Terug naar de krant

Omstreden islamitisch lesboek geeft reden tot waakzaamheid

Leeslijst blogartikel

Onderwijsblog De ophef over het boek dat islamitische basisscholen gebruiken voor lessen over seksuele voorlichting, laat de spanning zien tussen tolerantie voor religie en voor homoseksualiteit, schrijft Jan Waszink.

Leeslijst

In de ophef die ontstond na publicaties van NRC en Nieuwsuur over de anti-Nederlandse opvattingen in het onderwijs van salafistische moskeescholen ging het ook over de lesboeken seksuele voorlichting voor het gewone islamitische basisonderwijs. Getiteld Help ik word volwassen, en geschreven door de Nederlandse bekeerlinge Asma Claassen.

De discussie betrof met name wat de lesboeken zeggen over kledingwijze (voor meisjes); de omgang tussen jongens en meisjes; het oordeel van de godsdienst over homoseksualiteit en transseksualiteit, en het probleem van geweld tegen lhbt’ers. De ‘adviezen’ over de kledingstijl van meisjes en de omgang tussen jongens en meisjes getuigen van een voor seculiere Nederlandse ogen benauwende en doelbewust rolbevestigende hokjesgeest, met passages als ‘Allah houdt er niet van als mannen en vrouwen elkaar imiteren’en ‘Jongens en meisjes mogen vanaf de puberteit niet meer vrijelijk met elkaar omgaan’. Het geheel geeft een deprimerend beeld van het leven in een islamitische gemeenschap, maar onduldbaar of verboden is het allemaal niet.

Lees ook ‘Allah verafschuwt seks tussen mensen van het eigen geslacht’
Islamitische basisschool El Wahda in Heerlen was betrokken bij de ontwikkeling van de omstreden lesmethode voor seksuele voorlichting.

De brandbaarste kwestie is wat de boeken proberen over te brengen over homoseksualiteit, transseksualiteit en andere niet-heteroseksuele levenswijzen en identiteiten. Het islamitische oordeel lijkt sterk op dat in orthodoxe christelijke en joodse kringen: alle afwijkingen van de heteroseksuele norm zijn een probleem (hoewel er aan de vrijzinnige kant van het christelijke spectrum gelukkig ook geloofsgemeenschappen zijn die bijvoorbeeld wel homohuwelijken inzegenen). Islamitische scholen hebben hier de pech dat ze extra onder een vergrootglas liggen. Echter, scholen op godsdienstige basis mogen hun geloofsopvattingen aan hun leerlingen meedelen. Maar hoe het islamitisch onderwijs over deze zaken praat, gaat ons allemaal aan, en het betreft bovendien de essentie van ons idee van tolerantie.

Spanning tussen toleranties

Tussen tolerantie voor religies en tolerantie voor homoseksualiteit bestaat een spanning. Hebben we hier twee toleranties die elkaar in principe uitsluiten? Of tolereren we intolerantie? En als we dat niet doen, wie is dan intolerant, een geloof dat homoseksualiteit niet tolereert of een samenleving die dat geloof niet tolereert?

Het begrip tolerantie heeft al een lange staat van dienst en is een antwoord op de godsdienstoorlogen in Europa in de zestiende en zeventiende eeuw. Daar botsten onverenigbaar geachte religieuze overtuigingen met elkaar, die elk over onwrikbare, maar elkaar uitsluitende waarheden beschikten. Is de paus de plaatsvervanger van Christus op aarde? Betekenen Christus’ woorden “Dit is mijn lichaam” dat Hij letterlijk, fysiek aanwezig is bij de viering van de heilige mis of moeten we dit symbolisch opvatten? Kan de mens door zijn levenswandel een plek in de hemel verdienen of is dat uitsluitend een gift van God? Hoe kunnen wij weten welk moreel dogma ‘echt’ waar is?

Omdat zulke kwesties onoplosbaar zijn hebben de samenlevingen in Europa een soort omweg ontwikkeld: we gaan het niet hebben over waarheden maar over rechten. De discussie over levensbeschouwelijke controverses wordt daarmee verplaatst naar een ander vlak, wat een reëele discussie mogelijk maakt die op het niveau van de absolute waarheden niet mogelijk is. Dit is op zichzelf al de vrucht van een basale mate van secularisering: de groeperingen nemen tijdelijk afstand van hun eigen heilige huisjes en beperken zich tot de interpretatie van de afspraken over de inrichting van de maatschappij. In plaats van tot in het oneindige te debatteren over de (on)waarheid van een goddelijke uitspraak, of het bestaan van God überhaupt, bewaken we de rechten die we hebben gekregen op een eigen opvatting, en respecteren we die bij de ander.

Tolerantie houdt dus in: ongemoeid laten, de ruimte geven om te bestaan, als basis om in dezelfde ruimte te kunnen leven. Tolerantie houdt niet per se in: goedkeuren en omarmen, en zeker niet: toejuichen en bevorderen. In Nederland worden alle godsdiensten getolereerd, maar dat houdt niet in dat bijvoorbeeld niet-moslims de leefregels of de man-vrouwverhoudingen uit de islam moeten omarmen of bewonderen. We accepteren dat ze er zijn voor zover ze niet met onze wetten in strijd zijn. Waar ze dat wel zijn, is optreden door onze wetshandhaving mogelijk en kan geen beroep gedaan worden op een recht op tolerantie. Omgekeerd wordt van moslims, christenen en alle anderen geëist dat zij zich tolerant opstellen tegenover andere geloofsrichtingen, maar ook tegenover zaken als homoseksualiteit en transseksualiteit, omdat het recht om lhbt’er te zijn en je als zodanig te uiten bij ons in wetten en gebruiken is verankerd. Maar meer dan tolerantie wordt ook van hen niet verlangd. Meningsverschillen mogen bestaan, ook als ze pijn doen. Niemand heeft een recht om nooit met een afwijkende opvatting te worden geconfronteerd. Het orthodoxe onderwijs, christelijk of islamitisch, kan niet worden verplicht homoseksualiteit te omarmen of positief voor te stellen, zolang maar zonder enige ambiguïteit wordt duidelijk gemaakt dat lhbt’ers gerespecteerd en getolereerd moeten worden.

Lees ook ‘Handen af van de vrijheid van onderwijs’
"Er wordt te snel met een vinger naar de inspectie gewezen", zegt minister Arie Slob

Ambiguïteit

Van deze ambiguïteit lijkt het boek Help ik word volwassen toch niet geheel vrij. Het Koranverhaal van het volk van Sodom kan makkelijk gelezen worden als zou geweld een passende reactie op homoseksualiteit zijn. Het lesboek wijst vervolgens geweld tegen homo’s inderdaad zeer duidelijk af, maar er blijft een frictie zichtbaar tussen het verhaal en de interpretatie die niet wordt opgelost. Berichten in onze media over gebeurtenissen in moslimlanden, die leerlingen natuurlijk ook lezen, kunnen dan gaan werken als bevestiging van een andere lezing van het verhaal. Anderzijds is het onmiskenbaar dat hier een echte poging wordt gedaan tot een verzoening van de Koran met hedendaagse westerse opvattingen, een in alle opzichten zeer wenselijke ontwikkeling. Los hiervan roept het verhaalelement dat Loet zijn dochters aan de mannen aanbiedt om te voorkomen dat ze zich aan de jongens vergrijpen, dan weer urgente vragen op over de positie van vrouwen.

De extra brief die door de Islamitische Schoolbesturen Organisatie (ISBO) naar de scholen is verstuurd, is daarom belangrijk. Hierin wordt het boek in overeenstemming gebracht met de hier heersende opvattingen en de geldende wet. Toch blijft er ook met de aanvullende brief genoeg reden voor waakzaamheid. In hoeverre wordt de inhoud daarvan echt onderwezen? Hoeveel ruimte is er voor leraren om die brief als ‘van hogerhand opgelegd’ te presenteren en mondeling een veel minder tolerant standpunt over te brengen? Het blijft dus nodig de dialoog met de scholen en de leerlingen gaande te houden. Welke andere signalen over hun positie in onze maatschappij krijgen de leerlingen op school? Leiden de afstandelijke omgangsregels tussen jongens en meisjes echt tot betere relaties tussen de seksen? Kleven er misschien ook nadelen aan de westerse, vrije omgang? Maar ook: hoe is het leven van lhbt’ers in religieuze gemeenschappen, binnen of buiten de kast? Wat betekenen de kledingvoorschriften voor meisjes voor hun plaats en hun kansen in onze maatschappij?

Het is daarom goed dat NRC en Nieuwsuur de inhoud van deze boeken in de publieke discussie hebben gebracht. Ook de moderne westerse levensbeschouwing mag aan ‘zending’ in eigen land doen, en haar opvattingen door middel van dialoog en overtuiging verspreiden. Dat is een beter middel dan roepen om ingrijpen door inspecties en instanties. Maar om een dialoog te laten slagen is er wel een bereidheid nodig niet alleen te preken, maar ook te luisteren.

Jan Waszink is docent en onderzoeker bij het Leiden University Center for the Arts in Society. Hij onderzoekt de beginperiode van de secularisering van het politieke denken, en het ontstaan van religeuze tolerantie in Europa in de vroegmoderne tijd.

Zaterdag 28 september organiseert de Remonstrantse Broederschap een symposium in het Rijksmuseum over tolerantie.

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in