Direct naar artikelinhoud
OpinieBoerkaverbod

Nergens in de wereld is de nikab zelf het gevaar

Nergens in de wereld is de nikab zelf het gevaar
Beeld Pep Boatella

Michel Maas, net terug na 18 jaar Indonesië, schreef een reportage over het boerkaverbod die veel stof deed opwaaien. Maar de nikab zelf zegt niets, stelt hij, het gaat om het verhaal erachter.

De afgelopen dagen heb ik extra om me heen gekeken om te zien of ik er een zag. Je verwacht ze overal. Want ze zitten niet alleen in de Randstad, zoals ik in deze krant had geschreven. Een boze Limburger maakte me erop attent dat hij er in Limburg wel vijf ‘en misschien meer’ wist te zitten. Vijf, herhaalde ik. Mijn hemel.

En: waar maken we ons druk om, dacht ik. Vijf nikab-draagsters in een provincie met 1,1 miljoen inwoners. Misschien zijn het er zes, of zelfs tien. In heel Nederland zouden het er 150 zijn op een bevolking van 17 miljoen. Zoveel passen er met gemak onder een beetje brede schaduwboom, zoals er eentje staat bij het homomonument tegenover het Centraal Station in Den Haag. Bij die boom werd onlangs een kleine demonstratie gehouden, waar enkele tientallen mensen aan deelnamen.

Op 9 augustus drukte de Volkskrant een reportage van mij af over deze demonstratie, die gericht was tegen het ‘boerkaverbod’ zoals het op z’n Wilders’ gemakshalve wordt genoemd – een taal waarin de nuance tussen boerka, kopvod en nikab zijn betekenis heeft verloren. Het verhaal verscheen onder de kop ‘Nikab een probleem? Haat is het probleem’. Hoe raak die titel was, bleek uit de reacties die op sociale media over me heen denderden. De nazi’s en IS werden erbij gesleept om aan te geven hoe vervloekt gevaarlijk die nikab-draagsters zijn. Nikabs stonden immers voor alles wat in Nederland, of in Europa, of het Westen, verkeerd dreigde te gaan.

Verbazing kreeg de overhand

Ik was, na 18 jaar als Volkskrant-correspondent in Indonesië te hebben geleefd, vers terug in Nederland. Het nikab-verhaal was mijn eerste reportage sinds mijn terugkeer. Ik moet toegeven dat mijn verbazing een paar keer de overhand kreeg in het stuk en dat ik misschien te weinig oog had gehad voor de politieke evenwichtskunsten waarin fatsoen en islamhaat elkaar overeind probeerden te houden.

Maar toch.

Mijn verbazing kwam niet uit de lucht vallen.

Ik heb de islam ervaren, in tal van verschijningsvormen. Ik heb ontmoetingen gehad met de beschaafde islam en met de islam die terrorisme voortbrengt. Ik heb de lijken van de slachtoffers gezien, ken overlevenden van aanslagen die vechten tegen de duivels in hun hoofd. En ik heb nikab-draagsters gezien, veel meer dan 150, zonder dat dat me bang maakte.

De boom op het demonstratieterreintje deed me denken aan de pohon beringin die overal op Indonesische dorpspleinen staat, en waar als het moet de hele dorpsbevolking schaduw vindt en koelte. Plekken ook voor toespraken en demonstraties.

Het zinnetje over die boom keerde vervolgens overal in de reacties terug als ‘bewijs’ dat ik niet verder had gekeken dan mijn neus lang was. Dat het er weinig waren, was immers geen argument om het niet te verbieden. ‘Hitler en zijn bende’ hadden ook onder de boom gepast, mopperde het op Twitter, terwijl ‘gematigde’ reacties zich schielijk terugtrokken achter een hek van mitsen en maren die het verbod moesten rechtvaardigen. Dat wil nog steeds niet erg goed lukken.

Frappuccino slurpen

Ik herinner me heel goed een jonge van top tot teen gesluierde vrouw in het Filipijnse Marawi. Zij zat in een hippe koffietent met haar mobieltje te spelen en een frappuccino te slurpen en ik maakte stiekem snel een foto. Het was al bijzonder om in het door ISIS verwoeste Marawi een hippe koffietent te vinden, maar een boerka-dragende vrouw die haar gezichtsbedekking optilde om door een rietje frappuccino te kunnen drinken, dat was nog bijzonderder. Even later stapte ik naar haar toe om alsnog toestemming te vragen. Ze riep haar vriendinnen erbij, en samen gingen we vrolijk lachend op de foto. Het waren meiden, studentes, vol leven en kennelijk uit betere kringen, want ze waren al 19 en nog niet getrouwd.

Vlakbij, in een tot vluchtelingenkamp omgebouwde sporthal, werd mijn aandacht getrokken door een wat oudere vrouw, ook met een nikab. Zij viel op omdat zij mij recht aankeek en geen spoor van verlegenheid vertoonde. Ze zat als een moederkloek tussen een groepje meiden met hoofddoeken. Ook een leuke foto. Ik vroeg of ze bezwaar had en haar ogen begonnen te lachen. Nee hoor. Pas later, toen ik de foto zag, merkte ik dat de meiden om haar heen stuk voor stuk travestieten waren, of transseksuelen. Ik had dat daar en toen niet in de gaten gehad, en moest lachen om mijn eigen onoplettendheid. Maar ik moest ook lachen omdat dit weliswaar Marawi was, bolwerk van islam, broeinest van ISIS en andere gewapende moslimgroepen, maar deze lhbti’ers toch kennelijk tamelijk onbekommerd in deze chaotische menigte van vluchtelingen konden leven.

IS (ISIS) had destijds nog een deel van het centrum van de stad Marawi bezet en er gingen geruchten dat in de omgeving nog gewapende IS-bendes rondtrokken. Toen iemand bij de sporthal kwam aanrennen en ‘ISIS’ riep, zette iedereen het op een lopen. Boerka’s, nikabs en hoofddoeken: allemaal waren ze bang. Hun hoofdbedekking was kennelijk geen deel van het uniform van terroristen, en beschermde hen evenmin. Het was gewoon wat ze daar droegen. Zoals het gewoon was dat ze vijf keer per dag gingen bidden. Het was wat het was.

Ook elders interviewde ik vrouwen van wie ik alleen de ogen kon zien. Een Rohingya-vrouw vertelde mij op een strand in Bangladesh hoe haar man was omgekomen. Ik had medelijden met haar, en met alle Rohingya die uit hun Myanmar hadden moeten wegvluchten.

Dat wil niet zeggen dat ik ze aardig vond. Of hun nikabs. Ze waren wat ze waren.

Frappuccino slurpen
Beeld Pep Boatella

Geen beste toekomst

In een van de Rohingyakampen volgde ik een jonge vrouw, een meisje nog, die net helemaal alleen vanuit Myanmar in Bangladesh was aangekomen. Ze deed de nikab voor mij even omhoog. Ergens in dit gigantische kamp met zijn 700 duizend bewoners moest een oom leven. Die ging ze zoeken, zei ze. Ik voelde haar toekomst en die was niet best. Als ze haar oom al vond, zou die een man voor haar vinden, en volgend jaar zou ze daar zitten met een kind op haar schoot. En als ze geen man vond, zouden de mannen haar wel vinden. Met hetzelfde resultaat.

Dat was hoe de dingen daar gingen, bij de Rohingya, of ze de nikab nou dicht liet of open. Ik had niet het recht daar iets van te vinden, en ook niet de behoefte.

Ik heb ook vrouwen in nikabs en boerka’s geïnterviewd wier stemmen van haat waren vervuld. Ze schreeuwden en wensten mij het allerslechtste. Dat was in Jakarta, mijn woonplaats. De vrouwen waren de stormtroepen van de grote moslimdemonstraties die de christelijke gouverneur Basuki Tjahaja Purnama (beter bekend als Ahok) ten val zouden brengen. Kijvende wijven waren het, die schreeuwden dat Ahok de gevangenis in moest.

Ik had meteen een hekel aan ze. Ahok was te populair en zou de gouverneursverkiezingen zeker winnen. De demonstratie van honderdduizenden moslims moest dat verhinderen, en het lukte: Ahok verdween in de cel wegens smaad en zijn tegenstander (een moslim) werd gouverneur. Dat was een keerpunt in Indonesië: de radicale moslimorganisaties hadden zich ineens met een machtig breekijzer toegang verschaft tot het hart van de macht in de hoofdstad en de rest van het land.

Zichtbaar onderdeel

De nikabs en de boerka’s waren daarvan een klein, onbeduidend maar zeer zichtbaar onderdeel. Achter die kledingstukken speelde zich dat veel grotere verhaal af van een land waar de islam het doen en laten van de politici, tot en met de president, was gaan bepalen. De politiek en het land hadden zich laten gijzelen door de islam en er lijkt geen weg terug meer. Voor mij een van de redenen om na 18 jaar te vertrekken.

In Indonesië zijn er al veel meer dan 150 nikabs, want het land wordt vromer, de politiek islamitischer, de religie strikter. De nikab is een symbool van die veranderende wereld. Niet meer dan dat.

Sinds een paar weken schrijf ik mijn reportages in Nederland, een land waar ik me tegelijk thuis voel en, na mijn lange afwezigheid, toch ook een vreemdeling. Zowel ikzelf als het land is in die tijd enorm veranderd.

Mijn eerste stuk in de Volkskrant was vertrouwd terrein, in zekere zin. Het bracht in ieder geval veel herinneringen terug. Aan Atjeh bijvoorbeeld, Indonesiës vroomste provincie die is gezegend met de sharia-wetgeving. Daar hebben ze een verbod uitgevaardigd op het dragen van strakke spijkerbroeken. Die worden beschouwd als toonbeeld van westers liberalisme, imperialisme en de zedeloosheid die daarbij hoort. Er is daar geen verschil tussen een spijkerbroekendraagster, een CIA-agente en een prostituee. In West-Atjeh hielden sharia-achtige ordediensten, gewapend met een schaar, vrouwen aan en knipten hun spijkerbroek aan reepjes. De vrouwen kregen daarop een wijde rok waarin ze terug naar huis konden gaan. Daaraan moest ik onwillekeurig denken toen ik las over dat Nederlandse verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in onderwijs, overheidsgebouwen, openbaar vervoer en de zorg.

Aan dit verbod waren veertien jaren van discussie voorafgegaan. Veertien jaar waarin het verbod salonfähig was gemaakt en leek op iets wat moest ogen als een redelijk compromis. Dat compromis is dat het op straat en in huis nog wel mag, en dat het verbod overigens ook geldt voor bivakmutsen en integraalhelmen, en dus helemaal niet uitsluitend tegen de islam is gericht.

Een vreemde

Ik zei het al, ik ben een vreemde hier. En als vreemde schreef ik op wat ik zag, wat ik hoorde en, misschien een beetje te veel, wat ik voelde. ‘Het probleem draagt een hoedje’, schreef ik. Natuurlijk bedoelde ik niet dat die ene mopperende man in zijn invalidendriewieler die een hoedje droeg hier een probleem was, maar de hutspot aan anti-islam, anti-immigranten, en anti-alles-wat-niet-was-zoals-hij die hem dwarszat. De buurtwinkels die er niet meer waren (behalve de ‘halal’-winkels), de verpaupering, de gettovorming, en de huiver die de ‘echte Nederlanders’ daarbij voelen. En die ‘parasollen’ waren de meest zichbare vijand, waarop hij dankzij het ‘boerkaverbod’ nu al zijn haat kon richten.

De nikab is niet slecht, de nikab is niet goed, hij is wat hij is: een kledingstuk waarachter, zoals achter alle kledingstukken, een verhaal zit. In Atjeh is dat het verhaal van de haat tegen de westerlingen die wordt aangewakkerd door de sharia in de provincie. In Myanmar worden de Rohingya behandeld als slaven en wordt de nikab door de boeddhistische Birmezen gezien als een symbool van achterlijkheid. In Jakarta staan nikab-draagsters in de voorhoede van moslimprotesten en staat de nikab voor het oprukken van islam in het dagelijks leven, een islam die afwijkt van de oude, Javaanse versie van de religie. En in Nederland duikt het verbod op de nikab op als een verdediging van eigen waarden en normen, maar bestaat het verhaal erachter uit veel meer componenten. Het bestaat uit openlijke islamhaat die aan de bron staat van het verbod, en hoe Nederland die haat omdraait in iets ‘nobels’: een verbod voor bestwil van de vrouwen die zich door mannen en religie de wet laten voorschrijven.

Nergens is de nikab zelf het gevaar. Door het kledingstuk te verbieden, verander je het verhaal niet. Je lost er niets mee op.

Door het internet en door saloncommentatoren ben ik nu in een pro-nikab-hoekje gedrukt omdat mensen in het tegenwoordige Nederland kennelijk tot een kamp moeten behoren. Ik word geridiculiseerd omdat ik zou vinden dat size matters, en dat 150 mensen geen probleem zijn.

Maar het verhaal, datgene waar het echt om gaat, daarover wordt liever niet gesproken, merk ik. De discussie van vóór Wilders en vóór 2005, toen de haat zelf nog een onderwerp van discussie was, is kennelijk definitief een gepasseerd station. Het is makkelijker om gewapend met een schaar de straat op te gaan.

Michel Maas is journalist voor de Volkskrant en was Zuidoost-Aziëcorrespondent voor o.a. deze krant.