij paaltje komt, worden vrouwelijke en bruine mensen in onze cultuur gezien als mensen met een beperking. En mensen met een beperking worden, zoals bekend, vaak uitgesloten van volledige deelname aan onze samenleving.

Dus wat denk ik te hebben geleerd van deze vormen van racisme, van de oude Sinterklaasviering, van de panto’s en van Halloween? Dat mannen die vrouwen spelen, op een feestje, in het theater, in de muziekindustrie of op tv, die vrouwen vaak tot karikatuur maken (voor alle duidelijkheid: ik heb het hier over mannen, niet over transvrouwen). Neem naast de Engelse panto’s het klassieke dragqueentheater zoals dat in de loop van de twintigste eeuw is gegroeid. Essentiële onderdelen: extravagante kleding, make-up en maniertjes, dans en playback, maar vooral ook bitching, gekat en een hoop geklets. Precies die vormen van presentatie en communicatie die al millennialang door mannen worden aangehaald om vrouwen ‘zwart’ te maken – what’s in a name. Zie de mijlpaallezing die Mary Beard hier voor de London Review of Books over hield, onder de veelzeggende (!) titel Oh Do Shut Up Dear! On the Public Voice of Women’. In die zin zijn dragqueens helemaal niet taboedoorbrekend of progressief, maar bevestigen ze alleen maar de manier waarop vrouwen sowieso al werden afgeschilderd.

Kritiek op racisme is taboe in Nederland, zoals Philomena Essed zegt. Laat ons dat taboe doorbreken, maar laat ons het niet vervangen door een nieuw taboe. Laten we Esseds voorbeeld volgen en álles ter discussie stellen. Schrikken ook witten tegenwoordig als iemand een geracialiseerd typetje speelt? Goed zo. Maar laten we dan ook vragen wáár we in zo’n geval precies van schrikken: van vernederende clichés? Of van mensen die spelen dat ze iemand anders zijn? (Of misschien spelen sommigen wie ze eigenlijk altijd al waren!) Houden we rekening met de maatschappelijke asymmetrieën die er bestaan tussen ‘zwart’ en ‘wit’, en tussen ‘vrouw’ en ‘man’; asymmetrieën die ervoor zorgen dat blackface iets heel anders is dan whiteface? En een dragqueen iets anders dan een drag king? En houden we rekening met het feit dat al deze rollen zelf in het dagelijks leven ook al in hoge mate gespeelde rollen zijn? De hamvraag: kan een overheersende groep ooit op respectvolle wijze een andere groep representeren die historisch gezien weinig kans heeft gekregen zichzélf te representeren? Het beantwoorden van deze vragen kan ons misschien helpen inzien dat mannen die vrouwen spelen dat niet altijd op een frisse manier doen, maar ook hoe het dan beter kan. Dit is dus geen pleidooi voor censuur. Wel een voorzichtige wens dat de makers van dragshows, theatervoorstellingen en carnavalskostuums zich afvragen wat ze doen met het fenomeen vrouw. Spelen ze een interessant spel? Of bevestigen ze nog maar eens de bestaande ideeën over wat de vrouw vermag, om hun vrouwen en dochters vervolgens, als de slingers zijn opgeruimd, vanwege die zelfgeknutselde tekortkomingen te berispen?

Ben ik dan verdikkeme vergeten wat voor een plezier er vaak in theater schuilt, voor makers én publiek? Als wit persoon kan ik niets steekhoudends zeggen over geografisch rollenspel, maar als ‘vrouw’ wil ik wel zeggen dat ik zelf maar al te vaak geniet van dragqueenery, van vrouwenimpressies en van crossdressing. Omdat deze vormen van representatie gender ondergraven, te kakken zetten, komisch becommentariëren… of omdat ik simpelweg verleid word door de muzikale en choreografische gaven van de makers. Ik pleit dus zeker niet voor afschaffing van al deze vormen van theater. En laten we daarbij ook meteen noemen dat crossdressen vaak niet alleen voortkomt uit een zakelijke neus voor wat de mensen van hun stoelen doet vallen, maar ook uit de persoonlijke fascinaties van de theatermakers zelf; een fascinatie van, in dit geval, mannen voor vrouwelijkheid, en van mannen voor hun eigen vrouwelijkheid. Achter alle belachelijkmakerij schuilen vaak diepe verlangens.

Kortom, ik wil best geloven dat alle vormen van trans-etnisch verkleden onverstandig zijn – hoewel ik ook geloof in de verbeeldingskracht van capabele acteurs. En ik wil ook best genieten van een goede dragqueen-act of een gecrosscaste toneelrol – hoewel ik me ongemakkelijk voel bij mannen die vrouwen neerzetten als een rechtvaardiging voor hun eigen seksisme. Maar dan moeten we toch eens goed nadenken over hoe deze twee uitgangspunten, die nu beide gemeengoed aan het worden zijn, in vredesnaam verenigd kunnen worden.


Anna P.H. Geurts promoveerde in de moderne geschiedenis aan de Universiteit van Oxford, en in de geschiedenis van de materiële cultuur aan de Universiteit van Twente. Geurts doceert aan de Radboud Universiteit Nijmegen en publiceert over de betekenis van ruimte, tijd en sociale rolpatronen in het dagelijks leven, onder andere als de Historian at large.