Direct naar artikelinhoud
BeschouwingBurgerschapsonderwijs

Wie bepaalt hoe leerlingen goede burgers worden?

Kinderen uit groep 7 en 8 in de plenaire zaal van de Tweede Kamer tijdens het Kindervragenuurtje op de Internationale Dag van de Rechten van het Kind.Beeld ANP

Goed burgerschapsonderwijs is waar het aan schort op het Haga Lyceum. Maar de vrijheid van onderwijs is heilig, dus mag de overheid niet ingrijpen. Nota bene een minister van de ChristenUnie wil dat nu veranderen. Uit angst voor de islam?

Het heeft iets grappigs, zegt oud-Kamerlid Margot Kraneveldt (LPF en PvdA). De man die als onderwijswoordvoerder van de ChristenUnie dertien jaar geleden kritisch was over een voorstel om burgerschap als vak verplicht te stellen op scholen, wil nu dezelfde wet aanscherpen.

Nu moeten scholen alleen aangeven of ze iets doen aan burgerschap. De invulling van het vak mogen ze helemaal zelf bepalen. Dat wil onderwijsminister Arie Slob (CU) veranderen door in een nieuwe wet op te nemen dat scholen in elk geval aandacht besteden aan ‘de basiswaarden van een democratische rechtsstaat’. Het lijken nuanceverschillen, maar voor scholen in het bijzonder onderwijs staat er veel op het spel: hoe ver mag de overheid ingrijpen in de inhoud van het onderwijs?

Destijds was die vraag voor Slob reden om kritisch te zijn op het burgerschapswetsvoorstel. “We hebben de wet toen afgezwakt omdat christelijke partijen, zoals die van Slob, protest aantekenden”, herinnert Kraneveldt zich. Zij stond samen met Mariëtte Hamer en Jeroen Dijsselbloem (allebei PvdA) aan de wieg van het burgerschapsonderwijs zoals we dat nu kennen.

Maar nu staat Slob voor een dilemma. De vrijheid van onderwijs staat bij hem nog steeds hoog in het vaandel. Tegelijkertijd bestaat in samenleving en politiek de vrees dat parallelle samenlevingen op de loer liggen als scholen te weinig doen om hun leerlingen op te voeden tot goede burgers. Diezelfde angst was destijds, na de moord op Pim Fortuyn, reden om burgerschapsonderwijs te introduceren.

“Er was verwarring, de politieke verhoudingen waren rommelig, het democratische vermogen van de samenleving was in gevaar”, zo beschrijft emeritus hoogleraar onderwijsrecht Paul Zoontjens het gesternte waaronder de wet tot stand kwam.

Kraneveldt: “De segregatie nam toe, er was veel discussie over integratie. Wij vonden dat er aandacht moest komen voor taal, gecombineerd met de kennis van andere culturen. Om het simpel te zeggen: we wilden kinderen opleiden tot fatsoenlijke burgers. Het was een tijd dat moslims hun plek in de maatschappij veroverden. Ik herinner me ook discussies over islamitische scholen die niet goed functioneerden.”

Hoog op de agenda

In dat opzicht is er niet veel veranderd. Het onderwerp burgerschap staat weer hoog op de agenda, zeker nadat het islamitische Cornelius Haga Lyceum bij de AIVD in het vizier kwam. ‘Richtinggevende personen’ zouden de leerlingen beïnvloeden. Ook zouden antidemocratische sentimenten op school te bespeuren zijn. De gemeente Amsterdam sprak in een beleidsdocument de wens uit dat ‘actief burgerschap en sociale integratie door de school zou worden bevorderd.’

Daar ontbreekt het aan, concludeerde de onderwijsinspectie twee weken geleden in een rapport over het Haga Lyceum. Er worden weliswaar excursies georganiseerd naar het Rijksmuseum en het Panorama Mesdag, er wordt aandacht besteed aan het Wilhelmus en aan seksuele diversiteit. Maar dat is niet genoeg, stelt de inspectie, omdat de leerlingen opgroeien in een omgeving waarin democratische waarden niet worden bevorderd en waarin het perspectief te veel op de islamitische identiteit is gericht. Een voorbeeld uit het rapport: 90 procent van de ouders staat afwijzend tegenover homoseksuele relaties.

Zoontjens verbaast zich over deze verregaande conclusies omdat het niet aan de inspectie is om een oordeel te vellen over de inhoud van het burgerschapsonderwijs. “Het rapport bevat gelegenheidsargumenten. Op dit moment zijn er geen wetten op grond waarvan de school echt aangepakt kan worden. Daarom maakt de inspectie een nummer van het burgerschapsonderwijs.”

De inspectie zelf verwijst in een reactie op de uitspraak van de rechter. Die oordeelde dat het rapport, inclusief de paragraaf over burgerschap, openbaar gemaakt mocht worden. “De inspectie heeft dus in redelijkheid mogen beoordelen”, stelde de rechter, “of de school in het onderwijs voldoende oog heeft voor risico’s op het gebied van burgerschapsvorming en sociale integratie van haar leerlingen.” Maar Zoontjens plaatst daar een kanttekening bij: “De rechter velt geen inhoudelijk oordeel.”

‘Leraarafhankelijk’

Scholen kunnen beoordelen op de inhoud van het burgerschapsonderwijs, het is een wens die de inspectie al langer heeft. Want het opleiden tot goede burgers gebeurt tot nu toe ‘incidenteel’, en ‘leraarafhankelijk’, schreef ze eerder. “Zorgen over eroderende samenhang, maatschappelijke tegenstellingen, en onzekerheid, roepen de vraag op hoe versterking van het burgerschapsonderwijs mogelijk is.”

Zoontjens juicht een aanscherping van de wet toe. Die wordt waarschijnlijk na de zomer door de Kamer behandeld. In zijn afscheidsrede over burgerschap stelde Zoontjens zichzelf de vraag: mag de overheid zo ver ingrijpen in de vrijheid van onderwijs? Zijn antwoord luidde: ja.

“Scholen zijn hun oriëntatie kwijt”, licht hij toe. “De meeste scholen voor bijzonder onderwijs weten niet meer waar ze mee bezig zijn, over religie wordt nauwelijks nog gesproken. Doordat de scholen steeds meer op elkaar zijn gaan lijken, zullen scholen voor bijzonder onderwijs hun unieke plek langzaam kwijtraken. Zij hebben nu nog een speciale bescherming binnen de wet, maar die geprivilegieerde positie zal verdwijnen.”

Zo hoeft een laatste christelijke basisschool in een dorp met te weinig leerlingen de deuren nu niet te sluiten omdat die een unieke positie heeft in dat dorp. Dat zal in de toekomst veranderen, verwacht Zoontjens. Aangescherpte eisen aan burgerschapsonderwijs zullen volgens hem striktere voorwaarden stellen aan alle scholen, waardoor de vrijheid van onderwijs wordt ingeperkt. “Tegelijkertijd kan het scholen ook een nieuw elan geven. Het draagt bij aan een nieuwe missie.” 

Met elkaar afgesproken

Maar Richard Toes is kritisch op de plannen van Slob. “De overheid heeft nu heel beperkte middelen om in te grijpen in de inhoud van het onderwijs en dat is een zeer goede zaak. Het is de vrijheid van onderwijs die we met elkaar hebben afgesproken.” Toes is voorzitter van het college van bestuur van het reformatorische Wartburg College, dat vestigingen heeft in Rotterdam en Dordrecht.

Zijn school kent een gesloten toelatingsbeleid en kan daardoor kinderen te weigeren. “Dat gebeurt in de praktijk nooit, omdat bijna alleen leerlingen uit onze eigen achterban zich aanmelden.”

Aan burgerschap doet het Wartburg College veel, zegt Toes. “Een van onze locaties heeft bijvoorbeeld een uitwisseling met andere scholen, zoals het islamitische Avicenna College in Rotterdam. We voeren politieke debatten en we hebben een multicultiprogramma waarin brugklassers kennismaken met Turkse, Marokkaanse of Antilliaanse gezinnen. Ze komen daar thuis en eten mee. Die gezinnen worden ook uitgenodigd op school.”

Toch vindt Toes het ingewikkeld dat Slob nu van plan is de wet op het burgerschapsonderwijs aan te scherpen. “Wat ik lastig vind, is dat er nauwelijks gecommuniceerd wordt waarom we dit willen.”

De belangstelling voor burgerschapsonderwijs komt in golven, afhankelijk van de maatschappelijke onrust, merkt Toes. De moord op Pim Fortuyn was reden het te introduceren. “Maar in 2010 nam de belangstelling af en werd de verplichte maatschappelijke stage, ook onderdeel van het burgerschapsonderwijs, afgeschaft. Nu merk je vanwege radicalisering en de kwestie rond het Haga Lyceum hernieuwde aandacht voor het onderwerp.”

“De grote olifant in de kamer is de islam”, vervolgt Toes. “Maar die wordt niet benoemd.” En dat vindt hij kwalijk. “Er heerst een angst dat de islam parallelle samenlevingen gaat creëren via scholen. Dat moet voorkomen worden. Zeg dat dan ook.”

Angst voor het vreemde

Volgens Zoontjens is het gevaar van de islam slechts perceptie. “Er worden daar allerlei problemen aan toegeschreven die in werkelijkheid een andere oorzaak hebben. Het is de angst voor het vreemde die onze samenleving verstoort.”

De oprichting van de islamitische basisschool Yunus Emre in het Westland is daar een voorbeeld van. De gemeenteraad probeert te verhinderen dat die school er komt, omdat er te weinig leerlingen interesse zouden hebben. Dat is niet het geval, oordeelde de Raad van State, en dus moet de gemeente toestemming geven voor de vestiging van de school. Maar de gemeenteraad houdt voet bij stuk en blijft weigeren. Zoontjens: “We hebben inmiddels vijftig islamitische basisscholen en die staan heel goed bekend. Het onderwijs is niet van verdacht allooi. Het Haga is echt een uitzondering op de regel.”

Ook Toes vindt de angst voor de islam overtrokken. Hij vreest niet voor parallelle samenlevingen op islamitische scholen. “Ik vind dat we nogal paniekerig reageren op de Haga-kwestie. We hebben een groot zelfreinigend vermogen in Nederland. Stel dat de politiek zegt: laten we artikel 23, waarin de vrijheid van onderwijs is vastgelegd, afschaffen. Dan los je het probleem niet op. Dan krijgen we een systeem zoals in Engeland. Daar heb je heel veel Haga’s die gefinancierd worden met geld uit obscure landen. Dan raak je pas echt de controle kwijt.”

Worstelen

Oud-Kamerlid Kraneveldt had destijds de burgerschapswet best steviger willen aanzetten. Maar het is ook tricky, erkent ze. “Want wat is een goede burger? Ik had gehoopt dat er op scholen zelf meer nagedacht zou worden over goed burgerschap. Maar kennelijk worstelen ze er enorm mee. Dat heeft me wel verbaasd.”

Is Slob dan degene die dieper zal ingrijpen in het onderwijs op scholen en daarmee de vrijheid van onderwijs aantast?

Nee, zo moet je het niet zien, zegt Zoontjens. “Slob speelt een beperkte rol. Het gaat er om waar het stelsel naartoe gaat. De overheid trekt zich wat betreft de bescherming van religieus onderwijs verder terug, en religie en levensbeschouwing worden meer een zaak voor de privésfeer.”

Wat houdt het vak burgerschap in?

Scholen kunnen helemaal zelf bepalen hoe ze invulling geven aan het vak burgerschap. Voorbeelden variëren van het nabespreken van het Jeugdjournaal tot het organiseren van een eigen Lagerhuis waar leerlingen standpunten verdedigen van hun eigen politieke partij. Oud-Kamerlid Margot Kraneveldt beschrijft het als volgt: “Leerlingen moeten kennis nemen van andere culturen.” Volgens Richard Toes van het Wartburg College gaat het om “verantwoordelijkheid dragen voor de maatschappij, medeleerlingen en de omgeving.” De onderwijsinspectie vult nog aan dat leerlingen bij het vak burgerschap ook leren over seksuele diversiteit.

Kraneveldt benadrukt dat burgerschap echt iets anders is dan het vak maatschappijleer. “Het kan er wel onderdeel van zijn. Maar maatschappijleer is kennisgericht. Het heeft bijvoorbeeld betrekking op hoe een wet tot stand komt, of bepaalde instituties in Nederland werken. Burgerschap is minder theoretisch.” Het gaat volgens Kraneveldt om de vraag: wat betekent het om een burger te zijn in de huidige maatschappij? “Het is fijn dat je de cultuur begrijpt van je klasgenootje die moslim is.”

Lees ook: 

Waarom kreeg het Haga-lyceum in één schooljaar twee compleet verschillende beoordelingen?

De twee rapporten die de Onderwijsinspectie in acht maanden tijd over het Cornelius Haga Lyceum schreef, bevatten totaal verschillende conclusies. De inspectie is onder druk gezet, denkt advocaat van de school Wouter Pors.