Thierry Baudet na het laatste interview van de dag, na het EU-verkiezingsdebat met Mark Rutte in de Rode Hoed, 23 mei 2019 © Daphne Channa Horn / De Beeldunie

Jarenlang heb ik geweigerd om me met Thierry Baudet bezig te houden. Ik had wel wat beters te doen (bijvoorbeeld door hem verafschuwde popmuziek maken). Ons laatste contact was bij de presentatie van mijn boek Het volk bestaat niet in 2011, toen ik nog werkzaam was bij het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. Ik hoopte op scherpgekante tegenspraak, maar hij wilde blijkbaar aardig zijn en kwam met een slap commentaar. Een jaar later las ik zijn boek De aanval op de natiestaat, maar daar werd ik als eurofiel ook niet vrolijk van.

Toen hij bekender werd in de agitatie rond het Oekraïne-referendum, de oprichting van Forum voor Democratie en de omvorming ervan tot politieke partij, bleef ik hem van een afstand volgen, vanuit mijn fascinatie voor het rechtspopulisme en de toekomst van de Europese Unie. Wél dacht ik soms: als ik nu eens tegenover hem kom te zitten in een praatprogramma, dan loopt hij natuurlijk dwars over me heen, met zijn Fortuyn-achtige intimiderende charme en zijn niets ontziende, feitenvrije stelligheid. Ik heb de argumenten wel in huis, maar niet het bijna fysieke geweld dat je jezelf moet aandoen om dit soort micro-agressie ter plekke te kunnen counteren. Anderen, bijvoorbeeld politici, zijn daar beter in (maar nog niet goed genoeg).

Dit ongemak is niet alleen mijn probleem of dat van een hysterisch-competitieve talkshowcultuur. Méér dan dat: het is een existentieel probleem van zachtmoedige, relativerende democraten die worden geconfronteerd met een nieuw soort illiberale en populistische meedogenloosheid. Baudet voelt zich ‘naar het front geroepen’, want in zijn optiek is het oorlog en zijn wij cultuurmarxistische oikofoben de vijand. Volgens mij valt het nogal mee met die ondergang van het Avondland, maar oorlogsretoriek werkt altijd als een zichzelf vervullende voorspelling. Daarom kun je je vijand niet uitkiezen: hij komt op je af. Zo worden wij op onze beurt naar het front geroepen. Maar wat voor soort oorlog is dit? Voorlopig is het geweld in deze cultuuroorlog nog verbaal. Maar wat is er niet allemaal geoorloofd als de beschaving op het spel staat?

In ieder geval kunnen wij liberale democraten in dit gevecht niet te veel op onze vijanden gaan lijken, op het gevaar af onze diepste waarden te verloochenen. Michael Ignatieff geeft in zijn boek Het minste kwaad (2004) aan dit dilemma een positieve slinger: de democraat vecht noodgedwongen met één hand op de rug, maar is juist daarom zijn vijanden uiteindelijk de baas. We moeten de duivel niet willen uitdrijven met Beëlzebub. Geen oog om oog, tand om tand; geen wrekende rechtvaardigheid, maar een dapper volgehouden ethische asymmetrie tegenover minder scrupuleuze tegenstanders. Op het eerste gezicht lijken we zwakker te staan, maar die terughoudendheid is ook een bron van trots en kracht. ‘When they go low, we go high’, zei Michelle Obama. Dat lijkt een ongelijke strijd, maar we kunnen die uiteindelijk wél winnen.

Mensen kunnen via tal van criteria worden ingedeeld: klasse , etniciteit, nationaliteit, religie, sekse, leeftijd of politieke voorkeur. In politieke en sociale theorieën wordt vaak één van die factoren geprivilegieerd: voor socialisten zijn klassentegenstellingen doorslaggevend; racisten, nationalisten en populisten zweren bij de verschillen tussen rassen, naties en volken; religies onderscheiden gelovigen van ketters en ongelovigen, enzovoort.

Een verdeelsleutel waarvan de betekenis enorm wordt onderschat is wat we de ‘sociale distributie van de twijfel’ kunnen noemen. Die kennispolitieke verdeling gaat dwars door alle andere heen, en scheidt degenen die de waarheid in pacht hebben en alles zeker weten van degenen die bereid zijn (een beetje) twijfel toe te laten. Luther tegen Erasmus. Gomarus tegen Arminius. Preciezen tegen rekkelijken in alle geloven en ideologieën. Betweters tegen (hoe zullen we onszelf noemen?) sceptici, gematigden, ‘relativisten’, vrijzinnigen.

Het gaat hier niet zozeer om inhoudelijke opvattingen, maar om een mentale grondtoon, een levenshouding, een culturele stijl die alles kleurt: zelfbeeld, relaties, omgangsvormen, politieke opvattingen, economisch gedrag. Absolutisme, fanatisme en extremisme staan tegenover gematigdheid, bereidheid tot zelfkritiek, bescheidenheid en hoffelijkheid. Dit is ook de tegenstelling die de huidige polarisatie tussen populisten en liberale democraten aanblaast – en die wellicht belangrijker is dan de inhouden (immigratie, nationale identiteit, de EU, democratie, feminisme, klimaatverandering) waarover zij met elkaar strijden. Beide groepen zien zichzelf als democraten, maar hoe zien zij elkaar: als vijanden die moeten worden vernietigd of als legitieme opponenten die misschien een deeltje van de waarheid bezitten? De democratie wordt soms gedefinieerd als het politieke systeem dat de twijfel zo goed mogelijk probeert te organiseren. Menno ter Braak omschreef haar als ‘de poging om in veiligheid met onzekerheid te leven’. Ook de Duitse filosoof Helmut Dubiel ziet haar als ‘de geïnstitutionaliseerde vorm om in het openbaar om te gaan met onzekerheid’. Maar tegenwoordig floreert juist een vorm van democratie die eerder het tegendeel daarvan is: de organisatie van het eigen gelijk. Dat is de illiberale, autoritaire Führerdemokratie van Orbán, Trump en Poetin. Thierry Baudet is een uitgesproken bewonderaar van al deze democratische dictators.

Het kan niemand zijn ontgaan dat Thierry Baudet het nogal met zichzelf getroffen heeft. ‘Als ik mezelf terugzie, denk ik heel vaak: mijn God, wat is dit goed.’ ‘Bescheidenheid is een walgelijke eigenschap.’ Zijn romans ziet hij als hoogtepunten in de Europese literatuur en in de politiek heeft hij de waarheid in pacht. ‘Zijn mijn meningen niet gewoon feiten? Ik heb gelijk en anderen hebben ongelijk.’ Geert Wilders ging hem hierin voor: ‘De waarheid ligt niet in het midden. Zij staat aan onze kant, dus wen er maar aan.’

‘Hoe meer opleiding mensen hebben genoten, hoe groter de kans dat ze domme dingen vinden. Ik verwonder me daarover’

Na zijn overwinning in de Provinciale-Statenverkiezingen wist Baudet: ‘De grootste uil der wijzen is vandaag gaan vliegen’, zodat ‘de stupiditeit van onbenul Rutte was afgestraft.’ Die kwalificatie past de hele politieke klasse, die volgens hem gewoon niet weet waar ze het over heeft. Bijvoorbeeld als het gaat over de EU: ‘Ík zie de EU als een bezettingsmacht, dus dan zeg ik dat. Het is geen spel, hè? Ik heb gelijk. Dus anderen hebben ongelijk. Ze moeten daar alleen nog achter komen.’ ‘Het grootste deel van de politici is ontzettend stom.’ Debatteren met zulke dombo’s in het parlement is natuurlijk ‘beneden zijn waardigheid’.

Ook met intellectuelen heeft hij weinig op, hoewel hij zichzelf graag ziet als ‘de belangrijkste intellectueel van Nederland’ (knipoog, knipoog, maar ondertussen): ‘Ik ben een uitzondering. Ik leg aan intellectuelen uit waarom ze ongelijk hebben en aan het volk waarom het gelijk heeft. Hoe meer opleiding mensen hebben genoten, hoe groter de kans dat ze domme dingen vinden. Dat is een raadsel waar ik me elke dag over verwonder.’

De waarheid en het volk: voor de populist zijn dat inwisselbare grootheden. Ik zeg wat het volk denkt, dus ik heb per definitie gelijk. Maar ook omgekeerd: wie mét mij is, verleen ik de eretitel ‘volk’, wie tegen mij is noem ik ‘elite’ (dat geldt ook voor ‘Nederland’: wie niet vindt wat ik vind is geen goede Nederlander). Kijk naar de Brexiteers: het als een God aanbeden ‘soevereine volk’ is niet groter dan de kleine meerderheid die in juni 2016 voor een Brexit stemde. De rest telt niet mee. Als dat volk eenmaal de ‘juiste’ beslissing heeft genomen, kan en mag het zich niet meer bedenken (bijvoorbeeld in een tweede referendum), want dat is verraad aan de democratie!

‘Het volk’ is natuurlijk altijd maar een deel van de bevolking, maar het wordt door populisten opgehemeld als het beste deel dat eigenlijk het geheel moet vormen. Helaas haalde in de jongste Provinciale-Statenverkiezingen geen enkele partij meer dan 15 procent. Het ‘volkje’ van Baudet (14,4 procent in maart) is bij de Europese verkiezingen al weer gekrompen tot 10,9 procent, terwijl dat van Wilders sinds zijn hoogtijdagen in 2009-2010 (15-17 procent) is verpieterd tot 3,5 procent. Maar Baudet voorspelt een potentiële meerderheid: ‘Als alle Nederlanders hun hart lieten spreken, hadden wij tachtig à negentig zetels. Het enige dat tussen hun gevoel en stem staat: de terreur van journalisten als jij, die ons afschilderen als eng’, beet hij een AD-journaliste vorig jaar toe.

Als je zijn boeken en pamfletten erop naslaat, stuit je op dezelfde superieure betweterij. Geschriften als Pro Europa dus tegen de EU, De aanval op de natiestaat en Oikofobie volgen een apodictische alles-of-niets-logica die regelmatig uitmondt in uitroeptekens. Die logica heeft als voornaamste inzet om het nationalisme schoon te wassen van alle historische schande en omgekeerd het ‘imperiale project’ van de EU van alles de schuld te geven, inclusief de onderdrukking van nationale volkeren, agressie tegen Rusland en een onvermijdelijke oorlog. Europees federalisme is ‘absurd’, want ‘de verschillen zijn te groot, een bestuurlijk-politieke eenheid wordt Europa simpelweg niet. Nu niet. Over honderd jaar niet. Nooit.’ Het woordje ‘simpelweg’ is hier inderdaad de kern.

Door de ‘grandioze zwendelarij’ van de politieke en intellectuele elite is de EU heimelijk bezig een soevereine staat te worden, ‘en iedereen die enig verstand heeft van politieke theorie zal dit moeten erkennen, of hij liegt’. Behalve liegende federalisten zijn er nog ‘al die mensen die het niet begrijpen, zoals behalve Mark Rutte en de rest van vvd en cda ook al die deftige krantenlezers en hoogleraren Europese studies en politicologie, al die ambtelijke bestuurders en journalisten (…) die eigenlijk gewoon het overzicht missen en niet doorhebben wat er gaande is’. Zijn argumenten ‘zijn niet afhankelijk van op dit moment bestaande realiteiten’, want de problemen zijn ‘conceptueel van aard’. Dus ook als de werkelijkheid anders is ‘blijft de kritiek overeind’.

Dit laatste caveat over feitenvrijheid is wel handig als je de ‘klimaatonzin’ wilt ontkennen. Het rechtsconservatieve Zwitserse weekblad Die Weltwoche vroeg Baudet waarom hij zo succesvol fulmineert tegen de klimaathype: ‘Je moet de waarheid spreken (…) Ik heb gewoon gezegd dat ik er niet in geloof’ – dat is blijkbaar hetzelfde. ‘Klimaatsceptici’ als Baudet zijn natuurlijk helemaal geen sceptici, maar negatieve zeloten: net als militante atheïsten geloven ze heel hard dat iets niet bestaat. Intussen vormt klimaatontkenning wel een speciaal geval: je moet immers opboksen tegen een wetenschappelijke consensus van 97 procent. Bij kwesties als immigratie, Europese integratie, de islam, de Nederlandse waarden en het ‘wezen’ van de democratie (en zelfs het bestaan van God!) lijken de marges van interpretatie ruimer en is het politieke meningsverschil dus legitiemer. Geconfronteerd met die wetenschappelijke overmacht is het logisch dat ‘de waarheid’ wat schriller klinkt. Zij komt dichter bij een geloof tegen beter weten in, of scherper gezegd: bij een glasharde, opportunistische leugen.

Dus is het tijd om ons af te vragen of hij het allemaal wel meent, of het niet één grote grap is. Baudet is ook een provocateur die graag verkeerde voorkeuren etaleert: de jacht, stierenvechten, sigaren roken, Poetin, Trump, gas winnen in Groningen, vrouwen terugsturen naar het aanrecht. Hij mag graag overdrijven (‘Nederland bestaat over vijftig jaar niet meer. Dan zijn we een soort Egypte’) en verdedigt net als Theo van Gogh de vrijheid om te beledigen en te bespotten, ‘per ongeluk of expres’.

Hij verdedigt net als Theo van Gogh de vrijheid om te beledigen en te bespotten, ‘per ongeluk of expres’

Maar het is denk ik safer om Tommy Wieringa te volgen, die aanraadt om zijn woorden heel serieus en heel letterlijk te nemen. Baudet doet aan truthiness: hij blaast zijn gut feelings, meningen en normen op tot objectieve feiten (denk ook aan Bolkestein: ‘De feiten zijn rechts’). Maar die meningen gaan soms gekleed in dandyeske ironie, zodat de inhoud ervan kan worden gebagatelliseerd of zwierig ontkend. De agitator kan zich achter dit rookgordijn terugtrekken en zijn kiezers kunnen denken: je moet het allemaal niet zo serieus nemen. Dit niemandsland tussen waarheid en leugen is een ware speeltuin voor de bullshitter, die het niet zoveel kan schelen of hij de waarheid spreekt of niet – omdat hij de macht heeft om zijn woorden waar te maken, of daar alvast een voorschotje op neemt.

Donald Trump is natuurlijk de bullshitter bij uitstek, maar intrigerender is een ander lichtend voorbeeld van Baudet: de alt-right-provocateur en Trump-fan Milo Yiannopoulos. In zijn boek Dangerous Milo (2017) hamert hij erop dat hij – anders dan ‘the fake news’ – altijd de waarheid spreekt, en juist daardoor zo populair is. Hij zegt immers waar het op staat, rauw en ongefilterd, zonder zich iets aan te trekken van de mores van al die delicate linkse ‘sneeuwvlokjes’ die de waarheid niet willen horen. ‘Onze natuurlijke instincten gaan immers in de richting van woede en anarchie’ en ‘als we de cultuuroorlog willen winnen, moeten we keihard vechten en ondertussen een hoop lol trappen (…) Mijn motto is lachen en oorlog.’

Milo verdedigt dan ook met verve de ‘kunst van het trollen’: een mix van misleiding, entertainment en gemenigheid die tot doel heeft ongemakkelijke waarheden via een ‘hilarisch’ publiek spektakel te onthullen. Die ‘schaamteloze’ waarheidsdrang bepaalt ook het verschil tussen trollen en doelloze wreedheid. ‘Trolling and truth-telling are made for each other; two bold acts of modern rebellion existing in perfect, intricate symbiosis (…) As long as facts remain offensive, the age of the troll will never end.’ In een juichende recensie van het boek op The Post Online wordt de les getrokken voor alle jonge schrijvertjes hier te lande: ‘Wees een troll als het moet. Wees vooral niet genuanceerd. Want je wordt toch wel als vijand aangemerkt en naar een saaie enemy of the state luistert niemand. Dan kun je maar beter gewoon hard uithalen.’

De alt-right-knipoog is dus niet ironisch in de zin dat de verkondigde waarheid wordt verzacht en gerelativeerd. Zij is bedoeld voor de goede verstaander, om haar strategisch ‘achter te houden’ en op elk moment weer uit het wapendepot te voorschijn te kunnen halen. Het is een vorm van ‘hiding in plain sight’ (Jason Wilson). Als Baudet zegt dat ‘onze boreale wereld’ niets meer betekent dan ‘het noordelijk halfrond’, terwijl iedereen weet dat het woord knipoogt naar een blank, ‘onverdund’ Europa, is hij een hondenfluitjesracist. Dat hij onafhankelijke waarheidszoekende instituties als de wetenschap, de universiteiten, de journalistiek en de kunsten aanvalt vanwege hun cultuurmarxistische linksigheid is tot daar aan toe – dat valt onder zijn vrijheid van meningsuiting. Maar diezelfde vrijheid wordt niet gegund aan ‘indoctrinerende’ linkse leraren, voor wie het wetenschappelijk (!) instituut van Forum voor Democratie een kliklijn heeft geopend.

Ten slotte is er het verwijt van ‘ziekelijke zelfhaat’ aan het adres van linkse politici en intellectuelen (zoals ikzelf), die zouden lijden aan een ‘weg-met-ons-mentaliteit’, de eigen cultuur en taal zouden minachten en zouden streven naar de ‘zelfopheffing’ van de Nederlandse c.q. westerse identiteit. Het is een verwijt dat ter rechterzijde al decennialang klinkt, in Nederland al minstens vanaf Bolkestein, Fortuyn en Cliteur, en daarbuiten bij tal van rechtsconservatieve doemdenkers als Pascal Bruckner, Thilo Sarrazin, Renaud Camus en Charles Murray. ‘Oikofobie’ is daarvan een variant (door Baudet geleend van de Britse filosoof Roger Scruton), net als het door Cliteur bedachte ‘occidentofobie’ of de term ‘etno-masochisme’, die wordt gehanteerd door de white supremacist Jared Taylor.

Oikofobie is een pathologische ‘vrees voor het eigene’: een ontkenning van onze nationale identiteit en ‘grootse’ culturele tradities (zoals Zwarte Piet), die uitmondt in de ‘zelfdestructie’ van onze beschaving. Wie wij zijn, de inhoud van onze oikos, staat blijkbaar onomstotelijk vast. Ernaar gevraagd of ‘oikofobie’ een wetenschappelijke term was, antwoordde Baudet: ‘Het is een sociologische term, ik geloof niet dat kwantitatief empirisch onderzoek erg veel betekent in de sociale wetenschappen’ (fuck de feiten dus). Erger is dat een term als ‘zelfhaat’ tegenstanders ziek verklaart en dus de mond snoert, en de zelfbenoemde psychopatholoog hoog verheft boven zijn patiënten en tegelijkertijd onzichtbaar maakt. Het is immers niet: ‘ik haat jouw opvattingen en zal ze bestrijden’, maar: ‘jij lijdt aan irrationele zelfhaat’. Dit zegt meer over de stelligheid waarmee rechtspopulisten geloven in hun eigen gelijk dan over de geestelijke gezondheid van hun tegenstanders.

Zelfkritiek en zelfhaat zijn eigenlijk hetzelfde; je neemt jezelf ‘als cultuur’ niet serieus en verzwakt daardoor je eigen volk. Maar dat betekent niet veel meer dan dat de woordvoerders van deze cultuur en dit volk niet tegen kritiek kunnen. Onze beschaving zal ten onder gaan als we niet net zo trots zijn op onze cultuur, taal, natie en identiteit als fanatieke nationalisten. Omdat zij deze beschouwen als onveranderlijke, dwingende essenties, is elke vorm van relativering ervan een vorm van kwade trouw die eigenlijk moet worden bestraft. Cliteur zou daarom het liefst het strafrecht willen inzetten tegen ‘occidentofobe’ misdaden. Met boektitels als Een zwak voor Nederland, Het volk bestaat niet en A Heart for Europe: The Case for Europatriotism solliciteer ik bij deze alvast naar een forse taakstraf.

Zo is het front waaraan we staan inderdaad dat van een beschavingsoorlog, die de definitie van het ware, goede en schone als inzet heeft. In deze strijd staan degenen die hun eigen ideologische, morele en esthetische voorkeuren verabsoluteren tegenover degenen die in staat zijn deze enigszins te relativeren. Het hele populistische repertoire van ondergangsdenken, complotdenken, zondebokdenken en slachtofferdenken is afhankelijk van maar één ding: het fundamentalisme van het Eigen Gelijk. En laat de grootste verworvenheid van de westerse beschaving nou juist zijn dat we stapje voor stapje hebben geleerd, via onmenselijke schade en schande, daaraan een beetje te twijfelen. Beschaving is maat houden. Bescheidenheid is een deugd. Meningen zijn geen feiten. Het volk heeft niet altijd gelijk. Scepsis, tolerantie en matiging zijn misschien de meest krachtige kernwaarden die het Westen de wereld te bieden heeft. Het verschrikkelijke gelijk van Baudet is van dit alles het brutale omgekeerde.


Dick Pels is socioloog, publicist en singer-songwriter. Zijn laatste boek A Heart for Europe: The Case for Europatriotism kan gratis worden gedownload van dickpels.nl. In december 2018 kwam zijn tweede cd Meanwhile Gardens uit op Spotify en in alle digitale winkels.