De zomers in New England waren lang en warm. Mijn grootouders woonden in het bos, ver buiten de stad. Als kleine jongen logeerde ik ieder jaar bij ze, op de oude zolderkamer van mijn vader. Dat was een soort tijdcapsule. In de kast lagen nog z’n mosterdgele overhemden, keurig opgevouwen. Er stond een antiek notenhouten bureau. Aan de muur hing een verjaardagskalender met prenten van J.R.R. Tolkien – uit 1973.

Voor een tiener zonder rijbewijs lag verveling op de loer. Mijn broer en ik vermaakten ons door in de achtertuin met een luchtbuks op blikjes te schieten. ‘Niet op de eekhoorns!’

Soms haalden we verhuisdozen van zolder, met daarin allerlei moois. Modelscheepjes. Vreemde bordspellen. Een Luger die mijn opa had meegenomen uit de oorlog. Op mijn zestiende stuitte ik op een doos lp’s van Jimi Hendrix, Joni Mitchell, Simon & Garfunkel. Een schot in de roos natuurlijk, op die leeftijd. Het jaar daarop vonden we een koffer met daarin mijn vaders eerstejaars studieboeken. Weer raak. Een verzameling paperbacks met psychedelische omslagen. The Karl Marx Reader. The Nature of Fascism. The Art of Loving.

Vooral die laatste titel sprak destijds tot de verbeelding. Het boek was van ene Erich Fromm. The world-famous psychoanalyst’s daring prescription for LOVE, las ik op de cover. Het bleek een heerlijk verhaal, hoewel weinig pikant. Fromm betoogt dat we door het kapitalisme van elkaar vervreemd zijn geraakt en dat alleen nog een liefdevol, humanistisch socialisme de mensheid kan redden. Centraal in het boek staat het idee van gezonde zelfliefde. Om van een ander te houden moet je eerst op een integere manier van jezelf kunnen houden. Ik was geïntrigeerd. Wie was deze Fromm?

Erich Fromm vluchtte in 1934 uit Duitsland naar de Verenigde Staten. Daar werd hij al gauw een intellectuele superster. In zijn boeken combineerde hij inzichten uit de freudiaanse psychoanalyse met zijn kennis van het vroege werk van Karl Marx, en hij raakte geïnteresseerd in de toepassing van inzichten uit het zen-boeddhisme in de therapeutische praktijk. Zijn ideeën vonden weerklank bij de ontluikende studentenbeweging in de jaren vijftig en zestig. De kleine joodse intellectueel was allesbehalve een beatnik of een hippie, maar hij werd wel de huistheoreticus van de Amerikaanse tegencultuur. Op YouTube zijn nog altijd mooie interviews te zien waarin hij streng uitlegt hoe het consumentisme de Verenigde Staten te gronde zal richten. Tegenwoordig is hij vrijwel vergeten – ondergesneeuwd door slimmere freudianen en hippere marxisten – maar destijds was hij de profeet van de Amerikaanse soixante-huitards, de generatie van mijn vader.

Fromm was onderdeel van de Frankfurter Schule, de beruchte bende marxistische intellectuelen die vanuit Duitsland naar de VS waren gevlucht. Maar als praktiserende psychoanalyticus met een romantische inslag was hij een buitenbeentje tussen doorgewinterde theoretici als Theodor Adorno en Max Horkheimer. Terwijl zij zich bezighielden met hun dialectische hoogvliegerij, stelde Fromm heel andere vragen, bijvoorbeeld naar de oorsprong van het kwaad. In feite was hij een door psychologie gemaskerde moralist. In zijn werk bleef hij terugkomen op één ondoorgrondelijk dilemma. Hoe had het Duitse volk zich kunnen laten verleiden door een overduidelijk krankzinnige dictator?

Het beroemdste antwoord gaf hij in het boek Escape from Freedom. Daarin betoogt Fromm dat mensen in tijden van verwarring kiezen voor zekerheid boven vrijheid. Mensen verstarren als ze worden geconfronteerd met verwarrende keuzes, dacht hij. De nazi’s hadden het Duitse volk in slaap gesust met de schijnzekerheid van nostalgische sprookjes. Fantasieën over de terugkeer naar een niet-bestaand verleden hadden een geruststellende aantrekkingskracht gehad op een volk dat herstellende was van het trauma van de Eerste Wereldoorlog en de immobiliteit van de Grote Depressie. In zijn werk verklaarde Fromm de ontvankelijkheid van de Duitsers voor de boodschap van de nationaal-socialisten, maar dat was niet het hele verhaal. Er was ook een bepaald karaktertype nodig om zulke sprookjes geloofwaardigheid te verlenen.

Daarom nam Fromm de persoonlijkheid van Adolf Hitler onder de loep. Hij was niet de eerste. Tijdens de oorlog werden freudianen door de Amerikaanse spionagedienst ingehuurd om profielen van Hitler te schrijven. Net als zij concludeerde Fromm dat Hitler een narcist moest zijn geweest. Speciaal voor de Führer bedacht hij zelfs een geheel nieuwe diagnostische term: het kwaadaardig narcisme, malignant narcissism. ‘Kwaadaardig narcisme’, schreef hij in 1964, ‘is de ernstigste vorm van pathologie. Het is de oorsprong van de meest wrede verwoestingsdrift en onmenselijkheid.’ De geschiedenis weerklonk in de diagnose.

2016. Mijn broer en ik reden van de campus van zijn universiteit terug naar het huis van onze grootouders. Die waren er inmiddels niet meer, onze ouders woonden er nu. Het was een deprimerende avond. De faculteit politicologie had een bijeenkomst georganiseerd rondom het eerste verkiezingsdebat tussen Hillary Clinton en Donald Trump. Het debat was live uitgezonden op een enorm televisiescherm in de aula. We verlieten de universiteit die nacht voor het eerst met het gevoel dat Trump wel eens zou kunnen winnen. Het was stil in de auto, totdat mijn broer vanachter het stuur vroeg: ‘Wat denk jij eigenlijk van Trump?’ En hij verduidelijkte: ‘Als psycholoog bedoel ik. Die man is toch gek, of niet?’

Mijn broer was niet de enige met die vraag. Naarmate de verkiezingen dichterbij kwamen, en Clintons positie als frontrunner begon te wankelen, verschenen in de Amerikaanse pers steeds vaker berichten waarin werd gespeculeerd over de geestelijke gezondheid van Donald Trump. Hoogtepunt was de publicatie van The Dangerous Case of Donald Trump, samengesteld door Bandy X. Lee, medewerker forensische psychiatrie aan Yale University. In dat boek geven 27 vooraanstaande deskundigen, psychiaters en psychologen hun visie op de mentale toestand van Trump. Hij zou geen schaamte kennen en geen empathie. In het boek wordt een waslijst van Trumps malste uitspraken geïnterpreteerd en langs diagnostische lijnen gelegd. Fromms term ‘kwaadaardige narcist’ komt meerdere keren voorbij.

De ander is voor de narcist een middel om zijn krakkemikkige zelfbeeld mee te stutten

Er kwam terecht kritiek op het boek. Schelden met psychische aandoeningen is not done, en er zijn goede redenen waarom praktiserende therapeuten geen uitspraken doen over de geestelijke toestand van mensen die ze niet hebben behandeld. De zogenoemde Goldwater rule – ingesteld nadat een groep psychiaters zich bemoeide met de verkiezingscampagne van de Republikeinse presidentskandidaat Barry Goldwater – die behandelaars verbiedt om in het openbaar uitspraken te doen over publieke figuren, is heilig in de Verenigde Staten. Ook in ons land gelden soortgelijke regels. Toch valt het psychologen en psychiaters steeds vaker op: er worden wereldwijd politici verkozen die lijken te zijn weggelopen uit hun eerstejaars handboeken abnormale psychologie. Met name narcisten lijken in trek.

Tegenwoordig is narcisme een scheldwoord. Wie iemand voor narcist uitmaakt, bedoelt dat diegene ijdel is of egoïstisch. We kennen er allemaal wel een: het borstkloppende alfamannetje of de harteloze femme fatale. Psychologen mopperen graag dat de betekenis van de term door zulk gebruik is verwaterd, onbruikbaar geworden in de klinische praktijk. Maar in werkelijkheid hebben ze daar zelf hard aan meegewerkt. De ‘narcistische persoonlijkheidsstoornis’ zoals die wordt beschreven in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (de dsm) bestaat uit een lijstje onaangename persoonlijkheidstrekken waar iedereen met matige ambitie zichzelf op een slechte dag in kan herkennen. Ook in de psychologie is de betekenis van het narcisme, op z’n zachtst gezegd, troebel.

Voor een heldere definitie moeten we terug naar de bron. Het narcisme werd voor het eerst beschreven door Sigmund Freud, in 1914. Freud leende het begrip uit de mythologie. In de klassieke mythe wordt een jongen, Narcissus, door de goden gestraft als hij hun favoriete nimf Echo afwijst. Voor straf zal hij alleen nog geïnteresseerd zijn in z’n eigen spiegelbeeld. Veroordeeld tot zo’n karig bestaan kwijnt hij weg en verandert in een treurige bloem, de narcis. Freud gebruikte de term om een toestand in het jonge kind aan te duiden, waarbij alle lichamelijke aandacht – die hij libido noemde – op zichzelf is gericht. Onder liefdevolle begeleiding van ouders en verzorgers komt die energie vrij en richt zich op andere mensen en dingen. Volgens Freud is het narcisme dus een stadium in de ontwikkeling van elk individu. Een volwassen narcist is voor Freud iemand waarbij die energie zich heeft teruggetrokken op het ego, met megalomanie als gevolg.

Toch beschreef Freud het narcisme nooit als stoornis. Onder zijn volgelingen ontstond daarom onenigheid over het begrip. Was het narcisme nou iets wat in meer of mindere mate in iedereen aanwezig is? Of was het iets pathologisch? In de decennia na de Tweede Wereldoorlog moedigden sommige Amerikaanse analytici ouders aan om narcistische trekken in hun kinderen te stimuleren. Jongeren met veel zelfliefde zouden sterker zijn en succesvoller, weerbaarder in een individualistische samenleving.

De term kreeg definitief een negatieve bijklank toen de culturele historicus Christopher Lasch in 1979 het boek The Culture of Narcissism publiceerde. Lasch’ boek was een reactie op het voorgaande decennium, geschreven toen de uitwerkingen van de sixties duidelijk zichtbaar waren geworden. In het werk fulmineert Lasch tegen ontkerkelijking, drugsgebruik, de hippiebeweging, het geloof in alternatieve medicijnen en zelfhulpkwakzalverij. Hij zag al die fenomenen als symptomen van een samenleving in moreel verval. De conservatieve denker voorspelde dat het Westen zonder morele ijkpunten zou afglijden in een moeras van narcisme. Uit dat duistere slijk – waarin geen gemeenschapszin meer is en alles draait om persoonlijke instant gratification – zou een primitieve en duistere moraal ontstaan, dacht hij: de voedingsbodem voor een nieuw soort fascisme.

Uiteindelijk kwam de meest bruikbare klinische beschrijving van een andere psychoanalyticus, Otto F. Kernberg. Die maakte een duidelijk onderscheid tussen ‘normaal’ narcisme, min of meer zoals dat werd beschreven door Freud, en een ziekelijke variant. ‘De ziekelijke narcist is blijven steken in het infantiele stadium’, zei de hoogbejaarde Kernberg onlangs nog in een lezing. ‘In de meest ernstige variant is de gehele persoonlijkheid gaan draaien om zijn emotionele onvolwassenheid.’

In tegenstelling tot het populaire beeld – de narcist als doldrieste blaaskaak – beschrijft Kernberg de narcist als iemand met een diep gevoel van innerlijke leegte. In reactie op die leegte ontwikkelt hij of zij een ogenschijnlijk zelfverzekerde persoonlijkheid, een soort masker. En hoewel dat masker door alle schreeuwerigheid en bravado best stevig kan lijken, is het in werkelijkheid een fragiele constructie. Een narcist heeft zijn zelfbeeld afhankelijk gemaakt van wat mensen om hem heen van hem vinden. Ontneem een narcist zijn podium en z’n persoonlijkheid stort in. Om de narcist te begrijpen, moet je diens persoonlijkheid dus zien in het licht van dat fundamentele gevoel van leegte.

Doordat de persoonlijkheid van een narcist is opgebouwd uit de meningen van anderen, is zijn relatie tot de mensen om hem heen instrumenteel. De ander is voor hem letterlijk een middel om zijn krakkemikkige zelfbeeld mee te stutten. Daarom deelt de narcist de wereld in op basis van de vraag: ben je vóór of tegen mij? Voor hem is er geen grijs gebied, geen middenweg, alleen goed of kwaad. Het is het kinderlijke denken in good guys en bad guys. Iedereen heeft tot op zekere hoogte die neiging tot psychische splitsing, maar omdat er voor een narcist zoveel op het spel staat – namelijk zijn hele identiteit – kan hij die onmogelijk relativeren. Een tweede kenmerk van de ziekelijke narcist is zijn neiging om de waarheid te verbuigen. Omdat hij doodsbang is om ontmaskerd te worden, verkiest hij steevast schuld boven schaamte. De ziekelijke narcist bouwt zo een web van leugens en halve waarheden om zich heen, om te verbloemen dat er niets achter zijn persoonlijkheid schuilgaat. Hij verkoopt mooie praatjes – een rookscherm dat de leegte moet verhullen.

Maar misschien wel het belangrijkste kenmerk van de ziekelijke narcist is volgens Kernberg zijn verstoorde relatie tot empathie. Bij sommige narcisten ontbreekt namelijk alle inlevingsvermogen. Ze kunnen de ander alleen maar zien als een middel om hun eigen behoeftes te bevredigen. Zulke narcisten zijn angstaanjagend, maar redelijk doorzichtig en dus relatief ongevaarlijk. Er is echter een tweede groep, beslist de gevaarlijkere variant, met een vorm van empathie die door psychologen ook wel dark empathy wordt genoemd. Zij zijn wél in staat om zich in een ander in te leven, maar gebruiken dat vermogen om diens zwaktes te begrijpen, waardoor ze hem of haar nog beter kunnen manipuleren. Het is de empathie van de dader met zijn slachtoffer, een roofdier met z’n prooi.

‘Persoonlijke tragedies van invloedrijke mensen worden de publieke tragedies van degenen die zij besturen’

Door hun neiging tot splitsing hebben deze narcisten geen probleem met het selectief toepassen van empathie. En selectief inlevingsvermogen is, zoals we allemaal weten, de basis van heel wat leed in de geschiedenis. Amerikaanse psychologen scharen narcisme daarom ook wel onder de zogenaamde dark triad, een drietal duistere persoonlijkheidstrekken: narcisme, psychopathie en machiavellisme. Narcisme wordt gekenmerkt door het opgeblazen zelfbeeld, psychopathie door gewetenloosheid en machiavellisme door een hang naar manipulatie. Wat ze gemeen hebben is dat ze alledrie gepaard gaan met een verstoorde relatie tot empathie. Een combinatie wordt, vrij naar Erich Fromm, ook wel ‘kwaadaardig narcisme’ genoemd.

Na mijn jeugdige lezing van The Art of Loving stuitte ik weer op Fromm toen ik onderzoek deed in de VS. Mijn proefschrift ging over de zogenaamde ‘psychohistorici’, een groep Amerikaanse psychologen en historici die inzichten uit de psychoanalyse probeerde toe te passen in de geschiedschrijving. Ook voor hen stond de vraag ‘wat zoeken volgelingen in hun leiders?’ centraal. Wat zijn de dynamieken tussen mensen met macht en de mensen die hun macht verlenen?

In de bibliotheek van Harvard stuitte ik per toeval op een brief van Fromm aan een van die psychohistorici, met daarin de knorrige mededeling dat hij de ware voorloper was van hun beweging. De boodschap was zoiets als: wat jullie doen, deed ik jaren geleden al.

Het was een lachwekkend ijdele brief, een mooi voorbeeld van het narcisme van de kleine verschillen, maar Fromm had wel een punt. Ook hij had psychoanalytische theorie toegepast op historische figuren, bijvoorbeeld in zijn werk over Hitler. De psychohistorici waren schatplichtig aan zijn inzichten. Maar waar Fromm was blijven steken in een diagnosticering van Hitler aan de ene kant, en een analyse van het Duitse volk aan de andere, hadden de psychohistorici het lumineuze inzicht dat je die twee dingen eigenlijk niet los van elkaar kunt zien. Een leider wordt pas aantrekkelijk voor zijn volgelingen als hij voor zichzelf een onbewust conflict heeft opgelost waar ook zij mee worstelen, dachten zij.

Hun favoriete voorbeeld was Maarten Luther, de kerkhervormer uit de zestiende eeuw. Net als die andere Duitse volksmenner had Luther namelijk in korte tijd een grote groep volgelingen achter zijn radicale denkbeelden weten te scharen. Samengevat luidde het argument van de psychohistorici: Luther had een nieuwe verhouding tot religie ontwikkeld doordat hij de boosheid die hij als jongeman voor zijn tirannieke vader had gevoeld, succesvol had verschoven naar het gezag van de katholieke kerk. Voor Luthers generatie gelovigen, die op een soortgelijke manier hadden geworsteld met tirannieke vaders en het Roomse gezag, bood zijn verhaal soelaas.

Vergezocht? Misschien. Maar het was het begin van een antwoord op de vraag waarom we telkens weer vallen voor bepaalde leiders. Freud schreef ooit: ‘Groepen nemen de persoonlijkheid van hun leider over.’ Recenter verwoordde de Britse journalist George Monbiot het net anders: ‘Persoonlijke tragedies van invloedrijke mensen worden de publieke tragedies van degenen die zij besturen.’ Hij voegde daaraan toe dat het voor sommige politici gemakkelijker is om een land te besturen, duizenden de dood in te sturen naar onnodige oorlogen, kinderen trauma’s op te laten lopen door ze van hun ouders te scheiden, dan om hun eigen pijn en trauma’s te verwerken. Je hoeft maar een krant open te slaan om te weten dat dat juist is. We zien dagelijks de desastreuze consequenties van getroebleerde en zelfzuchtige leiders, de chaos en verwarring waar ze ons in storten. Maar dat verklaart nog niet waarom we ze aan de macht houden. Daarvoor moeten we eerst in de spiegel kijken en onze eigen verlangens en preoccupaties begrijpen. Met dat idee van de psychohistorici in het achterhoofd kunnen we ons afvragen: waarom stemmen we tegenwoordig op narcistische politici? Aan welke psychische behoeften komt de narcistische politicus tegemoet?

Erich Fromm vestigde zijn hoop op een liefdevolle, humanistische politiek. Hij verzette zich tegen de totalitaire trekken van het sovjetmarxisme, en niet minder tegen de uitwassen van het Amerikaanse kapitalisme. Fromm had visioenen over een nieuw soort politiek die hij ‘humanistisch marxisme’ of ‘democratisch socialisme’ noemde. Aan de basis van die beweging zou het besef liggen dat we allemaal feilbare mensen zijn met vergelijkbare verlangens, wensen en preoccupaties. Dat inzicht was volgens Fromm gestoeld op misschien wel de belangrijkste menselijke eigenschap – het vermogen om je empathisch tot anderen te verhouden. Empathie wordt in de psychologie meestal gedefinieerd als het vermogen om te begrijpen wat een ander ervaart vanuit zijn of haar referentiekader, oftewel: het vermogen om in andermans schoenen te staan.

Het is ook de neiging om de overeenkomsten te benadrukken tussen mensen – jouw pijn is mijn pijn. In zijn boekje over de liefde schrijft Fromm: ‘Iemand begrijpen betekent van iemand houden. Niet per se op een lichamelijke manier, maar als handreiking, waarbij we de angst om onszelf te verliezen overwinnen.’ Wat je ook vindt van Fromms idealistische kijk op de liefde, het inzicht dat we iets moeten overwinnen om begripvol te zijn is belangrijk, zeker in dit tijdsgewricht. Empathie is een opdracht, meent Fromm, en een opdracht kan als een last worden ervaren. Laten we even stilstaan bij die laatste zinsnede: ‘waarbij we de angst om onszelf te verliezen overwinnen’. Is dat niet precies de angst die de narcist voelt om ontmaskerd te worden? Om zichzelf, letterlijk, te verliezen?

Toen de televisie ons voor het eerst confronteerde met het leed dat we anderen aandoen, ging men de straat op. Tegenwoordig zappen we liever weg. Ons inlevingsvermogen is overprikkeld geraakt. We zijn empathie-moe. We leven in een tijd waarin er continu een beroep wordt gedaan op ons inlevingsvermogen: of het nu gaat om het klimaat, of bootvluchtelingen, of de lange karavaan van de verworpenen der aarde. Meer dan ooit hebben we media tot onze beschikking waarin en waarop de slachtoffers van onze levensstijl verschijnen, we zijn overal verbonden, en elke keer als we onze telefoon pakken en sociale media bekijken zien we weer iets wat om onze steun of medelijden vraagt.

In ons vaderloze tijdperk, ontdaan van gezaghebbende instituties en morele ijkpunten, weten we niet meer wie we daarop kunnen aanspreken. Er is niemand meer om de schuld te geven; alle verantwoordelijkheid is geprivatiseerd. Maar gelukkig is daar de narcistische, empathieloze politicus. De onverbloemde schurk die ons bevestigt in de twijfelachtige overtuiging dat er toch niks aan al die ellende te doen is. De narcist-als-politicus moedigt een terugtrekkende beweging aan: sluit uw deuren en ramen. Verschuil u achter landsgrenzen. Zet er een muur omheen. Je zou misschien verwachten dat hij zich zou schamen voor zo’n gebrek aan inlevingsvermogen. Quod non. De narcistische politicus is er trots op, en hij ziet het als een wapen.

Laat er geen twijfel over bestaan: er is weinig aantrekkelijker dan een zelfverzekerde leider. Fidel Castro die op een sigaar kauwt. Hans van Mierlo die z’n kraag opzet: ‘Ik moet het goed vertellen.’ Alexandria Ocasio-Cortez die op felrode hakken door het Lagerhuis paradeert. Waarschijnlijk is iedere politicus behept met een flinke scheut zelfliefde. Het licht van de schijnwerpers is fel, tenslotte. Maar de ziekelijke narcist is te herkennen aan het feit dat hij anderen gebruikt om zijn persoonlijke behoeften te bevredigen. En daar is weinig empathie voor nodig – net genoeg om te weten wat je aan iemand hebt. Empathie druist lijnrecht in tegen de modieuze ‘politiek van het verschil’ die zich, al dan niet openlijk, xenofobisch, vrouwonvriendelijk, racistisch en nationalistisch opstelt. De narcistische politicus, met zijn neiging tot psychische splitsing, verschuilt zich achter de meest oppervlakkige overeenkomsten – taal, cultuur, huidskleur. Arbitraire verschillen daarin worden aangegrepen om de belangrijkste gelijkmaker, ons gedeelde mens-zijn, te ontkennen en verdacht te maken.

Bewapend met zijn arsenaal aan oppervlakkige gelijkenissen zet de kwaadaardige narcist zichzelf in het middelpunt van een groep haatdragers – en wie kent er géén haat? – en belooft ons met z’n mooie praatjes te bevrijden van de naastenliefde die de Gutmenschen, de linkse elite, de cultuurmarxistische softies, ons opleggen. Minder, minder, minder empathie, totdat de ander – vul in: Mexicaan, Marokkaan, mohammedaan – een beest geworden is, ontmenselijkt, en wij ons niet langer voor hem of haar verantwoordelijk hoeven voelen. Want de narcistische politicus heeft de wereld netjes voor ons opgedeeld. Hij wéét wat goed is en wat fout, wat eigen is en wat anders, van wie je mag houden en wie je mag haten. De narcist verlost ons van onze empathie, en daarmee van onze schuld.

Ik zat achter mijn vaders oude bureau te werken aan mijn dissertatie, toen mijn broer vanuit de woonkamer riep: ‘Arthur, dit moet je zien!’ Eenmaal beneden trof ik mijn tante huilend aan op de sofa. Eerst begreep ik niet wat er aan de hand was. Toen zette mijn broer het geluid van het televisietoestel iets harder. It’s going to be America first!