Direct naar artikelinhoud
OpinieHaatprediker

Spreekverbod haatprediker is verontrustend

Het weigeren van Steven Anderson is onverenigbaar met de Nederlandse grondrechtencultuur.

en
Prediker Steven Anderson.

De Ierse minister van Justitie Charlie Flanagan nam vorige week het besluit om de omstreden haatprediker Steven Anderson geen toegang te verlenen tot het Ierse grondgebied. Eerder besliste staatssecretaris Mark Harbers op vergelijkbare wijze voor Nederland. Daarmee werd voorkomen dat deze Amerikaanse dominee zijn radicale anti-homogedachtegoed in Nederland kon uitdragen.

Het opleggen van een dergelijk spreekverbod baart zorgen. Het is namelijk onverenigbaar met de grondrechtencultuur die de afgelopen tweehonderd jaar in ons land is opgebouwd. Een wezenskenmerk van die cultuur is dat de overheid geen censuur pleegt op meningsuitingen. En dat is nu precies wat in de zaak van Anderson is gebeurd.

Nog altijd bepaalt de Grondwet dat niemand voorafgaande toestemming nodig heeft om zijn gedachten of gevoelens te uiten. Hoe verwerpelijk de inhoud van die gedachten en gevoelens ook is. Daarmee is niet gezegd dat de vrijheid van meningsuiting met zich brengt dat alles zonder consequenties gezegd of geschreven kan worden. Voor beledigende uitingen en het oproepen tot haat en geweld draagt degene die de mening uit te allen tijde de volle verantwoordelijkheid. Wie uitlatingen doet die in strijd zijn met het Wetboek van Strafrecht kan daarvoor dan ook strafrechtelijk worden vervolgd. Maar wel altijd pas nadat de uiting is gedaan.

Over de uitlatingen die Anderson in het verleden heeft gedaan, valt weinig goeds te zeggen. In het geval van Anderson had de overheid dan ook alle reden om hem met het Wetboek van Strafrecht in de hand kritisch te volgen en op te treden zodra hij de grenzen van dat wetboek zou overschrijden.

Het is echter verontrustend dat de overheid in deze zaak voor een andere benadering kiest, door Andersons uitingsvrijheid vooraf te beperken.

Onrechtmatig

Dat geldt temeer nu deze zaak niet op zichzelf staat. Zo werd eerder door de burgemeester van Eindhoven voorkomen dat radicale imams konden deelnemen aan een conferentie in die stad. En in 2017 verbood de burgemeester van Veldhoven een Eritrese jongerenconferentie vanwege de inhoud van de daar te verkondigen boodschap. Later bestempelde de rechter het overheidshandelen in beide gevallen als onrechtmatig.

Dat is niet verrassend. In lijn met de Nederlandse grondrechtencultuur heeft de overheid geen bevoegdheden om personen die een onwelgevallige boodschap willen verkondigen te censureren. Om toch te voorkomen dat mensen als Anderson hun uitlatingen doen is de overheid vaak gedwongen de wel aan haar toekomende bevoegdheden op te rekken en toe te passen voor doeleinden waarvoor zij eigenlijk niet zijn verleend.

Vaak wordt daarbij een toevlucht genomen tot noodbevoegdheden. Dan dient de mogelijke verstoring van de openbare orde als gelegenheidsargument om die noodbevoegdheden toe te passen. Dat moet ook zijn waar burgemeester Halsema van Amsterdam op doelde toen zij de komst van Anderson als ‘zeer onwenselijk’ bestempelde en beloofde te onderzoeken met welke maatregelen dit verhinderd kon worden.

Al tweehonderd jaar behoort het censuurverbod tot de kern van de Nederlandse grondrechtencultuur. De zaak-Anderson bewijst andermaal dat overheidsbestuurders dat graag anders zien. Daarbij zoeken zij de grenzen van de aan hen toekomende bevoegdheden op. Dat is niet de wijze waarop de overheid binnen een rechtsstaat hoort te handelen. Natuurlijk is ook een grondrechtencultuur aan verandering onderhevig. Bijstelling is niet uitgesloten. Wellicht is deze zelfs aangewezen. Maar daarbij geldt dat dit altijd zou moeten gebeuren op basis van een expliciet maatschappelijk debat.

Grondwetswijziging

Vaak zal ook een grondwetswijziging nodig zijn. Dat geldt zeker als het gaat om een wezenselement van de grondrechtencultuur. Als het censuurverbod niet meer van deze tijd is, hoort daarover dus eerst uitvoerig en zorgvuldig gedebatteerd te worden.

Hetzelfde geldt voor de vraag hoe de vrijheid van meningsuiting anno 2019 dan wel moet worden vormgegeven. Door in de zaak-Anderson, en daarmee vergelijkbare zaken, zelfstandig en op oneigenlijke wijze het censuurverbod opzij te zetten, is de overheid een weg ingeslagen richting een bestemming waarbij bevoegdheden geen grenzen meer hebben en grondrechten geen betekenis. Overheid, koester de grondrechtencultuur.

Stefan Philipsen en Manon Julicher zijn docent en promovenda staatsrecht aan de Universiteit Utrecht.