Met doorsnee bedoelt het CBS het mediane vermogen. In andere woorden: de helft van de huishoudens heeft meer vermogen en de andere helft heeft minder vermogen.
De vermogensongelijkheid was in 2018 kleiner dan het jaar ervoor. Sinds 2015 daalt deze ongelijkheid. Tussen 2011 en 2014 nam de vermogensongelijkheid juist toe. Dit was te wijten aan de dalende huizenprijzen tijdens de economische crisis.
Vooral minder vermogende huizenbezitters werden hierdoor getroffen. Ook de huizen van rijke woningeigenaren daalden in waarde, maar doordat die ook andere bezittingen hadden, voelden ze de prijsdaling van de woning minder in hun gehele vermogen.
De 10 procent huishoudens met het laagste vermogen hadden opgeteld meer schulden dan bezittingen. Onder de streep gaat het om een negatief vermogen van 45 miljard euro. Dit zijn dan bijvoorbeeld woningeigenaren van wie de hypotheekschuld hoger is dan de woningwaarde.
De 10 procent rijkste huishoudens hadden samen een vermogen van 1 biljoen euro. Voor 36 procent bestond dit uit de eigen woning, voor 20 procent uit bedrijfsbelangen en 13 procent hiervan staat op de bank. De schuld van die rijkste 10 procent bedroeg 157 miljard euro.