West-Afrikaanse moslims zoeken hun eigen plek in Nederland

De eerste moskee voor West-Afrikaanse moslims in Amsterdam-Zuidoost moet nog gesticht worden. De gemeenschap heeft al een pand op het oog.

Hadji Ali Lawal heeft het nummer van elke West-Afrikaanse moslim in Amsterdam-Zuidoost in zijn telefoon. Hij heeft ze een paar maanden geleden allemaal persoonlijk gebeld. Als ze niet opnemen, spreekt hij in: „Salaam alaykum, this is brother Lawal speaking. We hebben écht je hulp nodig. Niks is te weinig, maar ik hoop dat je duizend euro geeft.”

Iedereen weet: dat gaat over de moskee. De moskee die er nog niet is, maar moet komen. Het is meer dan een moskee. Naast een gebedsruimte moet het ook een cultureel centrum worden. Jaren zijn ze al bezig. In 1993 richtte een groepje Afrikaans-Nederlandse moslims al de stichting Masallachi Fonds op om geld in te zamelen. Het ging langzaam, heel langzaam. Twee keer hadden ze een pand op het oog, twee keer was er nét niet genoeg geld.

Nu is er een derde pand. Nog mooier en groter dan de eerste twee. Oké, het ziet er niet uit als een moskee, meer als een kantoorpand. Maar dat is niet erg. „Als we minaretten willen, moeten we nog vijftig jaar wachten”, zegt Lawal. Het pand kost 750.000 euro. En er is 500.000 euro gespaard.

Als het deze keer lukt, is het het eerste culturele centrum met gebedsruimte voor moslims die oorspronkelijk uit Ghana komen, of uit Nigeria, Sierra Leone, Ivoorkust, Guinee, Liberia, Gambia, Burkino Faso, Togo, Benin, Niger. West-Afrikaanse Nederlanders dus. Ze wonen in plukjes door Nederland verspreid. Ze hebben veel minder massa dan de moslims van wie de ouders of grootouders uit Marokko of Turkije kwamen. Alleen in Amsterdam Zuidoost heeft de gemeenschap een zekere omvang. Naar eigen schatting 300 tot 400 gezinnen.

Er zijn moskeeën genoeg in Amsterdam, natuurlijk. Ook in Zuidoost. Maar de Engelstalige West-Afrikaanse gemeenschap wil een eigen plek. De islam is voor alle moslims hetzelfde, zegt rijschoolhouder Ali Lawal (50). Maar de cultuur is bij iedere groep moslims anders, legt hij uit. „De kleding, het eten, de taal, de omgangsvormen, rituelen.” Vandaar dat ze een eigen plek willen. „Op bijzondere dagen, tijdens de ramadan en bij feesten, willen we het met elkaar op ónze manier doen.”

Rijschoolhouder Ali Lawal, voorman van de West-Afrikaanse gemeenschap in Amsterdam Zuidoost. Foto Kees van der Veen

Islamitisch huwelijk

Het beoogde gebouw ligt in de wijk Reigersbos. Voor bijzondere gelegenheden huurt de gemeenschap het al. Arsharafia Tagba (22) heeft op deze zaterdagavond haar familie verzameld voor haar nikah (islamitische huwelijk) met Abdul Latif Muktar. Samen met zijn familie, overgekomen uit Duitsland voor de gelegenheid, zitten ze opeengepakt bij elkaar. Na de bruiloft verhuist Tagba naar Düsseldorf.

Als het lukt om het pand te kopen, moet het verbouwd worden. Nu zijn de ruimtes nog krap en is er geen keuken. De gasten krijgen vanuit een klein lokaaltje hun eten geserveerd uit grote witte emmers (‘coolers’).

Huwelijksfeest in de West-Afrikaanse gemeenschap van Amsterdam Zuidoost. Foto Kees van der Veen

Als halverwege de avond de bodem in zicht komt, dragen enkele jonge mannen nieuwe coolers binnen. Het drinken staat in grootverpakking in de hoek van het lokaaltje.

Er is geen ruimte voor tafels. Dus genodigden, verspreid over vier kleine ruimtes en een grote, eten uit witte bakjes op hun schoot terwijl ze luisteren naar de nikah-preek van de imam. „Bent u akkoord met een bruidsschat van 200 euro?”, vraagt hij in het Engels, terwijl hij de biljetten omhoog houdt.

Lawal is de leider van de groep die streeft naar een eigen plek, al vindt hij dat zelf geen goede titel. Hij denkt even na: „Ik ben meer een frontman.” Dat werd hij vijf jaar geleden toen het groepje mannen van de stichting Masallachi Fonds hem belden: Broeder, kan jij niet helpen? Hij bekeek de ondoorzichtige boekhouding en zei: „Als we geld willen inzamelen, dan moet de gemeenschap vertrouwen dat het in goede handen is. Daarvoor is transparantie nodig.” Hij wilde meedoen, zei hij, op voorwaarde dat hij penningmeester zou worden.

En zo druppelen elke laatste zaterdagavond van de maand een stuk of dertig mannen en een paar jongens het kantoor binnen van rijschool Lawal op de begane grond van een grote flat vlakbij metrostation Ganzenhoef. Ze gaan zitten in de houten stoelen in het lokaal achter zijn kantoor, waar overdag het theorierijexamen wordt geoefend. „We beginnen om zes uur”, zei hij eerder. „Afrikaanse tijd.” Hij bedoelt: Voor zevenen hoef je er niet te zijn. En inderdaad komen de eerste bezoekers pas vanaf kwart over zeven.

‘Sheikh’ Ali (60) is er ook – een kleine Ghanese Nederlander met een grijs sikje. Voluit heet hij Malam Ali Muhammed. Hij vervult in de gemeenschap de rol van religieus leider. Hij gaat voorin het zaaltje zitten, zijn gezicht naar de mannen die bijna allemaal een wit, gehaakt mutsje dragen. Links en rechts boven hem hangen posters met verkeersborden. Er hangt een losse sfeer, tijdens de preek van Malam Ali Muhammed gaan mobiele telefoons af en staan mannen op om thee te halen. Onverstoorbaar vertelt de sheikh in het Engels over het belang van een goed en vroom leven op aarde, in Amsterdam Zuidoost. „Vrees de dag dat je naar Allah terugkeert.”

Belofte-formulieren

Na een half uur is het de beurt van Ali Lawal. Zijn djellaba spant zich om zijn gespierde armen. Hij is dan geen imam, hij straalt gezag uit. Iedereen is stil als hij spreekt. Hij vertelt over de gebedsruimte en hoe het gaat met de inzameling. „Reserveer je geld niet voor een goed doel, maar voor het beste doel”, houdt hij zijn gehoor voor.

Met een beamer projecteert hij de website met daarop de ING-rekening van de stichting – die binnenkort van naam zal veranderen en African Muslim Cultural Centre zal gaan heten – boven het hoofd van de sheikh. Hij logt, voor iedereen zichtbaar, in. Met de cursor gaat hij langs de verschillende bedragen. Er zijn veel kleine bedragen bijgeschreven. Er is niets af.

West-Afrikaanse moslims voor het gebouw in Amsterdam-Zuidoost dat ze af en toe huren voor bijzondere gelegenheden. Foto Kees van der Veen

Er worden ‘belofte-formulieren’ uitgedeeld waarop aanwezigen een maandelijkse bijdrage kunnen vastleggen. Een vrouw vult haar naam en adres in. Een man krijgt een A4-tje op zijn tafel maar aarzelt te tekenen. Hij schuift heen en weer op zijn stoel. Hij wil met zijn vrouw overleggen. „Als we de belofte-formulieren meerekenen”, hebben we nog een tekort van 171.750, zegt Lawal.

Lawal was niet altijd een belijdend moslim. Toen hij op zijn 21ste uit Nigeria naar Nederland kwam, was het doel: geld verdienen. En dat, zegt Lawal, geldt voor bijna alle Afrikaanse moslims. „Je denkt niet zoveel aan god als je druk bent met geld verdienen.” Hij ging wel uit: „Ik was echt verslaafd aan de disco.”

Moslims die uit Turkije of Marokko komen nemen het geloof volgens hem „meteen serieus”. „Een fanatieke Afrikaanse moslim zal je niet snel treffen. Wij zijn relaxed.” Marokkaanse en Turkse Nederlanders zijn meer gericht op de gemeenschap en minder op zichzelf, zegt Lawal. Dat is volgens hem de reden dat er talloze Marokkaanse en Turkse moskeeën zijn, terwijl de eerste Afrikaanse moskee nog gesticht moet worden.

Bij veel Afrikaanse moslims komt de diepgang pas later. Lawal: „Als je vastigheid hebt – je papieren zijn op orde, je krijgt een gezin – misschien zoek je dan een keer de moskee op, in plaats van een disco.”

Zo ging het bij hem ook. Op zijn dertigste trouwt hij. Na zijn eerste hadj (bedevaart) probeert hij als een goed moslim te leven. En dan blijkt, vertelt Lawal, hoeveel je mist. „Je kijkt naar je kinderen en ziet: die hebben niets met de islam. Geen religieuze identiteit, geen idee wie Allah is.”

Lawal heeft vier dochters. De oudste is 18, dan een tweeling van 15 en een kleintje van drieënhalf. Hij begon zo’n acht jaar geleden de oudste drie te leren hoe ze moeten bidden. Hij schreef de soera’s fonetisch uit. „Leer dit in vier dagen uit je hoofd”, zei hij. Als dat lukte, kregen ze twee euro beloning.

Zo doet hij het ook in de Ramadan, want een maand vasten is nog moeilijker als je het nooit hebt gedaan. Als ze de ramadan vol maken, krijgen zijn kinderen tien euro per dag. Doen ze de helft, dan is dat vijf euro per dag. „Nu doen ze het uit zichzelf. Ik betaal nog steeds. Ramadangeld.”

Ali Lawal, voorman van de West-Afrikaanse gemeenschap. Foto Kees van der Veen

Zijn oudste dochter had aanvankelijk veel vragen. „Sommige klasgenoten geloven niet in god”, zei ze. „Wat nou als god niet bestaat, dan hebben we al die gebeden voor niks gedaan.” Haar vader antwoordde kalm. „Stel, er is wel een god. Dan ben je veilig door je gebeden. En bestaat hij niet, you didn’t lose.” Lawal: „Zo probeer ik ze de islam bij te brengen. Doe de goede dingen.”

Lawal nam zijn Ghanees-Nederlandse vrouw mee op de weg naar een vromer leven. „Ze droeg geen hoofddoek toen ik haar leerde kennen.” Zijn vrouw draagt nu een tulban, een hoofddoek die op het achterhoofd wordt geknoopt.”

Ook zijn collega’s bij het CBR liet hij rustig wennen. „Eerst zag ik er altijd strak uit. Nu kom ik af en toe in djellaba. Ze kennen me. We hebben vaak samen gelachen. Ze zeggen: ‘Hé, Lawal. Morgen is vrijdag. Kom je dan weer in een jurk?’ Ze gaan ze niet anders over me denken.”

Geeft hij nog steeds les aan mannen én aan vrouwen? „Natuurlijk, geld is geld.”

Schouder aan schouder, voet aan voet

In de ramadan huurt de West-Afrikaanse gemeenschap regelmatig een zaaltje om samen te bidden en te vieren. Eerst doet de imam tafsir, uitleg van de Koran. Daarna wordt er gezamenlijk gegeten. De vrouwen maken thuis het eten, de een rijst, de ander vlees. Weer een ander fufu – een puree van cassave. De mannen scheppen het eten op en delen het uit, dan mogen de vrouwen uitrusten van het koken. „De meeste mensen komen voor het eten”, zegt Lawal. „Bij tafsir zijn er bijvoorbeeld tien, en bij het eten zestig mensen. Alleen met Eid, het Suikerfeest, staan de mensen tot op de stoep.”

Moslims uit West-Afrika in hun eigen gebedshuis in Amsterdam. Het religieuze gedeelte van de bruiloft wordt gehouden in de moskee. Foto Kees van der Veen

Tot nu maken Afrikaanse moslims gebruik van de Marokkaanse moskeeën. Of Turkse. Of van de Pakistaanse in Zuidoost. Salat lezen (bidden) kan ik overal, zegt Lawal. „We voelen ons welkom. Vooral in de Marokkaanse moskeeën waar de mannen schouder aan schouder, voet aan voet bidden. In de Pakistaanse moskee houden de moskeegangers afstand van elkaar. „Zet je je voet dichtbij je buurman, schuift hij weg. Het mag allebei, maar ik vind dicht naast elkaar broederlijker.”

Zijn nichtje Habiba verwoordt het minder diplomatiek. De 19-jarige student rechten heeft Ghanese en Nigeriaanse wortels. „Racisme binnen de moslimgemeenschap bestaat zeker. Niet meer op dagelijkse basis zoals toen ik op de middelbare school zat, maar toch regelmatig.” In de Pakistaanse moskee wordt op haar neergekeken, zegt ze. En toen ze als caissière bij Albert Heijn werkte, keek een Marokkaans-Nederlandse klant naar haar naambordje. „‘Heet je echt Habiba? Ben je gewoon moslim of moslim-moslim’, vroeg hij. ‘Kun je echt de Koran lezen?’ Ik was zo beledigd.”

Sheikh Ali zegt later dat hij weinig merkt van discriminatie. Hij heeft een Marokkaans-Nederlandse vrouw en twee kinderen van 17 en 15. Ook hij komt oorspronkelijk uit Nigeria en vond pas na een tijd in Nederland de weg naar de islam. Al had hij in zijn jonge jaren een minder uitbundig leven dan Ali Lawal.

De sheikh is behalve religieus leider ook maatschappelijk werker. Mannen en vrouwen uit de gemeenschap bellen hem voor advies. Bij huwelijksproblemen bijvoorbeeld. Hij zegt dan tegen een man: „Wees aardig voor je vrouw, no matter what.” De sheikh haalt inspiratie uit het leven van de profeet, vertelt hij. „Die was ook temperamentvol. Als een kind.” Vaak lukt het om een huwelijk te redden.

Moslims uit West-Afrika in hun eigen gebedshuis in Amsterdam. Het religieuze gedeelte van de bruiloft wordt gehouden in de moskee. Foto Kees van der Veen

Een ander veelvoorkomend probleem waar de sheikh over adviseert is voodoo, het boze oog. De sheikh: „Heel veel Afrikanen geloven erin. Het heeft niets met de islam te maken. Het is cultuur.” Hij verafschuwt het. „Voodoo wordt ingezet om een ander kapot te maken”, zegt de sheikh. „In een relatie, als er sprake is van jaloezie. Of bij een zakelijk conflict. Je hebt er maar een haartje of een stukje nagel voor nodig.”

Conflicten willen we graag binnen de gemeenschap oplossen, zegt Lawal. „Ook daarvoor is het noodzakelijk dat we een eigen plek krijgen. Gisteren nog, belde een vriend bij wie het thuis vreselijk mis ging.” De vrouw van die vriend had hun dochter geslagen omdat ze brutaal was. De dochter was daarop weggelopen en de man was nu boos op de vrouw. Lawal moest lang met zijn vriend praten om „inlichtingen te geven” over de Nederlandse samenleving. Dat iets terugzeggen tegen je ouders niet brutaal is. Dat klappen geven niet werkt. Dat de man ook moet investeren in zijn gezin en niet alles aan de vrouw moet overlaten.

Het is bijna een soort Leger des Heils dat Ali voor ogen heeft. Gratis warme maaltijden op gezette tijden. Tweedehands kleding verzamelen voor arme mensen. Eenzame ouderen bezoeken en iets voor hen organiseren. „Als elk lid van de gemeenschap 1.000 euro geeft, is het te doen. We moeten 250 mensen zo ver krijgen. Ik zit al op 62.”