Opinie

Prof. Paul Cliteur – De prijs van politieke correctheid

27-09-2019 13:26

De moord op de advocaat Derk Wiersum, naar alle waarschijnlijkheid door de mocromaffia, maakte een oud debat weer actueel: mag men spreken van de nationale of etnische achtergrond van een groep daders wanneer deze oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitsstatistieken? Voor Geert Wilders was het duidelijk tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Natuurlijk moet je dat doen. Je kunt dan ook spreken van een ‘Marokkanenprobleem’. Volgens premier Rutte was dat niet zuiver, want daarmee zou men een hele groep stigmatiseren. Men moest spreken van een ‘Mocromaffiaprobleem’.

De rest van de Kamer zweeg over de kwestie. Dat was opvallend, want enkele jaren geleden zou de verontwaardiging over Wilders’ opvattingen groter zijn geweest dan tegenwoordig. De politiek correcte reactie op dit gebrek aan verontwaardiging over Wilders’ opmerkingen is doorgaans dat hieruit blijkt dat het schofferen van etnische en religieuze minderheden ‘gewoon’ is geworden.

De vraag is of dit juist is. Wat misschien een betere verklaring is, is dat alle berichtgeving rond de moord op Wiersum en de grote publiciteit die dit heeft gegeven aan de chaos in Amsterdam door die mocromaffia bij velen de gedachte heeft doen postvatten dat Geert Wilders het dan weliswaar een beetje grof zegt, maar dat hij in essentie wel gelijk heeft. Velen zijn hem overigens voorgegaan en bepaald niet allemaal PVVers. De PvdA’er Rob Oudkerk had het in 2002 al over ‘k..tMarokkanen’. Zijn partijgenoot Diederik Samsom sprak in 2011 van een ‘etnisch monopolie’ op overlast door Marokkanen. PvdA-voorzitter Hans Spekman zei in 2008: “En van celstraf krijgen ze alleen maar meer status in hun groep. Je moet ze zien te raken dat ze hun status juist verliezen. De Marokkanen die niet willen deugen, moet je vernederen, voor de ogen van hun eigen mensen.”

Geen van deze PvdAers is vervolgd vanwege belediging, aanzetten tot haat, discriminatie of geweld. Dat roept wel wat vragen op over de consistentie en onpartijdigheid bij het vervolgingsbeleid.

Zouden de Kamerleden die niet meer protesteren tegen de harde toon van Wilders zich dat realiseren? Zouden zij zich realiseren dat het protesteren tegen termen als het ‘Marokkanenprobleem’ zo langzamerhand een opgevoerd toneelstukje is?

Opvallend is ook dat de politieke correctheid die bij witte mannen van middelbare leeftijd vigerend vaak niet meer wordt gekopieerd door succesvolle mensen uit de groep die hier in het geding is, namelijk de Marokkaanse gemeenschap. Khadija Arib, geboren in Marokko in 1960, benoemt in haar Abel Herzberglezing (We zijn te lang onverschillig geweest, 2017) een aantal problemen waar Social Justice Warriors grote bezwaren tegen zouden hebben wanneer ze uit een andere hoek zouden komen. Ahmed Marcouch, in 1969 geboren in Marokko, heeft teveel op straat gelopen in probleemwijken om de culturele achtergrond van hedendaagse jeugdcriminaliteit over het hoofd te zien. Ook de taalvirtuoze auteur Hafid Bouazza, in 1970 in Marokko geboren, blijkt in De akker & de mantel: Over de vrouw en de islam (2015) niet bepaald blind voor de culturele achtergronden van bepaalde vormen aan – laten we het maar noemen – ‘onaangenaam gedrag’.

We zouden dit met meer voorbeelden kunnen aanvullen (Ahmed Aboutaleb), maar misschien is het interessanter te vragen hoe dat komt. Waarom is het zo stil in de Kamer wanneer Wilders de Marokkanenkwestie aan de orde stelt? Waarom krijgen de Social Justice Warriors geen steun van toonaangevende figuren in de Marokkaanse gemeenschap?

Dat is dus allereerst omdat zij weten dat de feiten Wilders wel gelijk geven (er is inderdaad een verdraaid groot probleem), maar ook omdat men zich realiseert dat de groep waarom het hier gaat helemaal niet gebaat is bij voortzetting van de taalconventies die de politiek correcten willen dat we hooghouden. Het feit dat we – laten we Rutte maar volgen – een mocromaffiaprobleem hebben, heeft er deels mee maken dat onze overheid (politie, justitie, deugdzame burgers) 15 jaar lang heeft weggekeken. Overigens wel onder de eind­verant­woordelijkheid van dit kabinet. Vervolgingsbeleid valt tenslotte onder de minister van Justitie en Veiligheid. Als we, zoals Rutte zelf zegt, een mocromaffiaprobleem dan is dat ontstaan onder opeenvolgde kabinetten waaraan hij leiding heeft gegeven. De bestuurlijke apathie op het moment dat gehandeld moest worden vormt een aanzienlijk deel van de ellende.

Misschien mogen we het ook zo zeggen: die bestuurlijke apathie is een groter probleem dan de ‘minder, minder’ wensen van Wilders en zijn publiek. De Social Justice Warrior en zijn taalcodes vormen een groter probleem voor de Marokkaanse gemeenschap dan Geert Wilders.