Direct naar artikelinhoud
ColumnIbtihal Jadib

Bij de moskee staan ze klaar met zoetigheden. Maar niet iedereen is even welkom, ondervond Ibtihal

Bij de moskee staan ze klaar met zoetigheden. Maar niet iedereen is even welkom, ondervond Ibtihal
Beeld Valentina Vos

Dankzij het schrijven van deze column maak ik zo nu en dan bijzondere uitstapjes. Ditmaal ben ik op uitnodiging van een docent ­levensbeschouwing naar een moskee gegaan met een klas vol 15-jarigen. Die hadden al een synagoge en een christelijke kerk bezocht, nu was het de beurt aan een islamitisch gebedshuis.

Onderweg naar de moskee bespeurde ik bij mezelf wat zenuwen: ik probeerde me de laatste keer te herinneren dat ik in een moskee was geweest. Ik kwam niet verder dan een suikerfeestbezoek toen ik een jaar of 15 was, verder had ik me als toerist staan vergapen aan moskeeën in het buitenland. Niet heel ijverig dus, hopelijk zou de imam er niet naar vragen. En was hij niet zo’n conservatief type. En sprak hij goed Nederlands. Ik begon me af te vragen of ik vooroordelen ging wegnemen bij de scholieren, of bij mijzelf.

Eenmaal op de plaats van bestemming begon de dag met de constatering dat een deel van de leerlingen niet was komen opdagen. Eén boze ouder had de moeite genomen om zijn kind te brengen, weliswaar voorzien van een stevige bijsluiter over zijn afkeer van de islam, maar oké. Een paar andere boze ouders hadden

gewoon besloten hun kinderen niet naar school te sturen uit bezwaar tegen het moskeebezoek. Ik vroeg aan de docent of er ook kinderen waren thuisgehouden toen ze de synagoge en kerk bezochten. Ze antwoordde van niet. 

Daar sta je dan, met je goede wil.

De mensen van de moskee hadden in ieder geval hun best gedaan want we werden door een enthousiast comité ontvangen dat bij de deur al klaarstond met zoete lekkernijen. We zouden hoe dan ook geen honger hoeven lijden, want voor de lunch werden er royale schalen couscous geserveerd. Verder bleek de imam een jonge kerel te zijn die ons in perfect Nederlands vriendelijk door de gebedszaal leidde, het spreekgestoelte liet zien en vragen beantwoordde. Dit alles in een gemoedelijke sfeer waarbij hij één boodschap steeds herhaalde: we moeten in deze tijd actief ons best doen om elkaar op te zoeken en met elkaar te praten.

Iets minder opgewekt werd ik van de traditionele rol die vrouwen in deze moskee leken te spelen. Ook in dit gebouw waren de vrouwen weggestopt in een achterafzaaltje linksbuiten, terwijl het mannelijke gedeelte overliep van de ene uitnodigende ruimte in de andere. En toen iemand vroeg of vrouwen ook imam konden worden, antwoordde de imam stellig van niet. Daarop had ik natuurlijk de nodige vragen, die de imam net zo lang probeerde te beantwoorden tot hij, licht geïrriteerd, de dooddoener erin gooide dat het nu eenmaal Gods woord was en dat we God niet mogen bevragen. ­Eigenlijk wilde ik toen zeggen: ik bevraag God ook helemaal niet, ik bevraag ú. Maar dat had de beste man waarschijnlijk niet kunnen waarderen.

In de auto terug naar huis maakte ik de balans op: mannen zijn verplicht om naar de moskee te gaan, vrouwen niet. Mannen kunnen imam worden, vrouwen niet. Mannen betreden het gebouw via de voordeur, vrouwen via de leveranciersingang. Mannen zitten in het bestuur, vrouwen niet. Mijn zenuwen over een preek dat ik zolang niet naar de moskee was geweest waren volkomen onterecht: de moskee zit helemaal niet op vrouwen te wachten. 

Daar sta je weer, met je goede wil. 

ibtihal.jadib@volkskrant.nl