Direct naar artikelinhoud
InterviewAhmed Aboutaleb

Burgemeester Aboutaleb over zijn stad Rotterdam: ‘Polarisatie en populisme hoeven niet per definitie slecht te zijn’

Burgemeester Aboutaleb.Beeld Kiki Groot

De tegenstellingen in Nederland openbaren zich in tal van geledingen. Waar ligt de oorsprong en waartoe zal het leiden? Aflevering 3 in een serie: burgemeester Ahmed Aboutaleb.

Voor Rotterdam is polarisatie een van de grootste bedreigingen. Burgemeester Ahmed Aboutaleb sprak in zijn nieuwjaarstoespraak in dit verband zelfs over het risico van ‘ontwrichting’ van de stad. De grootste uitdaging, zei hij, is niet ‘hoe we oevers van de Maas opnieuw gaan verbinden, maar hoe we ruzie en confrontatie in de stad ombuigen naar vrede en consensus’.

‘Ik polariseer zelf ook’, zegt hij monter, verwijzend naar 2015, toen hij na de aanslagen in Parijs tegen aanslagplegers zei: ‘Als het je hier niet bevalt, rot dan op!’ Er zijn maar weinig bestuurders in Nederland die zich zo’n uitspraak ongestraft kunnen veroorloven.

‘Polarisatie hoeft helemaal niet slecht te zijn, die kan ideologisch gedreven zijn, waarbij twee polen tegenover elkaar staan in een principiële ­discussie: wat willen we met elkaar? In Nederland, zo is mijn ervaring, ook als migrant, ligt de uitkomst ervan altijd in het midden. Polarisatie is pas een probleem als het leidt tot het verketteren van elkaar, tot het gooien met stront.’

Tien jaar inmiddels is Aboutaleb burgemeester. Hij heeft zijn stad zien veranderen. Rotterdam, de meest gepolariseerde plaats van Nederland? Hij weet dat niet, want ‘ik zit er middenin’. Ja, de samenstelling van de bevolking maakt dat het er anders aan toegaat dan in Amsterdam of Utrecht, waar hoogopgeleide bakfietsvaders en -moeders het straatbeeld bepalen.

Dit is de bakermat van Pim Fortuyn. Leefbaar Rotterdam is er sinds jaar en dag de grootste partij. Veel Rotterdammers, ooit werkzaam in de haven, wonend in kleine huizen, voelen zich miskend. Vergelijk de stad met Antwerpen of Marseille, decennialang toevluchtsoorden voor arbeiders.

‘Rotterdam is voor veel maatschappelijke vraagstukken een sociaal laboratorium. De eerste etnische rellen in dit land waren in de Afrikaanderwijk in de jaren zeventig. Veel kwesties, ook al zijn ze van beperkte maatschappelijke betekenis, bereiken hier snel grote amplitudes. Amsterdam, waar ik ook heb gewerkt, is dan vaak een schokdemper, Rotterdam een versterker.’

Rotterdam is ook een voedingsbodem gebleken voor populisme.

‘Ik behoor niet tot de categorie die ­populisme per definitie slecht vindt. We hebben in het hele land te maken met calculerende burgers die zich laten leiden door hun eigen gelijk. Klassieke politieke partijen die hun zaken laten doorrekenen door het Centraal Planbureau en ideologisch gedreven zijn, hebben het moeilijk. Er is geen tijd meer voor mitsen en maren.’

Veel openbaar bestuurders vrezen een electoraat op drift, gedreven door onvrede. Er zijn onderstromen ontstaan waar ze geen greep op krijgen. Hoe zit dat bij u?

‘Ik heb altijd het contact met de burger gezocht. Ik wacht niet op een uitnodiging, ik organiseer de ontmoetingen zelf. Want die burger wil gehoord worden. Wat opvalt is dat die burger wel degelijk behoefte heeft aan leiding, zelfs als het niet ondenkbaar is dat die hun ‘nee’ verkoopt.’

Maar er is toch een cultuur ontstaan waarin wordt afgerekend met ‘de elite’?

‘Dat vind ik een valse discussie. Ben ik de elite?’

Ja.

‘Er is geen bestuurder in Nederland die zo veel van armoede weet als ik. Juist het maken van verschil in het ­leven van mensen is mijn drijfveer geweest om de politiek in te gaan. Dat ik word gezien als elite vind ik onzinnig. Want dat wordt geassocieerd met ‘die weet niet waar het over gaat, het is een zakkenvuller die zich niet bekommert om mensen’. Ik mag elite worden genoemd omdat ik een beetje macht heb, niet omdat ik ver van mensen ­afsta.’

Is het niet juist die tegenstelling die de ontwrichting veroorzaakt waarover u eerder sprak?

‘Dan gaat het om een andere vorm van polarisatie. Als ermee wordt beoogd om het wij-zij-denken te propageren, dan kan dat gevaarlijk zijn. Want daarin kunnen partijen ter linker- of rechterzijde rechtvaardiging vinden in het uitsluiten van mensen. In het slechtste geval kan dat zelfs tot rechtvaardiging van geweld leiden, dat is de bodem van onze beschaving.

‘Ik neem beide vormen van polarisatie waar en het is moeilijk aan te geven waar de grens ligt: wanneer is iets een scherp debat, wanneer gaat het om ‘wij’ tegen ‘zij’? Ik heb in de raad een debat meegemaakt tussen PVV en Denk, waarbij de leden elkaar verbaal hardhandig aanpakten. Dat vond ik niet zindelijk. Toen heb ik het debat geschorst, de partijen bij me geroepenen die harde woorden uit de notulen laten schrappen. Gelukkig zie ik steeds meer countervailing powers die zeggen: mensen, zo moeten we niet meer met elkaar omgaan.’

Wat ziet u in uw stad als zorgelijkste scheidslijn?

‘Het onderwijs, daar komt alles samen. Je hebt te maken met hoogopgeleide autochtonen, een grote middengroep en met gering-opgeleide allochtonen. Door recente migratie, lees: asiel, zie je aan de onderkant mensen die hun weg nog niet gevonden hebben. Het is niet voor niets dat we op veel scholen in de stad een programma hebben waarbij kinderen tien uur meer onderwijs krijgen in taal en rekenen. Goed onderwijs is de basis voor andere maatschappelijke variabelen, als werk, inkomen, wonen, en open discussiëren in plaats van op de vuist gaan.’

Zijn er ook groepen die ú opgeeft? Waarvan u zegt: daar steek ik geen energie meer in?

‘Dat is één groep, de racisten. En die zitten aan verschillende zijden, u heeft geen idee hoe racistisch etnische groepen onderling soms zijn. Een racist is niet iemand met een politieke overtuiging, dat is iemand die van zichzelf vindt dat hij beter is dan een ander. Ik ben als burgemeester tijdens een bijeenkomst over een azc in de wijk Beverwaard door ze uitgescholden, ik kon de kanker krijgen. ‘U bent moslim, jullie zijn allemaal hetzelfde, de profeet was pedofiel, en jij bent er ook een.’

Veel racisme wordt door angst gedreven.

‘Ik denk daar anders over. Mij gaat het om de intrinsieke overtuiging dat je beter bent op grond van huidskleur of cultuur. Dat de ander die lager is dan jij het verdient om te worden vertrapt. Ik vind het moeilijk om met die mensen in gesprek te zijn, want de kans dat je ze wint voor de wij-samenleving is zo goed als nul. U heeft het over mensen die een politiek standpunt innemen waardoor anderen naar de marge van de samenleving worden gedreven. Maar daar kun je argumenten tegenover zetten, met die mensen kun je nog steeds in gesprek.’