Tien jaar na een crisis die de armen armer en de rijken rijker maakte, lijkt de vraag wie er gaat opdraaien voor de onvermijdelijke klimaatkosten de druppel te worden die de emmer doet overlopen. In Frankrijk heeft deze vraag geleid tot massale protesten die nu al maanden voor politieke onrust zorgen. Macron heeft het bal der globalisten in Davos aan zich voorbij moeten laten gaan om zich te wijden aan een brede maatschappelijke discussie die moet uitmonden in een nieuw sociaal contract.

Ook in Nederland is de ecologische verdelingsdiscussie losgebarsten. Hier richten de pijlen zich op de extra energieheffingen voor burgers, de kerosineheffing op vliegtickets, de aanschafkosten van warmtepompen, de deelname van grootverbruikers aan de zogenaamde klimaattafels, en op de aanbevelingen van deskundigen om fors te snijden in de vlees- en zuivelconsumptie. Zie De Telegraaf die op 15 januari in chocoladeletters kopte: ‘Blijf van onze ballen af!’ En ook hier wordt dat door velen gevoeld als door en door onrechtvaardig omdat de grootvervuilers uit de wind worden gehouden.

Maar niet door iedereen. Op Twitter bijvoorbeeld wemelt het van de wijsneuzen die komen vertellen dat er met economische wetten niet valt te spotten en dat roepen om een eerlijke verdeling van de klimaatkosten populistische onzin is: uiteindelijk is het altijd de burger die de rekening betaalt. Energieheffingen zijn namelijk niets meer of minder dan extra belastingen die de grootverbruiker doorberekent aan de klant. Net zoals hij dat doet met stijgende brandstof- en grondstofprijzen, duurder onroerend goed, hogere rentestanden, diefstal of hogere looneisen.

Natuurlijk hebben de wijsneuzen gelijk. In het reëel bestaande kapitalisme is de prijs die de consument voor een goed of dienst betaalt nou eenmaal de resultante van alle kosten die de producent moet maken, inclusief een redelijke vergoeding voor kapitaal: de dividenden. En, daaraan gekoppeld, de bonussen voor bestuurders.

Aandeelhouders staan niet langer achteraan maar vooraan

En precies daar wringt de schoen. Want sinds de jaren tachtig zijn de bedragen die worden uitgetrokken voor bonussen en dividenden de pan uitgerezen. Het is de keerzijde van de nu al decennia dalende arbeidsinkomensquote. Van oudsher was het een restpost: de aandeelhouder werd gezien als de ‘residual owner’, de eigenaar van de restjes die overblijven als alle andere contribuanten aan het productieproces zijn betaald, inclusief de gemeenschap.

Met de aandeelhoudersrevolutie van de jaren tachtig en negentig is die volgorde omgegooid. Aandeelhouders staan niet langer achteraan maar vooraan. Bestuurders beloven hun aandeelhouders rendementen van tien procent of hoger en plooien daar de rest van hun bedrijfsvoering omheen: kopen de goedkoopste halffabricaten in, zoeken de goedkoopste arbeidskrachten, verkassen naar landen met de laagste belastingtarieven, zadelen zichzelf op met schuld om de rente van de winst te kunnen aftrekken, en verplaatsen hun fabrieken naar jurisdicties met de soepelste milieueisen. Alles om Koning Aandeelhouder te plezieren.

Het betekent dat de wet van het aandeelhouderskapitalisme dat iedere heffing uiteindelijk bij de consument terechtkomt geen wet is maar een politieke beslissing. De beslissing namelijk om de stem van de aandeelhouder in de besluitvorming van de onderneming doorslaggevend te laten zijn. En dat betekent op zijn beurt dat ieder pleidooi voor een forse CO2-heffing voor grootvervuilers (waar ik voorstander van ben) vergezeld moet gaan van een radicale hervorming van het ondernemingsbestuur van de naamloze vennootschap. Daarin moeten niet langer de belangen van aandeelhouders centraal staan maar de belangen van toekomstige generaties. Al was het maar om ervoor te zorgen dat niet de burger het kind van de milieurekening wordt maar schatrijke aandeelhouders en bestuurders.

Uiteraard zullen ook de immense subsidies die grootvervuilers nog steeds ontvangen – het IMF raamt ze mondiaal op jaarlijks vijfduizend miljard dollar voor de olie-industrie alleen al – terstond moeten worden gestaakt. Alleen dan kunnen groene alternatieven zoals openbaar vervoer en vleesvervangers een eerlijke kans krijgen. En kunnen consumenten uitwijken naar duurzame alternatieven die niet langer hemeltergend duur zijn in vergelijking met conventionele goederen en diensten. Het is de enige manier om de Telegraaf-lezer mee te krijgen op onze gezamenlijke tocht naar een duurzame toekomst. Zonder draagvlak gaat dat niet lukken. En zonder zeggenschap over de verdeling van de kosten zal dat draagvlak er niet komen.