De revival van het ‘wetenschappelijk racisme’: ook Europeanen waren vroeger zwart

U kunt genetisch meer verschillen van uw blanke bovenbuur dan van uw zwarte onderbuur. © Getty Images
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Er is geen enkele wetenschappelijke grond voor een opdeling van mensen in ‘rassen’. Racisme is een sociologische en politieke constructie. Toch lijkt het ‘wetenschappelijk racisme’ een revival te kennen. Met dank aan het Witte Huis.

Het moet me een zootje geweest zijn in de prehistorie. We weten dat alle niet-Afrikanen een genetische erfenis in zich dragen van de neanderthaler, meer dan waarschijnlijk de laatste andere mensensoort op aarde. Het verschil tussen de moderne mens en de neanderthaler was te klein om vruchtbare nakomelingen tussen beide soorten uit te sluiten, ondanks het feit dat hun wegen al 750.000 jaar eerder uit elkaar waren gegaan.

De neanderthaler kruiste ook vrolijk met de denisovan, zijn recent ontdekte Aziatische tegenhanger. Van die denisovans was al bekend dat zij met nog een andere, veel oudere mensensoort gekruist moeten hebben. Een studie in New Scientist suggereert nu dat er 700.000 jaar geleden seksuele interactie moet zijn geweest tussen de gemeenschappelijke voorloper van neanderthalers en denisovans en een nog onbekende groep mensachtigen die mogelijk behoorden tot de Homo erectus: de eerste mensensoort die Afrika verliet, zo’n twee miljoen jaar geleden. Erectus is nog altijd de meest succesvolle mensensoort ooit: hij ging meer dan een miljoen jaar mee. Geen enkele andere mensachtige komt daar zelfs maar van in de buurt.

Hedendaagse waarnemers zouden de doorsnee Europeaan van 10.000 jaar geleden als iemand van Afrikaanse afkomst hebben gezien.

Het debat over kruisingen tussen voorhistorische mensen lijkt steeds sterker op wetenschappelijke spielerei, net als de discussie over hoeveel mensensoorten er in de evolutie van het leven geweest zijn. Vandaag zijn wij, Homo sapiens, de enige overlevende mensensoort. Maar in onze voorgeschiedenis zijn er lange periodes met meerdere mensensoorten geweest. Alleen blijken die zich onderling te hebben kunnen voortplanten, wat indruist tegen de gangbare definitie van biologische soort.

Het lijkt er dus op dat er veel geleidelijke overgangen waren tussen wat wetenschappers nu zien als verschillende biologische soorten. Het zou kunnen verklaren waarom een fossiele vondst uit Griekenland in Nature nu plots werd beschreven als een moderne mens, ondanks het feit dat hij of zij meer dan 200.000 jaar geleden zou hebben geleefd. Dat strookt niet met de klassieke theorie dat de moderne mens pas 60.000 jaar geleden Afrika verliet en 45.000 jaar geleden in Europa arriveerde. In feite waren en zijn alle mensen één grote mengelmoes. Maar die visie staat haaks op wat wetenschappers graag doen: rangschikken om orde te scheppen in de chaos.

Vikings en Filistijnen

Ook op het niveau van recentere volkeren, binnen de soort Homo sapiens dus, beweegt er van alles in de wetenschap. DNA-onderzoek heeft aangetoond dat de Filistijnen, die de reus Goliath uitstuurden om tegen de brave David te vechten en vandaar een kwalijke reputatie genoten in de Bijbel, wortels hadden in het toenmalige Europa. Ze waren mogelijk afkomstig uit regio’s als Kreta of Sardinië en zouden zo’n 1200 jaar voor onze jaartelling in het Midden-Oosten terechtgekomen zijn, bericht Science Advances. Ze lieten evenwel niet langer dan een paar honderd jaar genetische sporen achter in de plaatselijke bevolking.

Hetzelfde geldt voor de kruisvaarders die van de elfde tot de dertiende eeuw het Midden-Oosten wilden ‘heroveren’ op de Arabieren. Volgens The American Journal of Human Genetics mengden ze zich met de plaatselijke bevolking. Maar hun aanwezigheid was te vluchtig om te kunnen spreken van een blijvende genetische nalatenschap in de regio. Het geeft wel aan hoe gigantisch de slavenhandel uit Afrika moet zijn geweest om zo’n zichtbare impact op het Amerikaanse continent te hebben gehad.

De mens is altijd een soort van migraties geweest. Dat blijkt mooi uit een recente analyse van de oorsprong van de Vikings, samengevat in New Scientist. De Vikings worden vaak genoemd als voorbeeld van een ‘raszuiver volk dat weinig inbreng van buitenaf duldde’ en zijn daardoor populair bij de groeiende meute die raszuiverheid als een na te streven ideaal wil promoten. Maar ook hier geeft DNA-onderzoek een compleet ander plaatje: net als andere volkeren ondergingen de Vikings invloeden uit grote delen van Europa. De benaming ‘Viking’ is wetenschappelijk niet meer dan een ‘parapluterm voor verschillende groepen mensen van verschillende oorsprong’. Er zijn geen ‘zuivere’ volkeren in de wereld.

Racisme bij baby’s

Een groot deel van onze voorgeschiedenis leefden wij in kleine zwervende groepjes. Die ontmoetten af en toe andere zwervende groepjes, waarmee ze dan al dan niet vriendschappelijke contacten onderhielden. Meestal zullen die groepen niet veel van elkaar verschild hebben, tenzij in culturele verworvenheden zoals kledij en werktuigen. Toch moeten er biologische processen gespeeld hebben waardoor wij een voorkeur voor de eigen groep etaleerden en een vorm van wantrouwen voor ‘vreemdelingen’ ontwikkelden. Een proces dat ongetwijfeld een overlevingswaarde had, want je wilde op je hoede zijn voor mensen die je niet kende.

Craig Venter toonde met zijn Menselijk Genoomproject aan dat de mensheid vanuit genetisch oogpunt één grote cocktail is.
Craig Venter toonde met zijn Menselijk Genoomproject aan dat de mensheid vanuit genetisch oogpunt één grote cocktail is.© Getty Images

Twee studies uit 2017, gepubliceerd in Development Science en Child Development, illustreren dat baby’s van minder dan een jaar oud al meer aangetrokken zijn door gezichten van mensen die behoren tot hun eigen ‘ras’ dan door die van mensen van andere rassen. Ze associëren gezichten van het eigen ras ook meer met aangenamere gevoelens. Baby’s van minder dan een half jaar oud vertonen die voorkeuren nog niet. Ze hebben waarschijnlijk nog niet genoeg prikkels gekregen om zo’n onderscheid te kunnen maken. De onderzoekers stelden ook vast dat je zo’n ‘rassenonderscheid’ kunt maken zonder dat je in contact kwam met een ander ras. Wat impliceert dat vroege contacten met ‘andere’ mensen nuttig kunnen zijn in het bestrijden van latere uitingen van racisme.

Een recente studie in Proceedings of the National Academy of Sciences borduurde voort op die vaststelling. Omdat veel mensen als kind slechts weinig personen van een ander ras te zien krijgen, leren wij niet om gezichten van andere rassen van elkaar te onderscheiden. Het is een bekende boutade: alle zwarten lijken op elkaar. Maar breng meer tijd door in een zwarte gemeenschap en je begint de verschillen te zien. Als je niet getraind bent om verschillen in andere types van gezichten te onderscheiden, zie je ook de subtiele signalen niet die gezichten kunnen uitsturen. En hoe meer je alle mensen van een bepaald type op een hoop gooit, hoe minder gemakkelijk je zult overgaan tot sociale interacties met vertegenwoordigers van die groep.

De boodschap van zulke studies is duidelijk: door ervaringen kunnen we leren – of net niet – om met andere groepen van mensen om te gaan. De klassieke stelling van sociologen en andere humane wetenschappers dat racisme iets is wat je aangeleerd krijgt, klopt niet helemaal. Omdat je in het begin van je leven te weinig andere prikkels te verwerken krijgt dan die van mensen uit je onmiddellijke omgeving, moet je later je automatische aversie tegen mensen die je niet kent leren onderdrukken. Racisme wordt dus niet aangeleerd maar moet wel worden afgeleerd. Helaas is het omgekeerde makkelijker: angst kweken en aanwakkeren voor het onbekende, voor de vreemdeling, de migrant.

Schedelmetingen

Racisme heeft een lange voorgeschiedenis van zogezegd wetenschappelijke analyses. Een van de pioniers was de Amerikaanse arts en wetenschapper Samuel Morton (1799-1851). Hij publiceerde veel over hybriden in dieren en planten, maar over de mens velde hij een ander oordeel.

Uitgaande van rassenverschillen kwam hij tot vijf ‘soorten’ mensen, die zelfs op verschillende momenten ‘geschapen’ zouden zijn. Op basis van schedelmetingen koppelde hij een niveau van intelligentie aan elk van die soorten. Het zal niet verbazen dat het blanke ras het hoogst scoorde en het zwarte ras het laagst, nog lager dan de indianen. Zijn ‘wetenschappelijke’ analyse zou een belangrijke rol spelen in het debat over de slavenhandel. Ze was een voorloper van de eugenetica waarmee de Duitsers in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog hun streven naar een zuiver Arisch ras verdedigden.

Sinds het begin van deze eeuw werpt genetisch onderzoek een heel ander licht op de ‘rassenkwestie’. Toen op 26 juni 2000 in het Amerikaanse Witte Huis, in aanwezigheid van president Bill Clinton, de eerste resultaten van het Menselijk Genoomproject gepresenteerd werden, zei de Amerikaanse geneticus-ondernemer Craig Venter al dat ‘het begrip ras geen enkele genetische of wetenschappelijke basis heeft’. Het project bracht voor het eerst de menselijke genen in kaart.

De voortrekkers van het ‘wetenschappelijk racisme’ zijn niet wars van marketing en noemen zich niet racist, maar ‘rasrealist’.

De kennis is er sindsdien alleen maar op vooruitgegaan en de algemene conclusie is dat de mensheid vanuit genetisch oogpunt één grote cocktail is. U kunt genetisch meer gemeen hebben met uw zwarte onderbuur dan met uw blanke bovenbuur. Dat is de wetenschappelijke realiteit.

Neem onze blanke huidskleur. Die heet typisch te zijn voor Europeanen en hun nakomelingen in de wereld. Maar wetenschappelijke inzichten hebben uitgewezen dat de eenvoudige mutatie in het sleutelgen voor de ontwikkeling van een blanke huid (dat de cryptische naam SLC24A5 draagt) amper 8000 tot 10.000 jaar geleden vanuit het Midden-Oosten in Europa werd geïmporteerd. Hedendaagse waarnemers zouden de doorsnee Europeaan van vóór die tijd als iemand van Afrikaanse afkomst hebben gezien. Dat is natuurlijk niet echt een verrassing, aangezien het grootste deel van de wereldbevolking vandaag het nakomelingschap is van misschien hooguit enkele duizenden mensen die Afrika verlieten – tot een kleine 50.000 jaar geleden.

Helemaal bizar is dat de ‘blanke’ variant van dat sleutelgen zo’n 2000 jaar geleden in Bosjesmannen van zuidelijk Afrika terechtkwam, mogelijk na immigratie van Oost-Afrikanen die het op hun beurt van migranten uit het Midden-Oosten zouden hebben gekregen. Het gen moet hen een voordeel hebben bezorgd, meldt Proceedings of the National Academy of Sciences, maar het is niet duidelijk wat dat zou kunnen zijn. Omgekeerd hebben Oost-Aziaten, ondanks hun vrij lichte huidskleur, nog altijd de ‘zwarte’ variant van hetzelfde sleutelgen. Het is overduidelijk dat onze huidskleur, zoals de meeste van onze kenmerken, door meer dan één gen wordt bepaald.

Irrationele angst

Er is tot dusver geen enkel gen gevonden waarvan een variant specifiek aan een bepaald ras gekoppeld is. Zelfs genen waarvan lang gedacht werd dat ze aan een ras gebonden waren, zoals het gen dat de ziekte sikkelcelanemie in zwarten veroorzaakt, worden ook in andere rassen aangetroffen. Het is allemaal een kwestie van gradaties. Dat is een gevolg van de voortdurende verplaatsingen en genetische vermenging van onze voorouders – en van steeds meer mensen vandaag.

Hoe groot de genetische vermenging is, blijkt ook uit de analysen die mensen krijgen als ze hun DNA door een commercieel bedrijf laten onderzoeken om wat zicht op hun afkomst te krijgen. Niet zelden duiken er onverwachte roots op, zelfs in mensen die als schoolvoorbeeld van een bepaald ‘ras’ kunnen doorgaan. Zo zijn er nogal wat zwarte mensen in Amerika die voor een kwart Europees blijken te zijn.

Het geringe verschil in de genetische samenstelling van mensen blijkt evenwel geen rem te zetten op de cultivering van racisme. De Britse journaliste Angela Saini toonde in Superior: The Return of the Race Science aan dat het wetenschappelijk racisme nooit helemaal weg is geweest. Sinds kort kent het zelfs een revival, mede door mensen uit de entourage van de Amerikaanse president Donald Trump. Racisme wordt gevoed door onwetendheid en irrationele angst voor de vreemdeling. Het is een cultureel gegeven dat politiek wordt uitgebuit.

Volgens Saini hadden de aanhangers van het wetenschappelijk racisme altijd hun eigen congressen en vakbladen (zoals Mankind Quarterly), waarin ze hun pseudowetenschap verkondigden onder gelijkgezinden. Die wordt nu opnieuw meer mainstream. De voortrekkers zijn niet wars van marketing en noemen zich niet ‘racist’, want dat ligt niet goed in de markt, maar ‘rasrealist’. Dat doet denken aan de ‘ecorealist’, die niet staat te springen om iets substantieels aan de klimaatopwarming te doen. Als er biologische rassenverschillen zouden bestaan, quod non dus, heeft het natuurlijk niet veel zin om te investeren in programma’s voor gelijkheid en diversiteit: dat is de politieke fall-out van het wetenschappelijk racisme.

Het hoeft niet te verbazen dat de meerderheid van de ‘rasrealisten’ wat oudere blanke mannen zijn. Ze gaan soms heel ver in het zogenaamd wetenschappelijk onderbouwen van hun analysen. Zo zijn ze zeer blij met de vaststelling dat ‘wij’ (blanken en Aziaten) tot 4 procent van onze genen van de neanderthalers geërfd hebben, en dat Afrikanen die niet hebben (omdat ze nooit met neanderthalers in contact zijn gekomen). Daarbovenop gooien ze de vaststelling dat neanderthalers gemiddeld een wat groter hoofd hadden dan wij. De combinatie van beide vaststellingen sterkt hen in hun overtuiging dat zwarten minder intelligent zijn dan wij. Zo zijn we terug bij af, bij Samuel Morton. Voor de duidelijkheid: er klopt niets van, al was het maar omdat hersenvolume niets zegt over intelligentie. Als dat wel zo was, zouden mannen gemiddeld een stuk slimmer zijn dan vrouwen. Maar wie durft dat vandaag nog met enig aplomb te verkondigen?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content