De mannen zitten al sinds eind juli 2017 in voorarrest in de Surinaamse gevangenis. Ze werkten voor hun aanhouding in de slagerij van hun vader in Paramaribo.
Het OM vindt dat er voldoende bewijs is dat zij in Suriname mensen ronselden om in Syrië te gaan vechten voor de terroristische groepering Islamitische Staat (IS).
Ook is het volgens de aanklager duidelijk dat de broers geld hebben gegeven aan een Syriëganger toen hij zonder geld zat. Deze indirecte financiering van een terreurorganisatie is strafbaar.
De broers zelf hebben tijdens hun verhoren gezegd dat ze dat geld juist hadden gestuurd om hun kennis te helpen. Als het de man niet lukt om Syrië te bereiken, dan zou hij dat geld volgens de verdachten kunnen gebruiken om terug naar Suriname te komen.
Het OM vindt dit verhaal ongeloofwaardig, omdat de man met een geweer op een foto staat. Justitie denkt dat deze foto in Syrië is genomen.
OM baseert zich grotendeels op chatberichten
De officier van justitie heeft zich voor een groot deel van de bewijsvoering gebaseerd op vele chatberichten die op de telefoons van I. en A. zijn aangetroffen. Hieruit is gebleken dat met name A. zeer extreme uitspraken heeft gedaan.
Het OM acht de broers ook schuldig aan verboden wapenbezit. In de verhoren hebben de twee toegegeven een wapen en munitie in huis te hebben gehad. Ze waren nog niet toegekomen aan het aanvragen van een wapenvergunning, zo verklaarden ze.
Op 22 maart zijn de advocaten van de broers aan zet voor hun verdediging.