Direct naar artikelinhoud
ColumnErdal Balci

De westerse intelligentsia en de vlaggendragers van het islamitische geloof trekken samen ten strijde

Niets vermoeiender dan een discussie met hoogopgeleide, progressieve Nederlanders met het hart op de goede plek over de situatie van moslims in dit land. Alle bezwaren over de vrouwenonderdrukking, het verkwanselde talent, het gebrek aan democratische tradities, de immense druk van het geloof op het dagelijks leven en het gebrek aan vrijheid worden harteloos weggewuifd. Want, het is hun cultuur en wie zegt dat de westerse cultuur beter is dan die van hen? De onverschilligheid vanuit de Nederlandse hoek en de agressie vanuit de eigen gemeenschap maken dat het tijd wordt om het eens te hebben over onze eigen dissidenten in de polder.

Twitter is wat dat betreft het grootste slagveld waar de meeste koppen rollen. Daar worden talloze pogingen ondernomen om kritische schrijvers en journalisten met wortels in de Derde Wereld, die het lef hebben om kritiek op die Derde Wereld te uiten, het zwijgen op te leggen. Schouder aan schouder trekken leden van de westerse intelligentsia en de vlaggendragers van het islamitische geloof en traditie ten strijde tegen de ‘nestbevuilers’. Iedere hoop die ik en een paar andere geestverwanten koesteren op wat licht in de duisternis sneuvelt dan keer op keer.

Niet alleen ik, maar alle vrije geesten met een niet-westerse achtergrond ervaren de toenemende vijandigheid van Nederlanders uit het zogenaamd progressieve kamp. De huidige realiteit is dan ook dat alle vrijgevochten intellectuelen uit de Nederlandse islamkringen in de ogen moeten kijken van hoogopgeleide ‘slangen’ die iedereen die een poging waagt om te ontsnappen uit die wereld terug het hokje in sissen. Want, zij zijn nobel in hun liefde voor de Derde Wereld en wij schofterig in onze wens voor ontwikkeling en geluk voor ons en voor onze mensen.

Dit fenomeen behoeft wel enige historische context en een historische terugblik is noodzakelijk. We gaan terug naar de jaren zestig van de vorige eeuw. Een periode waarin westerse studenten niet alleen hun eigen levens, maar ook die van de toekomstige generaties alle kleuren van de vrijheid schonken. Ze schudden de dogma’s van hun ouders van zich af, hun flamboyante kledingstijl stond voor optimisme, met de vrije seks die ze bedreven toonden ze aan hoe makkelijk onomstotelijk geachte taboes omvergeworpen konden worden.

Maar hoe gingen deze revolutionairen om met bijvoorbeeld de culturele revolutie in China? Aan de muren van de beste universiteiten van Amerika en Europa hingen posters met de strekking van ‘Make love not war’. Aan diezelfde muren was ook altijd plek voor de andere revolutionaire bewegingen in de Derde Wereld, gebeurtenissen waarbij wel de geweren werden ingezet. Niet alleen oorlog werd toegejuicht, maar ook het Chinese regime bijvoorbeeld dat het hele Chinese volk in een keurslijf goot, de liefde uitbande en miljoenen mensen de dood injoeg omdat ze er onwelgevallige meningen op nahielden.

Tien jaar later toog filosoof Michel Foucault, een van de grondleggers van het postmodernistische gedachtegoed dat stoelt op het idee dat alle culturen gelijk zijn, naar Iran. Hij ging naar dat land om voor de Italiaanse krant Corriere della Sera verslag te doen van de islamistische revolutie van ayatollah Khomeini. De Fransman was gefascineerd door de ‘politieke spiritualiteit’ die in de Iraanse geesten tot leven was gekomen, was zeer onder de indruk van een massale demonstratie waarbij de moord op de kleinkinderen van profeet Mohammed werd herdacht en schreef: ‘Er zijn meer ideeën op aarde dan intellectuelen zich kunnen voorstellen. En deze ideeën zijn actiever, sterker, gepassioneerder dan politici denken.’ Al snel namen de fundamentalisten de macht over in Iran en kon Foucault terugkeren om te genieten van de geneugten van zijn vrije leven, als een ‘obscurantist’ bij uitstek die tevreden kon terugkijken op zijn missie om de mensen van de Derde Wereld niet uit het donkere gevang te laten ontsnappen.

Het verschil tussen de 68’ers bij het kampvuur, Foucault en de Nederlandse ‘nobelheid’ is dat onze eigen cipiers hun werk tegenwoordig gewoon in eigen land kunnen verrichten. Vroeger moest men geheime contacten onderhouden met Aziatische regimes of helemaal naar Iran afreizen, nu kan men zich, na de komst van de grote islamitische gemeenschap naar de Nederlandse steden, als een liefdevolle moeder ontfermen over de brandjes in de zwarte wijken die op fietsafstand liggen. Brandjes die voor onze zogenaamde progressieven kampvuurtjes zijn waar ze in alle romantiek kunnen wegdromen en van de verdiende aflaten kunnen genieten. Niet wetend dat in die wijken een heuse brand woedt, aangestoken, groot gemaakt en opgepookt met mensenvlees.