Waterschappen: Klimaatverandering is echt en we moeten allemaal ons steentje bijdragen

Foto: ANP

Foto: ANP ANP

De waterschappen hebben onze hulp nodig. „De tijd dat wij alle extremen kunnen oplossen, is voorbij”, zegt directeur Harm Kupers van Hunze en Aa’s. Door klimaatverandering is het niet meer vol te houden.

Vraag naar klimaatverandering en menig boer begint te vertellen over vroeger, over zijn vader of zijn opa en de hete, droge jaren die zij beleefden. De zomer van 1952 bijvoorbeeld, en die van 1964 en 1976. Klimaatverandering? Welnee. Droogte is van alle tijden.

Op het hoofdkantoor van waterschap Hunze en Aa’s in Veendam, een modern pand omringd door dorre bermen, schudt directeur Harm Kupers bij het horen van deze anekdote langzaam zijn hoofd. Hij schuift een grafiek van de Universiteit Utrecht naar voren. Een overzicht van droge en natte jaren is het, vol met blauwe en rode streepjes. Blauw staat voor nat, rood voor droog.

„Kijk”, zegt hij. Hij wijst op het begin van de grafiek, op de eerste decennia van de vorige eeuw. Veel blauwe streepjes, af en toe onderbroken door een rood exemplaar. „En kijk nu hier”, zegt hij met een blik op de laatste dertig jaar: veel rood en slechts af en toe blauw. „Ja”, zegt hij. „Ook vroeger waren er droge zomers. Maar het worden er, langzamerhand, toch echt beduidend meer.”

Vroeger sprak niemand over klimaatverandering

Toen Harm Kupers 29 jaar geleden bij het waterschap begon, zag de wereld er anders uit. Over klimaatverandering sprak zelden iemand. De waterschappen overzagen wat er moest gebeuren, bedachten plannen en voerden ze uit. Verreweg de meeste energie ging naar het voorkomen van wateroverlast. Droogte zorgde veel minder voor problemen.

Na de uitzonderlijk droge zomer van 1976 veranderde dat enigszins. De waterschappen, geschrokken van de enorme schade die droogte bij boeren kon aanrichten, veranderden van strategie. Niet langer bedachten ze slechts oplossingen om een teveel aan water weg te werken, nee, vanaf het eind van de jaren zeventig zochten ze ook naar manieren om in tijden van droogte water van elders te halen.

De oplossingen van toen - gemalen en waterpompen die water uit het IJsselmeer aanvoeren - zijn niet meer voldoende. De zomers van nu zijn te vaak te droog. Bovendien gebruiken veel boeren inmiddels beregeningssystemen die veel water vragen, een ontwikkeling die in de jaren zeventig niet was voorzien.

„Na de Tweede Wereldoorlog raakten we gewend aan het idee dat de overheid wel voor ons zorgt”, zegt de waterschapsbaas. „Die tijden zijn voorbij. Het is niet langer vanzelfsprekend dat we alle extremen kunnen oplossen.”

Mensen, klimaatverandering en ongeloof

Mensen ervan doordringen dat de wereld verandert en dat de waterschappen het alleen niet meer redden, dat ziet Kupers als zijn taak. Een lastige opdracht is het. „Kijk naar Brabant, waar hoosbuien vorig jaar enorme schade aanrichtten”, zegt hij. „Kassen stortten in! Dat weet iedereen. Maar als ik dan zeg dat zoiets hier ook kan gebeuren? Dat gelooft niemand.”

Of je nu sceptisch bent of niet, klimaatverandering is echt, zegt de Groninger waterschapsdirecteur. Het wordt warmer, het wordt droger en we krijgen veel meer clusterbuien, hevige wolkbreuken waardoor in korte tijd veel water naar beneden knalt. Boeren zullen hun oogsten vaker verloren zien gaan en de hitte zal, zeker in de volgepakte steden, soms ondraaglijk voelen.

Een simpele oplossing is er niet, aldus Kupers, maar er is wel van alles dat we kunnen doen. Veel meer groen, bijvoorbeeld. Weg met de stenen tuinen, plant liever gras en bomen en struiken. Groene tuinen voeren een overschot aan water veel makkelijker af en verlichten zo de druk op de oude en vaak toch al overbelaste riolen. Bovendien brengen planten de temperatuur iets omlaag.

Veel onzekerheden

Dat klimaatverandering bestaat, daarover is inmiddels consensus ontstaan, vertelt Kupers. „Wie roept dat het onzin is, wordt niet meer voor vol aangezien. We kunnen niet meer ontkennen dat het er is en dat het gevolgen heeft. Bangladesh, Vietnam, alle delta’s krijgen in de komende vijftig tot honderd jaar grote problemen.”

De vraag is welke gevolgen dat precies zijn. „De zeespiegel zal stijgen”, zegt Kupers. „Maar hoeveel? En stijgt het water netjes en gelijkmatig of krijgen we meer stormen en hogere golven?”

Bevredigende antwoorden ontbreken.

De vele onzekerheden maken het werk van Kupers ingewikkeld. Met een verhaal vol nuances en twijfels is het lastiger mensen te overtuigen. Bovendien moet het waterschap, ondanks het gebrek aan antwoorden, beslissen over de toekomst. Waterschappen denken in decennia en eeuwen, niet in jaren, zegt de directeur van Hunze en Aa’s. Oplossingen die ons straks moeten redden, moeten nu worden bedacht.

Dat levert dilemma’s op. „Ons werk wordt door burgers betaald. We willen geen geld verspillen door onnodige maatregelen te treffen. Maar we willen ook niet te weinig doen.”

Dat klimaatveranderingen langzaam plaatsvinden, heeft een voordeel: we hebben nog even tijd. „We hebben nu een heel droge zomer maar dat wil niet zeggen dat het volgend jaar ook zo is.” Paniekerig is hij dan ook niet, zegt Kupers. „Maar ik zeg ook niet dat het wel goed komt. Neem die boeren. Zij sparen zodat ze kunnen overleven als hun oogst af en toe door droogte mislukt. Vroeger gebeurde dat misschien eens in de twintig jaar. Stel dat die droge zomers straks elke twee, drie jaar plaatsvinden? Dan heeft een boer geen tijd meer om een buffer op te bouwen.”

Zijn grootste zorg

Zijn grootste zorg: het gebrek aan urgentie-besef. „Iedereen weet dat PET-flessen slecht voor het milieu zijn”, zegt hij. „Maar we zijn niet eens in staat een goed systeem van statiegeld te verzinnen!”

De tijd dat waterschappen het teveel of gebrek aan water in hun uppie kunnen compenseren, is voorbij, zegt Kupers. Ook in het IJsselmeer zit niet onbeperkt water. Water bufferen kan slechts met mate, als het waterpeil te hoog is, wordt het land drassig en kunnen boeren met hun trekkers het land niet meer op. Spaarbekkens aanleggen? „Voor een zomer als dit heb je dan een gebied nodig met een oppervlakte van vijftien keer het Zuidlaardermeer”, berekent hij. „Dat schiet niet op.”

Wat is de oplossing dan wel? Samenwerken, oppert hij. „Gemeenten moeten de openbare ruimte beter indelen. Boeren moeten nadenken over welke gewassen ze kiezen. Burgers moeten hun tuinen en platte daken voorzien van groen.” Kleine beetjes helpen al, zegt hij. „Snij je regenpijp doormidden en vang het regenwater op in je tuin zodat het niet het riool in hoeft.”

Rotterdam bewijst hoe goed samenwerken kan uitpakken, aldus Kupers. „De gemeente, nutsbedrijven, woningcorporaties en het waterschap legden al hun ideeën voor de stad op elkaar. Het geld dat elke instantie beschikbaar had, belandde in één grote pot. Wat bleek? Door al die losse plannen slim te combineren, konden ze met hetzelfde geld veel meer doen!”

Klimaatverandering biedt ook voordelen

Volop veranderingen dus. En dat is zeker niet alleen maar negatief, aldus de waterschapsman. „Sommige dingen kunnen straks niet meer, andere dingen juist wel. Vogelsoorten zullen terugkeren. Door het extra groen in de steden zal het leefklimaat beter worden. Het klimaat wordt aangenamer, behalve dan tijdens die korte perioden waarin het heel heet is. Al die insecten die nu verdwijnen? Wie weet komen ze straks terug.”

Het is zoeken naar onverwachte voordelen, zegt hij. „We hebben pas een dijk langs het Zuidlaardermeer versterkt. De eigenaar van een jachthaven baalde, door de hogere dijk lag de boten niet meer in zicht. Maar nu heeft hij een uitkijkpunt bovenop de vernieuwde dijk. Mensen zitten er bovenop te kijken. Wat begon als probleem, is nu een pluspunt.”

Klimaatverandering bestaat en er zal van alles veranderen, aldus Kupers. „Dat vergt veel van mensen en organisaties. Maar we hoeven niet in de stress te raken. Dit biedt kansen.” Hij glimlacht. „Dit is leuk.”