Direct naar artikelinhoud
EssayRijkdom

Het is tijd voor een eerlijke verdeling tussen arm en rijk, want een moreel recht op rijkdom bestaat niet

Het is tijd voor een eerlijke verdeling tussen arm en rijk, want een moreel recht op rijkdom bestaat niet
Beeld Pep Boatella

Wie steenrijk is geworden, dankt dat volledig aan zichzelf. Althans, dat is de gangbare opvatting. Veel te kort door de bocht, vindt filosoof en econoom Ingrid Robeyns. Hoog tijd dus om de baten en de lasten eerlijker te verdelen.

Goed nieuws voor de driekoppige leiding van KPN. Kreeg het trio in 2018 al anderhalf miljoen euro aan bonussen uitgekeerd, afgelopen week werd bekend dat het bonusbeleid van het telecombedrijf nog verder zal worden verruimd. Voortaan kunnen de topmannen ook op een bonus rekenen als ze géén winst hebben gemaakt.

Tja, niet verwonderlijk dat de maatregel de nodige irritatie wekte. Bonussen zijn slechts een van de terugkerende pijnpunten in het maatschappelijke debat over topverdieners.

Vorig jaar klonk er ook veel kritiek op de aangekondigde 50 procent salarisverhoging van de topman van ING, die daardoor meer dan 3 miljoen per jaar zou gaan verdienen.

En dan was er natuurlijk nog het debacle rond het kabinetsbesluit om de dividendbelasting af te schaffen, waardoor de staatskas zo’n 2 miljard aan inkomsten zou derven ten faveure van buitenlandse aandeelhouders. Onder grote maatschappelijke en politieke druk ging dat plan van tafel, maar vervolgens besloot het kabinet wel om de vennootschapsbelasting te verlagen.

Het zijn stuk voor stuk voorbeelden van maatregelen die de belangen van de economische elite beschermen. En ook al leiden die maatregelen telkens weer tot verhitte discussies, dat heeft vooralsnog weinig veranderd aan de verdere toename van de ongelijkheid in de samenleving en de verdere verbetering van de positie van de rijksten onder de bevolking.

Geen bovengrenzen

Niet alleen omdat de rechtse partijen, die de gefortuneerde bovenklasse traditiegetrouw uit de wind houden, in Nederland zowat altijd de meerderheid vormen. Het is ook omdat zowel ter rechterzijde als (in zekere mate) ter linkerzijde van het politieke spectrum het idee leeft dat rijken het morele recht hebben op wat ze op de markt kunnen verdienen of van hun voorouders erven, en dat daar geen bovengrenzen aan zijn.

Dat idee werd de voorbije jaren bijvoorbeeld vertolkt door de verdedigers van hogere lonen voor topbestuurders. Neem Mark Rutte, die belastingen op de inkomens en vermogens van de rijksten ‘jaloeziebelastingen’ noemde. Maar het zijn lang niet alleen VVD-kopstukken die al snel over afgunst beginnen als er kanttekeningen worden geplaatst bij extreem hoge vermogens en inkomens. De dominante visie luidt: het is prima als mensen superrijk worden omdat ze hard gewerkt hebben, creatief en innovatief zijn, of slim geïnvesteerd hebben.

Maar dat deze visie dominant is, betekent nog niet dat ze waar is. Integendeel, rijkdom is zo goed als nooit het gevolg van de verdienste van één persoon, maar eerder het gevolg van de handelingen en keuzes van een heleboel andere mensen.

Ho wacht, zult u zeggen. Wat nu als extreme rijkdom ontstaat door duizenden vrijwillige transacties aan iemand die iets waardevols aanbiedt? Stel dat een muzikant een steengoed nummer maakt en dat massaal verkoopt via internet, en zo zeer succesvol wordt – waarom zouden we dan kritisch zijn over dat fortuin? Iedereen heeft de kans om muziek te maken, dus als dat leidt tot een groep rijke producers en muzikanten, is daar niets mis mee. Wettelijk niet. En ook moreel niet. Toch?

Ondermijnen

Maar op die redenering valt veel af te dingen. Om te beginnen zijn er de onwenselijke gevolgen van extreme rijkdom. Zo bestaat het risico dat zeer kapitaalkrachtige mensen en bedrijven de politieke gelijkheid ondermijnen, omdat ze veel meer geld kunnen uitgeven aan de verkiezingscampagnes van kandidaten die goed voor hun belangen zorgen.

De grote ongelijkheid die met extreme rijkdom gepaard gaat, is daarnaast een ondoelmatige verdeling van geld, omdat in een samenleving met minder ongelijkheid het gemiddelde welzijn nu eenmaal hoger is.

Maar naast onwenselijke effecten zijn er ook vraagtekens te zetten bij het idee van ‘verdienste’ op zich. Wij kunnen helemaal geen welvaart creëren zonder op de schouders van de generaties voor ons te staan. Neem een willekeurige miljonair uit de 21ste eeuw, en verplaats die naar een samenleving met een beperkte infrastructuur en een primitief niveau van wetenschap en innovatie, en het wordt meteen duidelijk dat de meeste fortuinen niet kunnen worden vergaard zonder een beroep te doen op technologie, kennis en instituties die door anderen zijn bedacht. Dit is een collectieve erfenis, en dus moeten we de vraag kunnen stellen hoe de vruchten daarvan verdeeld moeten worden. Volgens de Amerikaanse econoom en politicoloog Herbert Simon, die overleed in 2001, is zo’n 90 procent van wat wij op de markt kunnen verdienen toe te schrijven aan die collectieve erfenis. Daarnaast is veel van de rijkdom in Europa te danken aan decennia van kolonisatie, gevolgd door een systeem van oneerlijke handel. Als je op die manier naar de bronnen van persoonlijke vermogens kijkt, is het helemaal niet zo gek om te stellen dat een veel radicalere herverdeling van rijkdom gerechtvaardigd is, zowel binnen een land als internationaal.

Milieuvervuiling 

Er zit ook een ecologische kant aan het verhaal van morele rijkdom. De meeste bedrijven zouden veel kleinere winsten behalen als ze een eerlijke prijs zouden betalen voor de milieuvervuiling bij productie en transport. Dit is een punt waarop economen en moraalfilosofen het eens zijn: de vervuiler hoort te betalen, en als hij dat niet doet, schuift hij die kosten onrechtmatig af op de samenleving. Maar dat afschuiven is precies wat grote delen van het bedrijfsleven sinds de industriële revolutie hebben gedaan, met alle gevolgen voor het klimaat van dien. De weerstand die we op dit moment vanuit de lobby van het bedrijfsleven zien om een effectieve CO2-heffing in te voeren kan dan ook geïnterpreteerd worden als een poging om deze onrechtvaardige privileges te beschermen. Blijkbaar zijn de kortetermijnwinsten belangrijker dan de belangen van toekomstige generaties, en die van de mensen die door klimaatverandering getroffen zullen worden door mislukte oogsten en hongersnoden, of doordat het eiland waarop ze wonen onder de zeespiegel verdwijnt.

Bovendien vergeten aanhangers van het idee van ‘rijk door eigen verdienste’ dat toeval een grote rol speelt in ons leven: in welk land en tijdperk we geboren worden, met welke talenten en gezondheid we zijn behept, wie de ouders zijn die ons grootgebracht hebben, enzovoort. Die factoren hebben veel invloed op de kansen die we krijgen in ons leven, en onze kans om succesvol te zijn – maar die factoren hebben we helemaal niet aan onszelf te danken. Hieruit volgt uiteraard niet dat we niet meer trots zouden mogen zijn op onze prestaties – integendeel. Want welvaart vergt ook inspanningen en creativiteit; wie daarmee iets weet te bereiken heeft alle redenen om trots te zijn en lof te oogsten.

Niettemin zou de cruciale invloed van het toeval moeten leiden tot een andere houding ten aanzien van succes. Wie het economisch en financieel voorspoedig gaat, zou zichzelf niet op de borst moeten kloppen, maar zich in de handen mogen knijpen, dankbaar voor zoveel mazzel, om vervolgens te doen wat past bij dat inzicht: opkomen voor medemensen die minder geluk hebben gehad. Rijke mensen zouden best meer belastingen kunnen betalen zonder pogingen die te ontwijken. En zolang we geen rechtvaardig belastingstelsel hebben, is filantropie niet alleen iets lovenswaardigs, maar simpelweg een morele plicht. Voor de inrichting van de samenleving betekent de toevalsfactor dat we onverminderd moeten investeren in de sociale voorzieningen die we in de naoorlogse welvaartsstaat hebben uitgebouwd en die de laatste jaren onder druk zijn komen te staan.

Geluk, timing, samenwerking

Wie bedenkingen heeft bij deze redenering, kan ook te rade gaan bij Bill Gates. In een recent interview met de Daily Mail vertelde de Microsoft-miljardair en megafilantroop dat hij zijn fortuin te danken heeft aan geluk, timing en de mensen met wie hij samengewerkt heeft. Gates erkende dat hij hard gewerkt had, maar benadrukte tegelijkertijd dat hij voordeel heeft gehad van de structuren. Dus, besloot Gates: ‘Ik verdien mijn fortuin niet. Niemand verdient het.’ Volgens Gates, die jaarlijks meer dan 5 miljard dollar aan sociale projecten uitgeeft, zouden de belastingen daarom progressiever moeten zijn.

Geluk, timing, samenwerking
Beeld Pep Boatella

Maar dat is niet de ontwikkeling die we zien – integendeel. De economische spelregels zijn de laatste jaren steeds meer aangepast ten gunste van de rijken, waardoor je nog meer vraagtekens kunt plaatsen bij het idee van rijkdom als eigen verdienste. Dat speelt niet alleen in landen met extreme ongelijkheid en een klasse van miljardairs zoals de Verenigde Staten.

Ook bij ons wordt steeds meer zichtbaar dat lastenverzwaringen op rekening van de werkenden en de consumenten komen, en dat het bedrijfsleven een kleinere bijdrage levert aan de gemeenschapskas. Dat is een mondiaal fenomeen, maar Nederland maakt het zijn grootbedrijf en multinationals op een aantal vlakken wel erg gemakkelijk. Recentelijk zette het Europees Parlement Nederland nog hoog op de lijst van belastingparadijzen. Bovendien is de vennootschapsbelasting hier lager dan in de ons omringende landen. Er zijn dus genoeg redenen om de belastinglasten tussen bedrijven en de gewone man en vrouw weer eerlijker te gaan verdelen.

Pijnlijk punt

De gedachte dat economische ongelijkheid, en extreme rijkdom in het bijzonder, gerechtvaardigd zou kunnen worden door het principe van eigen verdienste, is al met al zeer aanvechtbaar. Bovendien leunt het idee van ‘eigen verdienste’ op een specifiek en zeer problematisch mensbeeld. Het benadrukt het individu, niet de gemeenschap, en suggereert dat individuen het zonder de gemeenschap kunnen redden en zonder de gemeenschap hun talenten kunnen ontplooien. Dat is pertinente onzin, maar de onderlinge afhankelijkheid van mensen is blijkbaar zo’n pijnlijk punt dat we het graag naar de achtergrond duwen als we nadenken over hoe we de samenleving vormgeven.

Daar komt bij dat de sterke, ondernemende persoon die zijn eigen problemen kan oplossen, die de regie in handen heeft en die in concurrentie met anderen het beste uit zichzelf kan halen, tot norm is verheven in ons overheidsbeleid. Dat dit schadelijke gevolgen heeft voor verschillende groepen in onze maatschappij is al door vele critici naar voren gebracht, zie de enorme prestatiedruk die veel kinderen en jongeren ervaren, zie de mislukking van de participatiesamenleving.

Maar het beleid heeft ook voeding gegeven aan het idee dat een gebrek aan succes domweg iemands eigen schuld is: had hij of zij maar beter zijn best moeten doen.

Kwetsbaarheid

Bovenal roept het idee van ‘eigen verdienste’ de vraag op hoeveel aandacht er in onze samenleving is voor de inherente menselijke kwetsbaarheid. Veel mensen doen hun best binnen hun vermogens, maar zijn mentaal of psychisch kwetsbaar, staan onder dusdanige druk, financieel of anderszins, dat ze niet in staat zijn goede beslissingen te nemen, hebben in hun leven ernstige deuken opgelopen, of zijn gewoon veel vatbaarder voor misbruik door gewetenlozen. Als we onze maatschappelijke instituties vanuit die optiek beschouwen, hoe kunnen we dan nog verdedigen dat het moreel volledig oké is dat de ceo van een bedrijf meer dan honderdmaal het inkomen van de minstbetaalde werknemer krijgt?

Wie een publiek debat wil aangaan over superrijkdom, moet het dus niet alleen hebben over de vraag wat de mogelijke schadelijke gevolgen voor de democratie zijn, of superrijkdom wel gelukkig maakt, en of superrijkdom in lijn te brengen is met ecologische duurzaamheid. We moeten ons ook de veel fundamentelere vraag stellen welk beeld wij van de mens hebben: de mens in relatie tot zijn successen en falen, in relatie tot de medemens, en in relatie tot de samenleving.

Dit artikel is een bewerkte versie van een hoofdstuk uit het boek Rijkdom, dat vorige week verscheen bij uitgeverij Prometheus en deel uitmaakt van de serie Nieuw Licht. Op 16 april gaat Robeyns hierover in debat met hoogleraar financiële ethiek Boudewijn de Bruin in het Academiegebouw van de Rijksuniversiteit Groningen.

Ingrid Robeyns is filosoof en econoom, en werkt als hoogleraar ethiek van instituties aan de Universiteit Utrecht.