Dat heeft de belastingkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant woensdag bepaald in een proefproces waarbij twee zaken zijn behandeld. Het proces is aangespannen door de Bond van Belastingbetalers.
De heffing gaat uit van een fictief rendement van 4 procent op vermogens, waarover vervolgens 30 procent belasting moet worden betaald.
Dat rendement van 4 procent werd de afgelopen jaren in werkelijkheid echter vaak niet gehaald vanwege de lage rente. De heffing is daarom volgens de klagers in strijd met het eigendomsrecht, zoals dat is vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Niet bewezen
De rechtbank is het daar niet mee eens, omdat niet is bewezen dat het rendement van 4 procent voor particuliere beleggers volstrekt onhaalbaar was. Dat spaartegoeden geen 4 procent rendement opleveren, is in dat verband niet voldoende, aldus de rechter.
Er bestaan meerdere manieren om vermogen te investeren. Bij de vermogenrendementsheffing wordt namelijk geen onderscheid gemaakt naar het type bezitting. Daarom is het volgens de rechtbank niet terecht om in de zaak alleen maar te kijken naar spaartegoeden.
Staatsobligaties
De rechter benadrukt dat de wetgever ervan uitgaat dat iedereen in staat was om in de praktijk over een langere periode een rendement van 4 procent te kunnen behalen zonder veel risico te nemen.
Daarbij werd ook uitgegaan van "een zekere actieve houding" bij belastingplichtigen om, zonder veel risico te nemen, rendement te behalen op hun bezittingen. Dit konden ze bijvoorbeeld bereiken door te beleggen in staatsobligaties. Dat vindt de rechter een redelijke veronderstelling.
Hoge Raad
De rechter boog zich over twee zaken waarin belastingplichtigen stelden dat in de jaren 2013 en 2014 het forfaitaire rendement van 4 procent te veel afwijkt van het rendement dat daadwerkelijk kon worden behaald.
De Hoge Raad oordeelde eerder al dat de rendementsheffing in de jaren 2010 en 2011 niet in strijd was met het Europese verdrag. De rechtbank zag geen reden om voor 2013 en 2014 anders te oordelen.
Teleurstellend
De Bond voor Belastingbetalers zegt dat de uitspraak van woensdag inderdaad in lijn is met eerdere uitspraken. "Het is teleurstellend om te constateren dat de rechtbank niet de moed lijkt te hebben om spaarders rechtsbescherming te bieden", zegt voorzitter Jurgen de Vries van de Bond voor Belastingbetalers.
"Een ander opvallend aspect in de uitspraak van rechtbank Breda is dat de nadruk wordt gelegd op het moeten beleggen in staatsobligaties. De wetgever zou burgers dus in feite verplichten om wel degelijk risico te nemen", meent de organisatie.
De bond wijst erop dat spaarders met beleggingen in langjarige staatsobligaties risico lopen. "Deze benadering van de rechtbank inzake het rendement dat iedere sukkel zou moeten kunnen halen, doet geen recht aan de uitgangspunten van de wetgever van destijds."
Het vonnis van woensdag is de eerste uitspraak in een serie van zes zaken waar de Bond van Belastingbetalers bij betrokken is. Deze uitspraak heeft volgens de bond dan ook "nog geen definitieve gevolgen".
De uitspraken van andere rechtbanken volgen nog binnenkort. Daarna worden de zaken gezamenlijk voorgelegd aan de Hoge Raad. Het oordeel van de Hoge Raad zal dan allesbepalend zijn. Het kan nog wel even duren voordat dit vonnis er is. "Met deze uitspraak is de procedure zeker nog niet verloren."
Andere berekening
Overigens wordt de belasting vanaf dit jaar op een andere manier berekend. Er zijn voortaan drie vermogensschijven waarbij twee belastingtarieven gebruikt worden.
In de eerste schijf tot 75.000 euro wordt ruim twee derde van het belastbare deel van het vermogen belast met een percentage van 1,63 procent. De rest met 5,39 procent. Over dit berekende voordeel moet dan 30 procent belasting betaald worden.
In de tweede schijf van 75.000 tot 975.000 euro ligt de verhouding iets anders. In de hoogste schijf wordt alleen het percentage van 5,39 procent gebruikt.