Direct naar artikelinhoud
ReportageBahama’s

Dorian, de orkaan die nog oneerlijker is dan alle andere orkanen

In Marsh Harbour wordt een week na orkaan Dorian een van de slachtoffers geborgen.Beeld Andrew Caballero-Reynolds / AFP

Tien dagen nadat orkaan Dorian over een deel van de Bahama’s heeft geraasd, zijn nog altijd 1.300 mensen vermist. Zeker vijftig mensen hebben het drama niet overleefd. Maar niet iedereen is even zwaar getroffen: in de sloppenwijken wordt nog naar lijken gezocht, maar bij de vakantievilla’s staan de verzekeringsexperts al klaar. 

Als het donker is, komen de Haïtianen zich wassen. Met emmers scheppen ze water uit een groot opblaasbad op het gras bij een verlaten ­lagere school. Water dat is schoon­gemaakt door twee mannen van een Amerikaanse hulporganisatie, het water dat het mogelijk maakt dat de inwoners van Marsh Harbour hier nog kunnen blijven, tien dagen na de storm die het eiland heeft verwoest. En deze Haïtianen, die allemaal kunnen vertellen hoe zij zelf aan de dood zijn ontsnapt maar een vriend, nicht of vader niet, hebben besloten te blijven, ook al willen ze eigenlijk weg, weg van de Bahama’s.

Elke orkaan is oneerlijk, maar sommige zijn oneerlijker dan andere. In Nassau, de hoofdstad van de Bahama’s, is nog geen boom gebroken en wordt in de strandtenten feest gevierd alsof dit nog steeds het paradijs is van de posters op het vliegveld. Op Abaco, 100 kilometer noordelijker, zijn halve bossen geknakt en hele woonwijken versplinterd. Op het eiland zelf is er verschil tussen Treasure Key in het noorden, waar weliswaar de daken van de westerse vakantiehuizen zijn gewaaid maar de verzekeraars al rondlopen om de gezonken jachten en gebutste golfkarretjes te vergoeden (nul slachtoffers), en Marsh Harbour in het zuiden, waar de lijken dagen hebben klemgezeten in het golvende wrakhout van The Muds en ­Pigeon Peas, de sloppenwijken voor de Haïtiaanse gastarbeiders.

Veertig uur schuilen

Wat Dorian heeft gedaan, heeft nog nooit een orkaan gedaan – zeggen alle mensen met orkaanervaring op het eiland. De bewoners die Andrew, Floyd en Wilma hebben meegemaakt, maar nog nooit veertig uur hebben moeten schuilen voor de razende lucht (‘Het was de hel. Je denkt dat het nooit meer ophoudt.’) De hulpverleners, die Maria, Flores en Michael kennen, maar nog nooit zo’n verwoesting hebben gezien (‘Het lijkt meer op Syrië na een bombardement.’). De schadeopnemers die in een propellervliegtuigje op weg naar Abaco op hun laptops met verbazing naar de zigzagroute van de storm zitten te kijken. (‘Hij heeft het slechtst mogelijke pad afgelegd en is precies op de verkeerde plekken tot stilstand gekomen.’)

Inmiddels is de hulpverlening op gang gekomen, maar ook daar zijn grote verschillen. In het noorden landen met enige regelmaat vliegtuigjes van Amerikanen die daar een tweede of derde huis hebben en de bevolking willen helpen. ‘We weten niet meer wat we aanmoeten met al dat babypoeder, er zijn maar drie baby’s in Green Turtle Cay’, zegt een hotelmedewerker. Bij een kliniek in Treasure Key worden cirkel­zagen en ­generatoren uitgeladen, afgeleverd door medewerkers van een bedrijf in gazonproducten uit Ohio (‘Dit is mooi om te doen, vanmiddag maak ik weer contracten op’, zegt de bedrijfs­jurist), en klinkt het geklop van hamers op een dak. ‘Oh yeah, ik word miljonair’, zegt Eli Nouguez, een lokale elektricien. ‘Ik zoek al anderhalf jaar werk, dat heb ik nu’.

Maar hoe dichter bij het epicentrum van de ramp, hoe stiller het wordt. Op de Queens Highway, de tweebaansweg die de ruggegraat vormt van het eiland, rijdt bijna niemand naar het zuiden. De storm is gestold in het landschap: auto’s liggen gebutst in de berm, elektriciteitsdraden hangen op de weg, er ligt een enorme catamaran ondersteboven in het bos, zonder zee in zicht.

Veertig uur schuilen
Veertig uur schuilen

In Marsh Harbour is alleen de wind nog te horen, en af en toe een helikopter in de lucht. Het zal daar de komende dagen drukker worden: dit is de plek waar de woensdag aangekomen Nederlandse militairen hun hulp concentreren. Elk huis mist wel wat: een dak, een muur, een raam. In het hart van het plaatsje zijn de huizen niet eens meer als zodanig te herkennen: opgestuwd door de wind en de zee en door de containers die een paar honderd meter verder op de kade stonden, zijn de spaanplaten, planken en balken die ooit ­onderdak moeten hebben geboden een heuvelig landschap van hout en huisraad geworden. Dit is The Mudd, waar de Haïtianen woonden.

‘Niemand weet hoeveel mensen daar nog tussen liggen’, zegt Daniel Emmanuel, die zijn huiskamer aan het uitruimen is. Zijn huis aan de rand van de sloppenwijk staat nog wel. Toen het water kwam, gingen hij en zijn vrouw naar een kerk om te schuilen; zijn schoonouders volgden later. Alleen zijn schoonmoeder kwam aan. ‘Mijn schoonvader heeft het niet gehaald’, zegt hij simpel. ‘Maar hij is tenminste gevonden.’

Officieel staat het dodental donderdag op vijftig en zijn er 1.300 vermisten. In een land waar je vier keer je naam op een lijst moet zetten om in een vliegtuig te komen, zegt dat meer over de bureaucratische chaos dan over het uiteindelijke dodental, maar dat er meer dan vijftig slachtoffers zijn gevallen lijkt onvermijdelijk. Of die worden gevonden, is de vraag; volgens Emmanuel heeft de zee veel lichamen meegenomen.

De wijk The Mudd, waar de Haïtianen woonden.Beeld Foto Michael Persson

Kerkje

Hij wijst op een kerkje in aanbouw waarvan de muren deels zijn ingestort. Op een van de muren is een D geverfd, van deceased. ‘Dat was een schuilpaats. Daar zijn veel mensen omgekomen.’ De lichamen hebben er bijna een week gelegen voordat ze werden weggehaald.

Hij heeft behoefte aan een cirkelzaag, benzine en voedsel, maar dat is hier schaars. Met het laatste restje benzine in zijn auto rijdt hij naar de plek waar met osmotische filters drinkwater wordt gemaakt, naast de school. Hier werden tot dinsdag zo’n driehonderd daklozen opgevangen door het Rode Kruis, de meesten zijn nu geëvacueerd. De kinderen moeten naar school, de moeders zijn met de kinderen mee, meestal naar Nassau. Gelukkigen met een visum gaan vaak naar de VS.

Op Abaco blijven vooral mannen: ze proberen te redden wat er te redden valt, ruimen op of doen eerste reparaties, en hopen op werk – dat ze eerder hier verwachten dan in Nassau.

Bovendien voelen ze zich niet welkom in Nassau, zegt Frank Smith, die drie vrienden verloor. ‘De regering doet niets voor ons. Ze heeft ons niet goed gewaarschuwd voor de storm en doet weinig voor ons na de ramp. Ze vindt ons niet belangrijk genoeg.’

Wat daarbij meespeelt, is dat de inwoners van de hoofdstad altijd iets van jaloezie hebben gevoeld jegens mensen uit Abaco. ‘Het is een eiland voor de rijken’, had taxichauffeur Diane gezegd. ‘Toen wij onafhankelijk werden, wilden zij bij de Britten blijven. Ze zijn een beetje snobistisch daar. Dus nu worden ze niet met open armen ontvangen.’

Britse militairen komen aan voor humanitaire hulp.Beeld Foto Paul Halliwell /EPA

Buitenstaanders onder buitenstaanders

Als donderdagochtend een vliegtuig de laatste evacués van Abaco ophaalt, voor een vlucht die net als eerder gratis zou zijn, moeten ze bij het instappen ineens geld betalen. Er staan een stewardess en een soldaat bij de deur om het geld te innen: 76 dollar per persoon. De meesten betalen, onder protest. ­Anderen keren met tranen in de ogen terug naar de terminal.

Op de Haïtianen, de buitenstaanders onder de buitenstaanders, zit al helemaal niemand te wachten. Ooit zijn ze naar Abaco gehaald als gastarbeiders voor de sinaasappelboomgaarden van Edison Key, jarenlang een van de machtigste politici van de Bahama’s. Maar ze spreken Creools of Frans en zijn nooit deel van de samenleving geworden.

‘We hebben niets van de Bahamanen te verwachten’, zegt Fridu Etienne, een van de Haïtiaanse mannen die zich ’s avonds wassen bij de watervoorziening. ‘In Nassau hebben we niemand om naar toe te gaan, dus sluiten ze ons op in een detentiecentrum. We mogen daar ’s avonds niet weg.’ Er gaan ­geruchten dat de illegalen onder hen worden gedeporteerd – eerder dit jaar voerde de immigratiepolitie nog razzia’s uit in de sloppenwijken van Abaco.

Etienne zou naar Amerika of Canada willen, maar die landen nemen geen Haïtianen op zonder visum – Het Witte Huis besloot donderdag dat de overlevenden geen ‘tijdelijke beschermde status’ krijgen in de VS, zoals dat de afgelopen decennia wel gebeurde na natuurrampen in het Caribisch gebied en Midden-Amerika. ‘Dus zijn wij hier’, zegt Etienne, met de handen wijzend naar de grond van het paradijs. ‘We hadden al niet veel. Nu hebben we niets meer.’