Direct naar artikelinhoud
ColumnElma Drayer

Niemand predikte dat andersdenkenden in de ideale christelijke samenleving geen recht van bestaan hadden

De reportages hadden amper het licht gezien of het vertrouwde circus kwam op gang. NRC Handelsblad en Nieuwsuur brachten deze week naar buiten dat zo’n duizend Nederlandse moslimkinderen op private moskeescholen nogal stevige opvattingen ingepeperd krijgen over andersgelovigen en afvalligen, over de omgang tussen de seksen, over homo’s, over democratie. En op gewone islamitische scholen blijken lesmethodes te circuleren waar je evenmin vrolijk van wordt.

Politici betoonden zich wederom geschokt, juristen legden wederom uit dat de stroming nauwelijks aan te pakken valt, moskeebesturen vonden de uitspraken wederom uit hun verband gerukt en ook de relativeerders gedroegen zich voorbeeldig. Cultureel antropoloog en salafismekenner Martijn de Koning kon de reacties op de onthullingen naar eigen zeggen niet los zien van ‘islamofobie’. Bekeerling Arnoud van Doorn, fractievoorzitter van de Haagse Partij van de Eenheid, wist heel zeker wat het doel van de reportages was: ‘de moslimgemeenschap intern verdelen en tegen elkaar opzetten om ons te verzwakken’. Tevens adviseerde hij Nieuwsuur om aandacht te besteden aan de lesmethodes op de orthodox-Joodse schoolgemeenschap Cheider in Amsterdam. (‘Maar ja, joden. Daar mag het nooit over gaan.’)

Al even gretig wees menigeen naar het orthodox-christelijke volksdeel. Zo twitterde een advocaat dat we bijbelstudieclubs net zo goed moeten ‘doorlichten op onwenselijke opvattingen’. Een journalist, actief in GroenLinks: ‘(...) het wegzetten van andersgelovigen als fundamenteel slecht, bestaat ook in het reformatorische volksdeel’.

Nu is de jij-bak zelden een sterk argument: verschijnsel X poetst verschijnsel Y niet als bij toverslag weg. Maar de salafistische agressie uit genoemde reportages vergelijken met wat steile christenen hun kinderen wijsmaken?

Het geval wil dat ik zelf opgroeide in een ultravrome gemeenschap, maar dan van protestantse signatuur. Alomvattend motto: wij leven in de wereld, wij zijn niet van de wereld.

Voor de fijnproevers: we hoefden hoedjes noch zwarte kousen te dragen, spelden Here gewoon met twee e’s en lazen de Bijbelvertaling van 1951, maar zongen wel uit de zogeheten oude berijming. Als kleuter bezocht ik wekelijks de zondagsschool, vanaf m’n vijfde, zesde moest ik mee naar de kerk – lopend, twee keer per zondag, welteverstaan.

Binnen de gemeente was de scheiding tussen de seksen volmaakt. Als een vrouwelijke wezen al de kansel besteeg dan slechts om hem af te soppen. Vrouwen dienden volgens de apostel Paulus te zwijgen, dus waren de ambten voor hen taboe. (En zijn dat in deze kerkgemeenschap tot op de dag van vandaag nog steeds.)

Uiteraard was het bestaan doordrenkt van rituelen, geboden en verboden. Geen maaltijd zonder gebed en Bijbellezing, handjes vouwen voor het slapengaan, vanaf je twaalfde naar catechisatie en jeugdvereniging. Met de trein, ijsjes eten of zwemmen op zondag – je haalde het niet in je hoofd. Verder mochten uitsluitend gehuwden de liefde bedrijven en van homo’s had ik nog nooit gehoord.

En hoe keken we tegen andersdenkenden aan? Helaas, zij hadden het aan het verkeerde eind. Ongelovigen waren bovenal zielig, maar gewone gereformeerden vonden we arrogant, gewone hervormden te slap, vrijgemaakt-gereformeerden te venijnig, en rooms-katholieken hadden er helemáál niks van begrepen. Die luisterden naar een man in een jurk die in het Vaticaan woonde! Aanbaden gesneden beelden! Dachten dat je door goede werken in de hemel kwam! Maar niemand die predikte dat andersdenkenden in de ideale christelijke samenleving geen recht van bestaan zouden hebben.

Pas als twintiger vond ik de moed om me uit te schrijven. Niet lang daarna zal vanaf de preekstoel zijn afgekondigd dat ik me had ‘onttrokken aan de gemeenschap der kerken’. Begrijpelijkerwijs maakte die stap mijn ouders reuze verdrietig, maar dat was dat. Niemand in het gezin of in de gemeenschap die me vervloekte, in de ban deed of riep dat ik de doodstraf verdiende – althans, niet dat ik heb gemerkt.

Wie zo’n orthodox-christelijke geloofsopvoeding wil vergelijken met wat we deze week van die salafistische heren hoorden, moet natuurlijk vooral z’n gang gaan. Maar erg ondersteboven zal ik vrees ik van de uitkomst niet raken.