Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Interview

Rabia Frank bekeerde zich tot de islam: ‘Ik ben iets ouder, ik sta mezelf meer vrijheden toe’

Rabia Frank (42) bekeerde zich op haar achttiende tot de islam. Enige tijd later kreeg ze MS, en uiteindelijk belandde ze in een rolstoel. Met behulp van een computer met spraakherkenning schreef ze een boek dat is geïnspireerd op haar ervaringen.

Foto Merlijn Doomernik

‘Ik probeerde nog wat verder te lezen in het islamboek. Maar mijn gedachten dwaalden steeds af. Ik verstopte de boeken onder mijn bed. Op de een of andere manier wilde ik niet dat mijn ouders zouden weten waar ik mee bezig was. Ik wist zelf niet eens waar ik mee bezig was.”

Het zijn de eerste stappen van het romanpersonage Roos op weg naar bekering: ze krijgt een Marokkaans vriendje, raakt geïnteresseerd in de islam, worstelt met zichzelf en haar omgeving, besluit de islamitische geloofsbelijdenis af te leggen en gaat een hoofddoek dragen. Rabia Frank (42), schrijfster van het boek Roos, het leven van een jonge bekeerlinge, heeft het zelf allemaal meegemaakt.

Ze had altijd al een boek willen schrijven, vertelt ze in haar huiskamer in Breda. Maar sinds de zenuwziekte MS, die al op haar twintigste bij haar werd geconstateerd, ook haar fijne motoriek had aangetast, leek die wens niet meer in vervulling te kunnen gaan. Schrijven, typen, knoopjes openmaken, knoopjes dichtmaken, het ging niet meer: „Het is waardeloos.” Een computer met spraakherkenning bood uitkomst. Rabia Frank, inmiddels aan een rolstoel gebonden, schreef het boek „binnen zes weken”.

Zelf had ze graag een boek over bekeerlingen gelezen toen ze zich wilde verdiepen in de islam. Maar dat was in 1994. En toen was de islam hier nog bepaald geen thema van belang. Haar toenmalige Marokkaanse vriendje, die later de vader van haar kinderen werd, wist haar trouwens ook niet zo veel te melden over zijn godsdienst. „Hij wist wat halal en haram was. Daar hield het wel mee op.” Ze benadrukt dat ze niet voor hem moslim is geworden, maar na een persoonlijke zoektocht. Hoe meer ze over de islam te weten kwam, hoe verder haar „hart openging”, zegt ze. Ze vindt het „moeilijk uit te leggen” waarom de islam haar als Nederlands meisje meteen aansprak. „Ik kan geen moment of zin uit de Koran aanwijzen en zeggen: dát heeft me overtuigd. In eerste instantie was het meer een verliefdheid, de ratio kwam later pas.” Ze zucht diep. „De islam gaf me zo’n goed gevoel.” Vooral het contact met andere moslima’s maakt diepe indruk op haar. In haar boek laat Frank haar hoofdpersonage dat gevoel als volgt beschrijven wanneer zij een moskee bezoekt:

„We wurmden ons tussen de andere zusters en stonden met onze voeten en armen tegen elkaar. Het was sowieso warm in de ruimte, maar mijn hart was nog warmer van de zusterliefde die ik voelde. Het was wat ik voelde op de zusteravondjes, maar dan in het kwadraat. We bogen en knielden als één homogene groep op de Allahoe akbars van de imam.”

Op haar achttiende sprak ze de shahada uit, de islamitische geloofsbelijdenis. Ook veranderde ze haar geboortenaam Rebecca in het Arabische Rabia.

Een paar maanden later ging ze voor het eerst met hoofddoek naar buiten. Voor haar moeder was het erg moeilijk. Ze was bang voor wat andere mensen zouden zeggen. „Ik ergerde me daaraan. Ik was bezig met religie, kleedde me bedekt, dat was toch iets goeds? Ik had net zo goed met een spuit in m’n arm in de goot kunnen liggen. Nu begrijp ik haar beter.” Ze kan zich niet herinneren dat ze toen met haar moeder over deze gevoelens heeft gesproken. „We waren niet van die praters.”

Langzaamaan werd ze steeds iets conservatiever in haar geloof. De belangrijkste aanleiding daarvoor was de „maatschappelijke verharding ten opzichte van moslims”

Toch vond ze het in die periode ook nog eng om de hoofddoek buitenshuis te dragen. „De eerste dag was ik zó zenuwachtig. Ik ging in de bus direct achter de chauffeur zitten, om niet de hele bus door te hoeven lopen. En als ik bekenden zag in de stad, liep ik snel een rondje om.” In haar boek beschrijft ze de gevoelens van Roos wanneer ze voor het eerst haar hoofddoek naar school draagt:

„Eenmaal op school aangekomen, had ik het gevoel dat iedereen naar me keek. Mijn hart klopte in mijn keel. Op mijn school zaten wel een paar meisjes die een hoofddoek droegen, maar ik had nog nooit een bekeerlinge gezien. […] Ik liep naar het lokaal waar ik zijn moest en ging bijna dood van angst toen ik naar binnen liep.”

Het was onzekerheid, weet ze nu. „Ik liep daarvoor op hoge hakken en in strakke spijkerbroeken, nu had ik wijdere kleding aan waarin ik me nog niet prettig voelde. Ik moest wennen aan mijn nieuwe identiteit.” Bovendien was ze bang dat anderen haar als een ‘dom huisvrouwtje’ zouden gaan zien. „Dat was misschien projectie. Als ik zelf toen zo’n meisje in die kleding had zien lopen, had ik hetzelfde gedacht. En ik wilde absoluut niet dat mensen zo naar mij zouden kijken.”

Foto Merlijn Doomernik

Niet alleen het dragen, ook het bevestigen van de hoofddoek was nog een hele uitdaging. Nu zijn er video’s op YouTube waar (nieuwe) moslima’s kunnen oefenen met verschillende stijlen en soorten hoofddoeken, maar dat was halverwege de jaren negentig nog anders. „Ik keek het een beetje af van andere moslima’s. Ik probeerde eens wat met plakband. Ik vond het altijd een drama met al die speldjes. En er staken altijd plukjes haar uit aan de bovenkant. Pas later leerde ik van het bestaan van doekjes en kapjes die eerst over je haar gaan voordat je de hoofddoek omdoet.”

In de jaren die volgden kregen Rabia Frank en haar man drie zoons. Ook werd ze actief in de moslimgemeenschap in Breda en organiseerde ze „van sportclubjes tot een cursus dodenwassing”. Langzaamaan werd ze steeds iets conservatiever in haar geloof. De belangrijkste aanleiding daarvoor was de „maatschappelijke verharding ten opzichte van moslims” en het „wij/zij-gevoel” dat ze ervoer vanaf 2001. Dat uitte zich vooral in negatieve berichtgeving over moslims in de media en vervelende reacties op haar hoofddoek. Eén voorval staat haar nog helder voor de geest: een vader van een vriendje liet haar zoon Ismail weten dat hij niet welkom was bij hen thuis. „Dan breekt je hart.”

Ze besluit om mannen geen hand meer te geven. In haar boek beschrijft ze een doktersbezoek van Roos:

„Het ging me ook niet om hem persoonlijk, maar ik vond dat mannen en vrouwen die geen familieband hadden elkaar geen hand hoefden te schudden. Dit baseerde ik op overleveringen van de profeet en uitspraken van geleerden.”

Tussen Roos en haar man ontstaan spanningen wanneer zij de regels van het geloof strikter wil opvolgen dan hij gewend is. Bijvoorbeeld wanneer hij ’s ochtends seks met haar wil, maar zij vindt dat hij eerst moet gaan bidden.

„Ik stapte met mijn badjas aan in bed en vocht tegen de tranen. Hoe kon hij nou zo slap zijn? Ik (…) was zo dankbaar voor alles wat de islam me gebracht had. Hij had de islam van huis uit meegekregen, wist hij dan niet wat voor gunst dat was?”

„Gepassioneerd rechtlijnig”, maar ook „een beetje puberaal”, zegt ze nu, over de periode dat haar geloof – en dat van haar personage Roos – grotendeels afhing van regeltjes opvolgen. „Ik ben nu ouder en hopelijk een beetje wijzer. De islam is nog steeds heel belangrijk voor me, maar ik sta mezelf wel iets meer vrijheden toe.” Ze heeft minder de behoefte zich te „onderscheiden van anderen” en schudt mannen weer de hand. „Ik ben gewoon een Nederlander, net als alle anderen, die toevallig moslim is.”

Inmiddels is Rabia Franks moeder binnengekomen, die het avondeten voor haar dochter en kleinzoons gaat voorbereiden. Frank maakt geen gebruik van de thuiszorg, maar heeft een persoonsgebonden budget voor vier ‘zorgmomenten’ per dag. De ene keer verleent haar zoon die zorg, de andere keer een vriendin - van haar man is ze inmiddels gescheiden. „Ik wil zelf de regie houden en zelf bepalen wie hier komt.” De achteruitgang gaat relatief langzaam, maar ze moet wel steeds meer inleveren. Haar troost haalt ze uit de islam, die stelt dat alle ellende in dit leven wordt gecompenseerd in het hiernamaals. „Ooit zal ik weten waar dit goed voor is geweest.”