Opinie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Het spook van de cultuurmarxisten bestaat

Identiteit Links is toe aan gewetensonderzoek over de invloed van Marx op ons denken over identiteit, schrijft . Deel de wereld niet in in onderdrukkers en onderdrukten.
Illustratie Anne Caesar van Wieren

Er waart een spook door Europa – het spook van het communisme. Alle machten van het oude Europa hebben zich tot een heilige drijfjacht tegen dit spook verbonden, de paus en de tsaar, Metternich en Guizot, Franse radicalen en Duitse politiemannen.

Karl Marx en Friedrich Engels, Het Communistisch Manifest (1848)

Over welk spook werd de afgelopen drie jaar 82 keer geschreven in de grote kranten, maar vóór 2012 slechts één keer? Het spook genaamd ‘cultuurmarxisme’ (Telling in Vrij Nederland, 12/12/18). Het zou gaan om het marxisme in een nieuwe gedaante. Thierry Baudet had er de mond van vol, evenals Steve Bannon, voormalig adviseur van Donald Trump. De Britse journalist en provocateur Milo Yiannopoulos weidt erover uit, net zoals de katholieke opiniemaker Andrew Sullivan. De cultuurfilosoof Sid Lukkassen schreef er een heel boek over (Avondland en identiteit), en Paul Cliteur stelde er dit jaar een bundel over samen (Cultuurmarxisme).

In ‘weldenkende’ kringen klinkt het dat Cliteur, Lukkassen, Baudet en Bannon, welnu, spoken zien. De Groene Amsterdammer heeft het over een „hersenspinsel van paranoïde rechts”, dat teruggaat tot propaganda van de nationaalsocialistische NSB. Ook in Vrij Nederland werd de hele zwik afgedaan als een „obscure complottheorie”, een fantoom dat enkel in „rechtse bubbels” bestaat.

Een eerlijk is eerlijk; de critici hebben een punt. Als je spokenjagers over cultuurmarxisme bezig hoort, zijn complottheorieën nooit ver (daarover zo meteen meer). Toch verzieken critici het debat door er, zoals zowel in De Groeneals in de Volkskrant gebeurde, meteen Adolf Hitler en Anders Breivik bij te sleuren. Laten we wel wezen: als we alle concepten gaan afschaffen waarmee fanatici aan de haal zijn gegaan, zijn we nog lang niet thuis. De term ‘neoliberalisme’ komt veelvuldig voor in de manifesten van de terreurgroep FARC, en creationisten noemen Darwins evolutietheorie graag ‘pseudowetenschap’. En wat dan nog? Door enkel de meest aangebrande of idiote critici van het cultuurmarxisme te fileren, maken de critici zich er wel erg makkelijk van af.

Lees ook de column van Maxim Februari uit 2017 over cultuurmarxisme

Tijd voor wat conceptuele opheldering, en voor een ernstig debat over de culturele erfenis van de baardige filosoof uit Trier.

De term cultuurmarxisme, begon ik te beseffen, wordt in twee totaal verschillende betekenissen gebruikt, zowel door de spokenjagers als hun tegenstrevers. De eerste betekenis verwijst naar een oud plan van de Italiaanse filosoof en communist Antonio Gramsci (1891-1937) om de ‘culturele hegemonie’ in de maatschappij te veroveren. De tweede naar de toepassing van marxistische denkschema’s over onderdrukking buiten het economische domein. Wat is precies het verschil?

Lange mars door de instellingen

Gramsci stelde in de vroege jaren ’30 een vraag waarmee veel marxisten destijds worstelden: waarom bleef de voorspelde revolutie uit in de industriële landen? In zijn beroemde gevangenisdagboeken ontwikkelde hij een antwoord: de kapitalisten bezaten nog steeds de ‘hegemonie’ in de culturele en politieke instellingen. Die moest doorbroken worden, zodat de arbeiders tot klassenbewustzijn zouden komen. Dat was de ‘lange mars door de instellingen’.

Gramsci vormde later een inspiratiebron voor de Frankfurter Schule, een Duits-Amerikaans genootschap van sociologen en filosofen als Theodor Adorno en Herbert Marcuse. Ook zij vonden dat arbeiders nog te zeer verknocht waren aan de burgerlijke moraal over familie, traditie, en natie. Om het proletariaat warm te maken voor de revolutie, gingen ze leentjebuur spelen bij Sigmund Freud. Het proletariaat moest bevrijd worden van de verstikkende burgerlijke seksuele moraal, predikte Herbert Marcuse in Eros and Civilization. Theodor Adorno zag een ander verband: de wortels van het fascisme lagen volgens hem in verdrongen homoseksualiteit en castratieangst – Freud als glijmiddel voor Marx, kortom.

Gramsci en de Frankfurter Schule zijn natuurlijk figuren van vlees en bloed, geen hersenspinsel van complotgekkies. En zij wilden inderdaad de kapitalistische en democratische samenleving omverwerpen (zoals alle marxisten). De Gramscianen voerden dezelfde strijd, maar met andere wapens. De vraag is: zijn ze erin geslaagd om in onze politieke en culturele instellingen te infiltreren? Worden wij vandaag door Freudiaanse hersenspoeling klaargestoomd voor de barricades? Laat me niet lachen. De gemiddelde politicus of bureaucraat heeft wellicht nog nooit van Gramsci en Adorno gehoord. Zelfs in radicaal-linkse kringen moet je vandaag naarstig zoeken naar iemand die de mesjogge theorieën van Adorno over fascistoïde homoseksualiteit ernstig neemt. En bovenal: het kapitalisme blijft ook in 2019 doodgemoedereerd voortbestaan, tot grote frustratie van communisten aller landen.

Maar misschien is de invloed van Gramsci e tutti quanti wel heimelijk, en geven onze elites het niet toe? Hier nader je complotland. Neem de bewering van Thierry Baudet dat de Europese Unie „een cultuurmarxistisch project is dat tot doel heeft de vernietiging van de Europese beschaving”. Tot doel? Eén wezenlijk kenmerk van complotdenken is dat het voortdurend zondigt tegen het zogenoemde Scheermes van Hanlon: „Schrijf nooit aan kwade opzet toe wat afdoende verklaard kan worden door domheid.”

Complotonzin

Natuurlijk mag je harde kritiek op de EU hebben. Maar dat het project deel uitmaakt van een bewuste verrottingsstrategie? Dat is gewoon complotonzin. Of neem Sid Lukkassen, die ons huidige migratiebeleid analyseert als onderdeel van een cultuurmarxistische ‘lange mars door de instituties’, uitgevoerd door een soort ‘vijfde colonne’. Hiermee maken de critici zichzelf belachelijk. Zelfs Paul Cliteur opperde dat boze cultuurmarxisten jihadi-terroristen ‘steunen’ omdat deze laatsten meehelpen aan de omverwerping van de liberale democratie.

Valt er dan nog iets te redden aan de term ‘cultuurmarxisme’? Toch wel. Volgens mij zijn Lukkassen, Cliteur (en ook Yiannopoulos, wiens boek Dangerous verrassend goed is) wel degelijk iets op het spoor. De tweede betekenis van ‘cultuurmarxisme’ is veel eenduidiger en heeft niets te maken met complotten. Hier gaat het om het gebruik van typisch marxistische denkschema’s over onderdrukking en slachtofferschap in andere domeinen dan het economische (waarvoor Marx ze oorspronkelijk bedoelde). Hier gaat het om een denkwijze, geen samenzwering of heimelijk streven naar culturele hegemonie. Gramsci heeft hier niets te zoeken.

Over welke denkschema gaat het dan? Dat waarbij je een complexe maatschappelijke werkelijkheid herleidt tot een waarin twee groepen lijnrecht tegenover elkaar staan: aan de ene kant de onderdrukkers, aan de andere kant de onderdrukten, en daartussen een groot niemandsland. Het voornaamste verschil? Bij Marx ging het over productieverhoudingen, vandaag gaat het over etnische, culturele en seksuele onderdrukking. Bij Marx waren de verschoppelingen der aarde de fabrieksarbeiders, bij het ‘cultuurmarxisme’ gaat het om een regenboogcoalitie van onderdrukte minderheden.

Onderdrukking

Op het eerste gezicht is de culturele versie van het marxisme verfijnder dan het klassieke marxisme, omdat ze meerdere dimensies van onderdrukking omvat. Die aandacht voor kruispunten van onderdrukking, vandaag vaak aangeduid met ‘intersectionaliteit’, is zo gek nog niet: onderdrukking komt inderdaad voor in verschillende gedaanten. In de praktijk leidt intersectionaliteit echter niet tot verfijning en nuance, maar eerder tot een opeenstapeling van binaire simplismen. De booswicht is niet langer de grijnzende kapitalist met hoge hoed en dikke sigaar, maar de blanke, mannelijke, heteroseksuele, cisgender persoon.

De belangrijkste dimensie van onderdrukking vandaag is die van racisme en ‘white privilege’. Zoals de oude marxisten de maatschappij opsplitsten in proletariaat en bourgeoisie, zo trekken sommige activisten vandaag een scherpe lijn tussen blank en gekleurd, waarbij de tweede groep het slachtoffer is van de onderdrukking en uitsluiting door de eerste. Kenmerkend voor het marxistische denkschema is het systemische karakter van onderdrukking. De uitbuiting door fabrieksbazen was voor Marx geen kwestie van individuele hebzucht of wreedheid, maar van systemische uitbuiting, die volgde uit de logica van het kapitalisme.

Datzelfde denken tref je vandaag aan bij activisten als Gloria Wekker, Martijn de Koning, Sander Philipse en Sunny Bergman. Racisme is voor hen geen kwestie van individuele schuld en verantwoordelijkheid, maar van systemische onderdrukking van ‘mensen van kleur’ door de dominante witte meerderheid. Alleen zo kun je begrijpen waarom Sunny Bergman in haar documentaire Wit is ook een kleur plompverloren stelt dat „racisme een probleem is van witte mensen” – een stelling die letterlijk genomen absurd is (en racistisch bovendien). In het wit-zwarte denkschema bestaat geen ruimte voor de mogelijkheid dat ook gekleurde mensen racistische opvattingen kunnen hebben, over elkaar of over blanken. Precies op dezelfde manier was Marx er blind voor dat proletariërs ook elkaar konden uitbuiten, of dat sommige fabrieksbazen hun werknemers konden helpen. Voor marxisten is altijd een systeem.

Zero sum-denken

De socioloog Eric Hendriks wees in NRC eerder op een andere opvallende analogie tussen het klassieke marxisme en haar moderne variant: het zero sum-denken over maatschappelijke ongelijkheid. Wat de ene groep niet bezit, werd afgenomen door de andere. Dat kan je toepassen op economische ongelijkheid, maar ook op verschillen in huidskleur. De socioloog Ruud Koopmans stelde vast dat academische studies naar arbeidsparticipatie van etnische minderheden er voetstoots van uitgaan dat elke waargenomen ongelijkheid voortkomt uit racisme en discriminatie. Andere mogelijke hypothesen, zoals verschillen in culturele achtergrond, segregatie, taalachterstand of socio-economische selectie bij migratiegolven, worden niet eens geopperd. Binnen het marxistische ‘nulsomdenken’ volstaat de loutere vaststelling van ongelijkheid voor de diagnose van onderdrukking.

Een derde wezenlijk onderdeel van het marxisme is de theorie van het ‘klassenbewustzijn’. Ook die schemert vandaag door in ons diversiteitsdebat. Voor Sunny Bergman is ‘wit’ niet zomaar een huidskleur, maar een manier van denken. Voor je het weet krijgen de ideeën van de Verlichting dan het stigma ‘wit’, omdat deze voornamelijk (hoewel zeker niet uitsluitend) ontwikkeld werden door oude witte mannen in West-Europa. Daarmee wordt wrang genoeg de indruk gewekt alsof blanken een soort alleenrecht zouden hebben op verlichtingsideeën, wat volkomen indruist tegen het universalisme van de Verlichting zelf (en ook weer racistische is). Ik ken academische collega’s die de ‘ware aard’ van de Verlichting samenvatten als ‘slavernij, imperialisme, racisme, seksisme’, en voor wie een Verlichtingspleidooi daarom niets meer is dan „soumission aan het altaar van de blanke suprematie”.

Arbeiders die niet in de pas liepen kregen destijds te horen dat ze aan een vals bewustzijn leden, gekleurde mensen vandaag dat ze ‘wit denken’ en meer ‘kleurenbewustzijn’ moeten kweken. Die identitaire logica verklaart waarom sommige zelfverklaarde progressieven verraad plegen aan gekleurde ex-moslims en moslimhervormers die strijden tegen onderdrukking binnen hun eigen gemeenschap, zoals Maajid Nawaz, Ali Rizvi of Ayaan Hirsi Ali. Die worden dan ofwel doodgezwegen, ofwel besmeurd met racistische termen als ‘native informant’, ‘Uncle Tom’ of ‘coconut’ (bruin van buiten, wit van binnen). Net zoals sommigen het credo huldigen dat de vijand van mijn vijand mijn vriend is, geloven zwart-witdenkers dat het slachtoffer van een slachtoffer enkel dader kan zijn.

Schipbreuk lijden op de werkelijkheid

Elk binair simplisme lijdt vroeg of laat schipbreuk op de werkelijkheid. Dat was bij het klassieke marxisme zo, dat is vandaag niet anders. Want welke graad van raciale zuiverheid moet je hebben om nog voor ‘wit’ door te gaan? Wat als drie van je vier grootouders wit zijn, maar ééntje zwart? Zijn Polen en Hongaren eigenlijk ‘wit’? En hebben Turken en Tunesiërs voldoende huidpigment om als ‘zwart’ door te gaan? En wat met de Chinezen? (Vergelijk: hoeveel kippen mag je als ‘proletariër’ bezitten? Vanaf de hoeveelste hoender geld je als verfoeilijke landeigenaar?)

Lees ook de column van Hubert Smeets over cultuurmarxisme

Is de term ‘cultuurmarxisme’ nog te redden? Dan moeten de spokenjagers zich losweken van complotdenken, maar de critici moeten ook ophouden er meteen Hitler en Breivik bij te sleuren. Dat verziekt het debat. Links is wel degelijk toe aan een gewetensonderzoek over de lange schaduw die Marx werpt over onze cultuur. De gelijkenissen tussen de binaire denkschema’s van klassieke marxisten en hedendaagse racismebestrijders en intersectionalisten zijn te groot om op louter toeval te berusten. Noem het voor mijn part ‘identitair marxisme’, of marxisme 2.0, als je allergisch bent voor de term ‘cultuurmarxisme’. De kern van de zaak blijft echter hetzelfde: de reductie van een complexe maatschappelijke werkelijkheid tot een binaire tweedeling van onderdrukkers vs. slachtoffers is niet alleen simplistisch maar ook schadelijk. Het sluit mensen op in identitaire hokjes, verhindert emancipatie, en kan zelfs leiden tot een racialisering van verlichtingsideeën. Als dat ‘cultuurmarxisme’ heet, dan geloof ik dat het spook nog steeds rondwaart in Europa. Kunnen we in 2019 een ernstiger debat voeren over de culturele erfenis van Marx?