Opinie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Staten

Marcel van Roosmalen

De verkiezingen voor de Provinciale Staten komen eraan. Statenleden en gedeputeerden worden bij vergaderingen gadegeslagen door een enkele journalist, een handvol ambtenaren en af en toe wat belangstellenden, met een beetje goede wil zou je kunnen zeggen: ze functioneren in volstrekte anonimiteit.

Mijn vader werkte veertig jaar voor de provincie Gelderland, hij was ambtenaar bij de ‘dienst water’. Zijn expertise betrof het riviertje De Linge, waar in zijn tijd nogal wat om te doen was.

Hij nam me weleens mee naar vergaderingen van de Provinciale Staten in het provinciehuis in Arnhem. Ik denk dat ik meeging vanwege het ijs van Trio in de Steenstraat, want anders heb ik geen idee waarom ik daar was. Af en toe kwamen we op de publieke tribune een collega tegen, hij had een grote sleutelbos aan de broek hangen en verfde de haren. Hij sprak met consumptie.

Mijn vader was ‘beschikbaar’ voor gedeputeerden, hij voedde ze tijdens oeverloze vergaderingen met informatie en argumenten. Soms zag ik mijn vader en die collega met stapels papier van de een naar de ander rennen.

Ik kreeg dan in het voorbijgaan een aai over de bol.

„Hou vol, jongen. Nog een uur.”

Na afloop op de plastic stoelen bij de Trio – gek dat het nu lijkt alsof het altijd zomer was, terwijl ze ’s zomers juist niet vergaderden – zei hij dan dingen als: „Nou, weer voor niks gewerkt. We krijgen het er niet door.”

Het lag altijd aan het CDA, de grootste partij. Een keer kwam zo’n CDA-gedeputeerde – een man die vanwege een rapportage die mijn vader voor hem moest maken, onze vakantie in Zwitserland had verpest – een ijsje meelikken.

Hij zei: „Een ambtenaar schrijft twee brieven, een sollicitatiebrief en uiteindelijk een ontslagbrief. De rest van de tijd rapporteert hij. Het is niet anders, Wil.”

Het bananenijs kregen we van hem.

Later verdronk hij tijdens een zomervakantie in de Middellandse Zee, bij de afdeling water twijfelden ze over een naamsverandering.

Er kwam een nieuwe gedeputeerde, en daarna kwamen er nog een stuk of vijf. Eentje had er last van de voeten, een ander had zweren in de nek en een derde die ook weleens mee kwam likken liet ons zijn ijs betalen. Ik leerde dat ze in wezen allemaal hetzelfde waren, er was een constante: met de rapporten van mijn vader werd verder niets gedaan.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.