Direct naar artikelinhoud
NieuwsSlavenhandel

Economisch gewicht slavernij veel groter dan gedacht; ‘verdiensten in 1770 ongeveer vergelijkbaar met haven Rotterdam nu’

Slavernij leverde het gewest Holland op zijn toppunt zo’n 10 procent van het bbp op, en heel Nederland 5 procent, hebben historici berekend. Van scheepsbouwers tot notarissen en koffieverkopers: allemaal profiteerden ze van de handel in mensen en hun werk op plantages.

Slavenhandel in Suriname, openbare verkoop van een slavin met haar twee kinderen, 1839.Beeld Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Tekenaar onbekend

Aan slavenhandel en slavenwerk verdienden Hollanders in 1770 ruim 10 procent van van hun bruto nationaal product. Die inkomsten haalden tabakshandelaren, suikerraffinadeurs, scheepsbouwers, geldschieters en anderen uit het transport van slaafgemaakten van Afrika naar Amerika, en uit het werk dat ze daar op plantages deden. In de Republiek der Nederlanden als geheel was het financiële belang dat jaar half zo groot: iets meer dan 5 procent. Dat berekenden economisch historici Pepijn Brandon en Ulbe Bosma van het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis voor een artikel in het tijdschrift TSEG dat woensdag verschijnt.

Het artikel moet helpen een taaie vraag op te lossen: in hoeverre was de Nederlandse rijkdom gebaseerd op uitbuiting? Eerdere generaties historici wezen er in hun antwoorden op dat de slavenhandel zelf weinig lucratief was: die bedroeg ongeveer een half procent van alle nationale inkomsten. Maar slaven leverden meer op dan alleen hun verkoopprijs. In het onderzochte jaar 1770 werkten ze samen 120 duizend mensjaren op het land voor de Nederlandse markt. Ze produceerden bijvoorbeeld koffie, tabak en suiker, die vooral in het gewest Holland werd bewerkt: in laat 18de-eeuws Amsterdam vond men ‛in straten en zelfs in stegen, ja wat meer is in kelders, suikerraffinaderijen’ aldus tijdgenoot Jan Hendrik Reisig. In heel Holland waren het er in 1770 zo’n 150. Die droegen 700 duizend gulden bij aan het BBP, in de orde van grootte van 7 miljoen euro nu.

Scheepsbouwers en kooplui

En dan waren er nog de notarissen die afspraken vastlegden, de geldschieters en scheepsbouwers die de handel mogelijk maakten, de kooplui die goederen doorverkochten, enzovoort. Samen verdienden die op basis van slavernij de eerder genoemde 10 procent van het Hollandse bbp, aldus het artikel.

Maar was dat percentage, en de 5 procent in de rest van Nederland, nou veel of weinig? Een vergelijking met nu werpt enig licht op de zaak. De Hollandse 10 procent was vergelijkbaar met het aandeel van gezondheidszorg in het nationale bbp van tegenwoordig. En de 5 procent van de hele Republiek vergelijken de auteurs zelf met de Rotterdamse haven, en alle dienstverlening en logistiek die daarmee samenhangt. Die maken 6,2 procent uit van de huidige Nederlandse economie. Een procentpunt meer dus, dan de slavernij in 1770.

De percentages betekenen volgens de auteurs dat het economisch gewicht van de slavernij veel groter was dan tot nu toe gedacht, en van een wezenlijk belang voor Nederland: ‛Slavernij hield de economie gaande van één van de meest ontwikkelde commerciële samenlevingen’, stellen ze in een tekst voor de pers.

Twijfel

Dat laatste betwijfelt economisch historicus Jan de Vries (Universiteit van Californië in Berkeley, niet betrokken bij het onderzoek). Volgens hem is het zeer de vraag hoe de economie er zonder slavernij had uitgezien: ‛Het is duidelijk dat de Atlantische handel de hele economie in noordwest-Europa heeft veranderd. Maar de kans is groot dat producten als koffie en tabak ergens anders vandaan waren gekomen als de slavernij was weggevallen.’

En de percentages, hoe betrouwbaar zijn die dan? Economisch historicus Jan Luiten van Zanden (Universiteit Utrecht, ook niet betrokken) vindt de aanpak ‛in grote lijnen robuust.’ Maar, zegt hij: ‛in dit soort onderzoek zijn de onzekerheidsmarges groot. Er was in die tijd nu eenmaal geen CBS om alles te administreren.’ Daarom bevat het artikel van Brandon en Bosma de nodige (onderbouwde) schattingen. ‛Daarmee kunnen ze er een procentpunt of wat naast zitten’, schat Van Zanden.

En dan is er de keuze voor het jaar 1770, tijdens het hoogtepunt van de slavenhandel. In de ‛gouden’ 17de eeuw, de economische bloeitijd van de Republiek, verscheepten en bezaten Nederlanders veel minder slaven, en was de bijdrage aan het bbp waarschijnlijk stukken lager. ‛Toch gaat het in publieke debatten over het slavernijverleden vaak over die Gouden Eeuw’, zegt Van Zanden. ‛Maar deze cijfers gaan dus over een latere periode, toen de inkomsten uit slavernij maximaal waren.’

LEES TERUG WAT WE EERDER SCHREVEN OVER HET SLAVERNIJVERLEDEN

De expositie over Batavia in het Westfries Museum vertelt met digitale middelen een ouderwets koloniaal overwinnaarsverhaal, zeggen twee kritische studenten. Of toont het museum een veelzijdig beeld zonder te oordelen, zoals museumdirecteur Ad Geerdink betoogt? 

Wat moet een kind leren over de geschiedenis en op welke manier? Vlak nadat onderwijsminister Ingrid van Engelshoven een nieuwe historisch Canon aankondigde, kwamen The Black Archives met een voorzet. Miguel Heilbron, een van de makers: ‘Als je kinderen iets wilt leren over hun geschiedenis kun je Nederland niet los zien van de wereld.’

In hoeverre dankt Nederland zijn rijkdom aan slavernij? Volgens historicus Gerhard de Kok moeten we voor het antwoord op die vraag naar Zeeland kijken. Uit zijn onderzoek blijkt dat een kwart van de economie van Vlissingen ooit draaide om slavenhandel.

Verbeteringen

In een eerdere versie van dit stuk stond vermeld dat slaven in 1770 samen ‘120 duizend mensuren’ op het land voor de Nederlandse markt werkten. Hier werd bedoeld: 120 duizend mensjaren.