Jarenlang ging de fiscus ervan uit dat je ook met sparen 4 procent rendement per jaar kon halen, terwijl spaarrentes tot ver onder dat niveau waren gezakt. Achteraf gezien was dat niet goed volgens De Hoge Raad. Maar de consequenties van dat oordeel zijn nogal vaag.

Bij de vermogensrendementsheffing in box 3 ging de overheid er tot enkele jaren geleden vanuit dat je jaarlijks een fictief rendement haalt van 4 procent, dat tegen 30 procent werd belast. Effectief bedroeg de vermogensheffing in box 3 van de inkomstenbelasting daardoor 1,2 procent.

Maar voor veel spaarders met kleinere vermogens was dit een zware belasting, omdat spaarrentes de afgelopen jaren zijn gedaald tot zeer lage niveaus.

De Hoge Raad heeft nu bepaald dat het zonder risico te nemen voor belastingplichtigen in 2013 en 2014 met hun spaargeld niet haalbaar was om het zogeheten fictief rendement van 4 procent te behalen. De Belastingdienst moet bezwaren hiertegen gaan afwikkelen.

Het gaat om een slepende zaak. De Bond voor Belastingbetalers voert al jaren een juridische strijd omdat de spaartaks gebaseerd zou zijn op een onrealistisch fictief rendement, zeker door de al jaren lage rente in Europa. Over dat fictieve rendement is vervolgens 30 procent belasting geheven.

Wat de conclusies van de Hoge Raad precies betekenen voor individuele belastingbetalers, is onduidelijk. Dat hangt er ook van af of mensen zijn geconfronteerd met een zogenoemde buitensporig zware last. Om dat te bepalen zou ook moeten worden gekeken naar het belastingtarief van 30 procent en de situatie kan sterk van persoon tot persoon verschillen.

Daarom is het volgens de Hoge Raad aan de Belastingdienst zelf om dit uit te zoeken.

Belasting in Box 3: wat betaalt kleine spaarder?

Inmiddels is de belastingheffing in box 3 overigens enigszins aangepast. De fiscus gaat niet meer uit van één rendement van 4 procent. In plaats daarvan wordt met verschillende (nog steeds fictieve) rendementen gerekend. Het uitgangspunt is hierbij dat voor kleine vermogens een lager rendement geldt dan voor grotere.

Zolang je in Nederland ongeveer 30.000 euro op een spaarrekening hebt staan, kun je daar ongestoord van genieten. Maar kom je dit jaar boven de 30.360 euro uit – of als je een fiscale partner hebt, boven de 60.720 euro – dan heb je vermogen dat meetelt voor de belasting in box 3. De Belastingdienst hanteert hiervoor een fictief rendement dat oploopt naarmate je meer vermogen hebt.

De Belastingdienst werkt in 2019 met de aanname dat het gemiddelde rendement over het belastbare vermogen tot bijna 72.000 euro iets meer dan 1,9 procent is. Het gaat hier dus om het vermogen aan spaargeld en beleggingen voor zover dat uitkomt boven de vrijstelling van 30.360 euro.

De fiscus neemt het gemiddelde (fictieve) rendement over je spaargeld en rekent daar vervolgens 30 procent van als het bedrag dat je daadwerkelijk aan vermogensbelasting betaalt. Dat komt neer op een effectieve heffing van 0,58 procent.

Aangezien de hoogste variabele spaarrente voor vrij opneembare rekeningen 0,25 procent bedraagt, moet je spaargeld langer vast zetten om de heffing van 0,58 procent te compenseren.

De hoogste rente op spaargeld dat één jaar vast staat bedraagt momenteel 0,66 procent. Daarmee kun je de fiscus bijbenen als kleine spaarder, maar dan loop je nog wel ver achter bij de inflatie. Die bedroeg afgelopen maand 2,4 procent.

LEES OOK: De rente blijft mogelijk nog heel lang laag – dit zijn de gevolgen voor je hypotheek, spaargeld en pensioen