Direct naar artikelinhoud
Analyse

Waarom we ons te druk maken om nepnieuws

Met de provinciale en de Europese verkiezingen in aantocht begon minister Ollongren afgelopen week een campagne over nepnieuws. Maar heeft dat echt zoveel invloed? 

en
Waarom we ons te druk maken om nepnieuws
Beeld Van Santen & Bolleurs

November 2017: de Nederlandse media zijn in de ban van nepnieuws. Na de Amerikaanse verkiezingen zouden ook die in Nederland risico lopen op publieke beïnvloeding vanuit Rusland. ‘Nepnieuwslawine’, kopt De Telegraaf over de volle breedte van de voorpagina. Andere media luidden eveneens de noodklok.

De aanleiding? Een brief van Kajsa Ollongren aan de Tweede Kamer. ‘Statelijke actoren’ zouden de publieke opinie kunnen sturen met nepnieuws, schrijft de minister van Binnenlandse Zaken. Dat gebeurde immers ook bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen, een jaar eerder, en Russische inlichtingendiensten zouden ook Nederland in het vizier hebben. Een maand eerder had ze de verkiezingen voor de provinciale staten en het Europees Parlement al aangewezen als uitgekiende gelegenheden voor beïnvloeding met een nepnieuwsoffensief.

Het kwam de minister op hoon en kritiek te staan. Voorbeelden van op Nederland gericht nepnieuws bleken nauwelijks aan te wijzen, op een nepsite over de vliegramp met de MH17 na.

‘Blijf kritisch’

Inmiddels staan beide verkiezingen voor de deur. Op Europees niveau overlegden ministers vorige week over de dreiging van manipulatieve onwaarheden, de Tweede Kamer debatteerde onlangs over risico’s en aanpak. Ook Ollongren neemt de zaak nog altijd hoog op: maandag lanceerde ze een nationale voorlichtingscampagne over nepnieuws. ‘Blijf nieuwsgierig, blijf kritisch’, luidt de oproep aan burgers over het nieuws dat ze op – vooral – sociale media tegenkomen. 

Maar staat onze democratie onder druk als de Russen ons wél massaal gaan bestoken met nepnieuws? Het korte antwoord: dat weten we niet precies, zegt Peter Burger, universitair docent journalistiek aan de Universiteit van Leiden en factchecker bij Nieuwscheckers. In hoeverre nepnieuws mensen beïnvloedt, laat zich extreem lastig onderzoeken. Maar de onderzoeken die zijn gedaan, geven wel een indruk.

Zo verspreiden verhalen die factcheckers als ‘onwaar’ aanmerkten zich aanzienlijk sneller dan verhalen die ze als ‘waar’ bestempelden, schrijven onderzoekers in het vakblad Science. De Amerikaanse wetenschappers bestudeerden 126 duizend verhalen, tussen 2006 en 2017 gedeeld door zo’n 3 miljoen twitteraars. Vooral bij politieke onderwerpen deed desinformatie het goed vergeleken met nieuws dat klopte. 

De Leidse universitair docent journalistiek Peter Burger begon tien jaar geleden met collega Alexander Pleijter het factcheckproject Nieuwscheckers.Beeld Erik Smits

Niet waar, wél leuk

De onderzoekers hebben wel een idee waarom: nepnieuws bevat vaker opvallende informatie dan echt nieuws. Dat Hillary Clinton als minister van Buitenlandse Zaken wapenverkoop aan IS heeft goedgekeurd, is niet waar, maar wel opzienbarend en dus leuk om te delen.

Het moet nog blijken hoe algemeen deze resultaten gelden, omdat de studie alleen nieuws betreft dat door factcheckers is bekeken, aldus Burger. Al komt de conclusie overeen met onderzoek waaraan hij zelf meewerkte. Daaruit bleek dat Nederlands pulpnieuws – dus breder dan nepnieuws – meer likes en reacties op Facebook binnenhaalt dan berichten van gerenommeerde mediakanalen als De Telegraaf en de Volkskrant

Tegelijkertijd zien onderzoekers dat politiek gemotiveerd nepnieuws vooral rondgaat in eigen kring. Tijdens de laatste presidentsverkiezingen in de VS deelde bijvoorbeeld 1 procent van de onderzochte stemgerechtigden 80 procent van het nepnieuws op Twitter, volgens een andere studie in Science. In het bijzonder waren dat oudere, conservatieve mensen met een interesse in politiek. Een studie op Facebook trok een soortgelijke conclusie. 65-plussers zouden bijna zeven keer meer nepnieuwsartikelen verspreiden dan 18- tot 29-jarigen. 

Geen bewijs

Tot nu toe is er geen bewijs dat de internetgebruiker ondergesneeuwd raakt met onzinnieuws. Uit een uitgebreide analyse van Hunt Allcott (Universiteit van New York) en Matthew Gentzkow (Stanford Universiteit) komt bijvoorbeeld naar voren dat de gemiddelde Amerikaan ‘in de orde van één, misschien enkele nepnieuwsberichten’ heeft gezien en onthouden tijdens de laatste presidentsverkiezingen. Waarbij het meeste nepnieuws in het voordeel van Donald Trump was.

Dan is er de vraag hoeveel impact desinformatie heeft op de mensen die het bereikt. Ook hier is de consensus onder wetenschappers dat je de impact van nepnieuws niet moet overschatten, aldus Peter Burger. ‘Het idee dat je groepen mensen met valse beweringen van alles kunt wijsmaken en hun stemgedrag kunt veranderen, is strijdig met decennia aan onderzoek naar politieke communicatie.’

Daaruit blijkt vooral hoe moeilijk mensen beïnvloedbaar zijn. Televisiespotjes van politieke partijen, bijvoorbeeld, zouden een minuscuul effect hebben op Amerikaanse verkiezingsuitslagen. 

Als de effecten van nepnieuws daarmee enigszins vergelijkbaar zijn, heeft desinformatie de uitslag van de laatste Amerikaanse presidentsverkiezing met enkele honderdsten van een procentpunt veranderd, schrijven Allcott en Gentzkow in hun analyse. Vrijwel niet, dus. Al is de claim dat de paus zijn steun uitspreekt voor Trump natuurlijk niet hetzelfde als een campagnespotje. Het valt niet uit te sluiten dat nepnieuws fors meer invloed heeft.

Geen bewijs
Beeld Van Santen & Bolleurs

Bots

Burger heeft nog een kanttekening. ‘Ook als desinformatie op zichzelf niet veel impact lijkt te hebben, moet je kijken naar het hele pakket van mogelijke onlinebeïnvloeding.’ Neem bots, computerprogramma’s die automatisch berichten en reacties plaatsen om onderwerpen extra onder de aandacht brengen. Of de hack van de e-mailserver van de Democraten door de Russen, tijdens de Amerikaanse verkiezingscampagne, waarna compromitterende mails uitlekten. ‘Als je dat allemaal samen pakt, kun je je voorstellen dat online beïnvloeding effect kan hebben op verkiezingsuitslagen’, aldus Burger.

Er is nog een grote maar. Vrijwel al het hierboven besproken onderzoek gaat over de Verenigde Staten, in het bijzonder de veelbesproken presidentsverkiezingen van 2016. ‘Fijn voor ons dat de Russische desinformatiecampagne in de VS zoveel materiaal om te onderzoeken heeft opgeleverd, maar dat is wel allemaal Amerikaans materiaal’, aldus Burger.

Nederland

En Nederland is de VS niet. Niet als het gaat om de politieke situatie en niet als het gaat om het medialandschap. Nederland staat er goed voor, volgens Madeleine de Cock Buning, voorzitter van het Commissariaat voor de Media en voorzitter van de expertgroep over desinformatie van de Europese Commissie.

Ze wijst op onderzoek van de Oxford Reuters-groep van vorig jaar: van de 37 onderzochte landen bleken Nederlanders het nieuws op internet het meest te vertrouwen, waarbij de professionele nieuwsmedia helemaal weinig wantrouwen ontmoeten. 30 procent van de Nederlanders maakt zich zorgen over wat waar is en wat niet waar is op internet. In Brazilië weet maar liefst 85 procent van de inwoners niet wat ze moet geloven. Ook in de Verenigde Staten is het wantrouwen groot: 64 procent. ‘Als je ook professionele media niet meer vertrouwt, word je vatbaarder voor nepnieuws. Je wordt cynisch. Alles is dan even waar of onwaar en dan geloof je wat je graag wilt geloven omdat het in je straatje past.’

Inflatie van nepnieuws

Nepnieuws is berichtgeving die oogt als serieus nieuws, maar die in werkelijkheid verzinsels bevat. Soms is het doel simpelweg het binnenhalen van clicks, en dus advertentiegeld. Soms is het doel beïnvloeding van de publieke opinie met politieke motieven, dat is de variant die minister Ollongren vreest. De term ‘nepnieuws’ is aan inflatie onderhevig: het wordt inmiddels gebruikt voor alles van slechte journalistiek tot berichtgeving die tegen het eigen wereldbeeld ingaat. Experts gebruiken daarom liever de minder besmette term ‘desinformatie’. Vorige week nog werd bekend dat Rusland wetgeving heeft aangenomen die geldboetes en gevangenisstraffen zet op de verspreiding van nepnieuws en op het beledigen van de autoriteiten. Tegenstanders zeggen dat de definitie van nepnieuws zo breed is dat elke vorm van kritiek strafbaar wordt.

Breed aanbod

Daar komt bij dat het media-aanbod hier breed is en Nederlanders over het algemeen relatief veel bronnen raadplegen, vervolgt De Cock Buning. Als kers op de taart zijn de ideologische verschillen binnen de traditionele media klein vergeleken met bijvoorbeeld de VS. ‘Dit is van belang omdat nepnieuws effectiever is naarmate de angst ervoor groter is’, aldus De Cock Buning. ‘Desinformatie is pas problematisch als de impact groot is.’ En daar is nog geen enkel bewijs voor.

Rebekah Tromble van de Universiteit Leiden vermoedt dat desinformatie daarom minder impact heeft in Nederland dan in de VS. ‘Binnenkort hoop ik te beginnen met onderzoek naar de effecten van desinformatie op de overtuigingen, de houding en het gedrag van Nederlanders, Britten en Amerikanen. Mijn hypothese is dat Nederlandse burgers het minst zullen worden beïnvloed.’

Wel is nog onduidelijk of het aantal Nederlanders die het nieuws op internet wantrouwen stijgen of dalen. De meting van vorig jaar die tot 30 procent kwam was pas de eerste, in mei volgt de tweede. Ook wijst De Cock Buning op risico’s van nieuwe technologische ontwikkelingen. ‘Nu het met kunstmatige intelligentie steeds eenvoudiger is om nepvideo’s en -audio te maken, is het belangrijk dat journalisten gereedschap krijgen om die te herkennen.’

Censuur

Hoe dan ook is De Cock Buning terughoudend over hard ingrijpen bij desinformatie: ‘Je moet ongelofelijk oppassen met het helemaal weghalen van berichten. Censuur moet te allen tijde worden voorkomen. Dat geldt uiteraard voor overheidscensuur, maar ook voor censuur door de socialemediaplatforms. Veel beter is het om context te bieden door verschillende bronnen – en waar mogelijk factchecks – naast elkaar te zetten.’

Daarmee deelt ze het standpunt van Facebook en Google, die zeggen niet te willen bepalen wat de waarheid is. Zo kiest Facebook ervoor om berichten die ogenschijnlijk nepnieuws bevatten, bijvoorbeeld omdat hun algoritmen overmatig veel ongeloof oppikken in de reacties, aan minder mensen te tonen.

Helemaal tevreden is De Cock Buning in haar rol bij de Europese Commissie overigens niet over de houding van de platforms. Europa eist dat ze elke maand verslag doen van hun inspanningen om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan, maar vindt dat ze niet genoeg details leveren over hun aanpak.

Ook de overheid heeft een rol, maar De Cock Buning waarschuwt voor al te drieste waarschuwingen voor desinformatie: ‘Je creëert daarmee juist onterecht wantrouwen. We moeten nu niet het kind met het badwater weggooien door allerlei campagnes te beginnen die de zorg vergroten over de betrouwbaarheid van alle media. Want over het algemeen hebben we veel goede en professionele media die een goede waakhondfunctie vervullen.’

‘Sterker nog’, valt Tromble haar bij, ‘ik ben bezorgder over de impact van de discussie óver desinformatie op het publieke discours dan over desinformatie zelf. Mensen lijken nu te denken dat desinformatie overal is. Dat maakt cynisch en is niet goed voor het vertrouwen in de politiek en de media.’

Meer (over) nepnieuws:

Een onzindetector voor het web - dat is nog niet zo makkelijk

Twitter vroeg de Leidse politicoloog Rebekah Tromble onderzoek te doen naar omgangsvormen op het platform. Dat schoot complotdenkers uit Trumps Amerika in het verkeerde keelgat. Een haattsunami volgde.

De langverwachte campagne van het ministerie van Binnenlandse Zaken tegen nepnieuws houdt zich verre van de vraag wat waar is en wat niet. Wel geeft de overheid – weinig concrete – tips.