Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Medische wetenschap

Interview

Oud-minister Bussemaker gelooft niet meer in de participatiemaatschappij

Interview | Hoogleraar Jet Bussemaker Nederland heeft een nieuw model nodig: de sociale investeringsstaat. Dat stelt Jet Bussemaker bij haar aanstelling als hoogleraar. In haar oratie neemt ze afstand van eigen politieke plannen.

Portret van Jet Bussemaker, politicologe, oud-politica en hoogleraar.
Portret van Jet Bussemaker, politicologe, oud-politica en hoogleraar. Andreas Terlaak

Met de politiek is het „echt wel gewoon genoeg”. Jet Bussemaker (58), oud-Tweede Kamerlid (PvdA), oud-staatssecretaris en oud-minister heeft het allemaal al gezien: oppositie, coalitie, grote fractie en kleine fractie. Bijna twintig jaar liep ze rond op het Binnenhof. „Als politicus heb je maar heel weinig tijd om te reflecteren op wat er gebeurt.”

Lees ook: Paradox van de verzorgingsstaat

Die tijd is er nu wel. Vrijdag spreekt zij haar oratie uit als hoogleraar ‘Wetenschap, beleid en maatschappelijke impact, in het bijzonder in de zorg’, een nieuwe leerstoel van de Universiteit Leiden. Ze stoft het thema af waar ze 25 jaar geleden op promoveerde: de verzorgingsstaat.

De verzorgingsstaat is lang gekoesterd in de politiek, ook door uw partij. U neemt er in uw oratie afstand van. Waarom?

„De basis van de verzorgingsstaat is goed: dat je accepteert dat iedereen pech kan hebben en dat je elkaar opvangt. Maar dat had ook een keerzijde: het was vooral gericht op het in stand houden van verworven rechten. Als we alles bij het oude hadden gelaten, werden kostwinners nu nog steeds beschermd en hadden vrouwen geen rechten. En als mensen een uitkering kregen, hoefden ze zich niet meer in te spannen.

„In de jaren negentig ging het politieke debat over de vraag: hoe houden we dit in vredesnaam betaalbaar? Zo ontstond meer recent het idee van de participatiemaatschappij. Achteraf waren we te optimistisch. In een participatiemaatschappij wordt verondersteld dat iedereen ook kán participeren. Mensen die niet zomaar regie over hun eigen leven kunnen nemen, raakten verstrikt in complexe overheidsbureaucratie en marktwerking. We zien nu dat de solidariteit onder druk staat en de verschillen tussen zelfredzame en kwetsbare burgers heel groot zijn geworden.”

U zet hier een ander concept tegenover: de sociale investeringsstaat. Wat betekent dat?

„Het wetenschappelijk concept ziet sociaal beleid niet alleen als een kostenpost, maar als investering om burgers zelfredzamer te maken. Daaruit volgt dat we niet meer denken in ‘one size fits all’, maar beleid meer richten op kwetsbare groepen. Ze kampen met veel meer dan gezondheidsklachten: werkloosheid, laaggeletterdheid en schulden. Algemene maatregelen hebben weinig zin. Belangrijker is het om je af te vragen wat een kwetsbare groep, met hoge zorgkosten, nodig heeft.”

Waarom hebben algemene maatregelen geen zin?

„Verschillen worden er groter door, want vooral hoogopgeleiden profiteren ervan. Het overheidsbeleid rond roken is een goed voorbeeld. Vroeger rookte iedereen. Begin jaren zeventig stonden in de ministerraad zilveren potjes met sigaretten op tafel. Maar nu roken vooral nog mensen met laaggeschoold werk. Anti-rookcampagnes voor de hele bevolking hebben geen zin meer.”

Wat is de ideale zorgverlener? U noemt in uw oratie uw grootvader, een huisarts die bij zijn patiënten thuis kwam. Hij kende niet alleen hun ziekte, maar ook hun huwelijksperikelen, angsten en dromen.

„Ik ben niet van de stroming die vindt dat vroeger alles beter was. Maar als kind zag ik hoe hij een spilfunctie had in de gemeenschap. Die sociale samenhang, die integrale benadering bij één professional, dat mis ik.

„Geneeskundestudenten van nu zijn gericht op het verstouwen van veel kennis. Tegelijk weten ze weinig van wat er om de zorg heen gebeurt. Dat je wel van alles kunt voorschrijven, maar dat daar niks mee gebeurt als iemand laaggeletterd is. Artsen en patiënten spreken elkaars taal niet.”

Ze lopen toch stages?

„Jawel, maar het zou veel meer plek moeten krijgen in het curriculum. Er zijn inmiddels wel geneeskundeopleidingen waar eerstejaars studenten met een wijkteam een complexe wijk in worden gestuurd. Word jij maar eens geconfronteerd met iemand die zwaar psychisch in de war is. Wat doe je dan? Studenten willen het liefst eindigen met een witte jas, als oncoloog, cardioloog, of kinderarts. Misschien hebben we juist straatdokters nodig die mensen op de markt stimuleren om suikerziekte te voorkomen.”

In uw tijd als staatssecretaris bedacht u samen met de gemeenten de keukentafelgesprekken die wijkteams gingen voeren bij ouderen en kwetsbare burgers thuis. Nu, tien jaar later, kijkt u daar kritisch op terug. Wat ging er mis?

„Ons idee was dat professionals beter zouden samenwerken. En dat we meer gebruik zouden maken van de eigen kracht van burgers en hun sociale kring. Maar in de praktijk gingen wijkteams niet echt anders werken. Er zijn nog steeds gezinnen waar tien professionals langskomen.”

U wilde professionals meer vrijheid geven om mensen te helpen. Waarom lukte dat niet?

„We zijn doorgeschoten in denken in protocollen en richtlijnen. De reflex om regels te maken zie je terug in alle sectoren van de zorg, maar ook bijvoorbeeld in het onderwijs. Professionals werken graag een afvinklijstje af, het geeft houvast en voldoening.

„Ik vind het een beter idee om te zoeken naar de ‘vraag achter de vraag’. CZ doet in Den Haag een moedig experiment, waarbij de zorgverzekeraar de schulden van 250 gezinnen overneemt. Deze mensen keren steeds terug in de zorg. Huisartsen zeggen: we kunnen wel pillen blijven voorschrijven, maar door hun grote schulden zitten ze in een vicieuze cirkel. Ik zou graag onderzoek doen naar de vraag: wat helpt mensen om zelf tot verandering te komen?”

Wat ook mislukte: uw plan om de 5-minutenregistratie voor wijkverpleegkundigen af te schaffen. Tien jaar later moeten velen nog steeds over elke 5 minuten werk administratief verantwoording afleggen.

„Misschien was ik naïef. Ik had niet verwacht dat telkens weer een andere partij het systeem, hoe gehaat ook, in stand wilde houden. Eerst waren het de cliënten zelf, toen de verzekeraars, en vervolgens de Nederlandse Zorgautoriteit.”

Als zo’n simpel ogende maatregel niet lukt, waarom zou de zorg veranderen in de toekomst wel lukken?

„We hebben geen andere keuze. De zorg wordt anders onbetaalbaar.”

Moet het systeem dan niet zodanig op de schop dat er nieuw politiek beleid nodig is? Dan zit u op de verkeerde plek.

„Wellicht. Dan lever ik in ieder geval een bijdrage om inzichtelijk te maken welke aanpak werkt. Daar kunnen politici hun voordeel mee doen.”

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.