Er is geen katholiek meer die nog naar de herderlijke aanwijzingen van de paus luistert als het aankomt op seksuele relaties.

De eindeloze debatten over ‘de islam’ en over ‘moslims die niet willen deugen’ hebben van ieder van ons welhaast kleine islamdeskundigen gemaakt. Opiniemakers analyseren als halve schriftgeleerden waar de islam wel of niet schuldig aan is. En als het niet aan de godsdienst ligt, dan moet de Arabische cultuur verklaren waarom sommige Marokkanen in West-Europa zich op een bepaalde manier gedragen.

De befaamde Franse demograaf Emmanuel Todd besloot met deze gewoonte te breken en zijn vizier niet op de moslims te richten maar op Fransen die reageren op moslims, in het bijzonder op islamitisch geïnspireerd geweld. Dat heeft een curieus, onheus maar toch aanstekelijk boek opgeleverd: Wie is Charlie? Xenofobie en de nieuwe middenklasse. Todd claimt dat de deelnemers aan de tientallen grote marsen na de terroristische aanslagen in januari 2015 in Parijs in hoge mate bestonden uit ‘middenklassers, ouderen en zombie-katholieken’. Die groep ging volgens Todd niet de straat op om de vrijheid van meningsuiting of égalité te verdedigen, maar vanwege de behoefte om hun verloren geloof in het katholicisme te vervangen door een nieuwe overtuiging: islamofobie.

Todd stelt dat de landsdelen waar deze groep vandaan komt van oudsher autoritair zijn (zowel vanwege de familiestructuur als vanwege het geloof) en altijd op voet van oorlog hebben verkeerd met het andere Frankrijk, dat ongelovig en egalitair is (en dus lange tijd links). Hij kan echter moeilijk ontkennen dat ook ‘links’ Frankrijk in januari 2015 massaal de straat op ging, ook al is hij ervan overtuigd dat de ‘zombie-katholieken’ oververtegenwoordigd waren. Om zijn redenering te redden, claimt hij – zonder enig bewijs – dat voorzover anderen de straat op gingen dit kwam door de succesvolle manipulatie door de hogere klasse van voormalig katholieken: ‘Op die 11de januari 2015 demonstreerde het hogere echelon van de Franse maatschappij vooral een hernieuwd vermogen om grote delen van de lagere middenklasse te verleiden zijn visie op de wereld te volgen.’

Zijn claims met betrekking tot de samenstelling van de deelnemers zijn op z’n zachtst gezegd dubieus. Uit survey-onderzoek blijkt dat juist jonge, linkse mensen en ook moslims veel eerder geneigd waren om de straat op te gaan dan ouderen, zombie-katholieken of aanhangers van het Front National.

Todds bewering dat deze demonstraties primair een uiting waren van islamofobie is domweg onheus, ze doet groot onrecht aan de motieven van de deelnemers. Onder de uiteenlopende participanten was de afwijzing van geweld een belangrijke drijfveer, terwijl de deelnemers juist meer dan de gemiddelde Fransman de gedachte verwierpen dat de islam een bedreiging zou zijn voor de Franse identiteit.

Een boek dat zo de plank mis slaat verdient eigenlijk niet de aandacht die het kreeg; een socioloog die het beter meent te weten dan de mensen die hij onderzoekt, schaart zich in een dubieuze rij van vals-bewustzijn-denkers. Toch is Todds boek aanstekelijk, omdat hij fundamentele sociologische vragen opwerpt. Wat leren de discussies over en mobilisaties met betrekking tot migranten, vluchtelingen en radicaal-islamitisch geweld ons over de bredere samenleving? Gaan die reacties eigenlijk wel primair over ‘die ander’ of laten ze vooral zien waar ‘wij’ voor staan, of niet voor staan, of voor zouden willen staan? Wat zegt de groei van populistisch rechts (Front National, pvv) in dit verband? Voelen bepaalde groepen inwoners zich extra aangetrokken tot deze partijen en zo ja, waarom?

Dit zijn relevante vragen, bijvoorbeeld omdat ook in Nederland ex-katholieken oververtegenwoordigd zijn onder pvv-stemmers, evenals lager opgeleiden en voormalige cpn-stemmers. Zonder de zombie-hypothese van Todd te omarmen, is het een legitieme vraag hoe grote veranderingen aan autochtone zijde, zoals de razendsnelle secularisatie, ‘doorwerken’ op de relatie met nieuwkomers.

Nu is het richten van de blik op de ‘eigen samenleving’ riskant (en daarom is het boek van Todd ook vaak irritant), omdat het al snel lijkt alsof bepaald gedrag van sommige migranten ‘verexcuseerd’ wordt door te wijzen op ontwikkelingen in de ontvangende samenleving. Dat is geenszins mijn bedoeling. Wél wil ik beter begrijpen hoe de Nederlandse samenleving zich de afgelopen decennia heeft ontwikkeld en hoe dat tot uiting komt in het debat over (moslim)migranten. Het gekke is namelijk dat deze ontwikkeling, deze geschiedenis, aan het zicht onttrokken wordt door de tijdloze kwalificaties die in deze reacties domineren: allerlei gedragingen van nieuwkomers zouden haaks staan op ‘Nederlandse’ normen en waarden, die ons blijkbaar al sinds mensenheugenis karakteriseren.


Anders dan Todd meent hoeven we ons in het geheel niet te verbazen of ongerust te maken wanneer mensen de straat op gaan na terroristische aanslagen. Wel is het, zoals gezegd, interessant en nuttig om de vraag te stellen welk beeld van Nederland (of van Frankrijk of Duitsland) wordt uitgedragen in reactie op dergelijke aanslagen en, breder, in discussies over migranten en asielzoekers. Soms gaat het hierbij om sociaal-economische onderwerpen, zoals de Nederlandse verzorgingsstaat waar ‘gelukszoekers’ op af zouden komen. Of maakt men zich zorgen over de toegenomen concurrentie op de woning- en arbeidsmarkt.

Maar eigenlijk gaat het daar toch opmerkelijk weinig over. Dat valt opnieuw op bij de heftige debatten over de recente instroom van vluchtelingen. Het is niet nieuw: al sinds de jaren negentig gaat de discussie over immigratie en integratie in Nederland vooral over culturele kwesties. Steevast staan dan drie onderwerpen centraal: vrouwenrechten, homorechten en de scheiding van kerk en staat. Moderne opvattingen over gender en seksualiteit, en scheiding van kerk en staat, zijn kenmerkend voor echt Nederlanderschap. Soms worden deze drie thema’s overigens niet alleen als karakteristiek voor de ‘Nederlandse’ normen en waarden gezien maar nog breder, als het hart van de ‘Europese’ normen en waarden, of zelfs van de Verlichting of de joods-christelijke traditie.

Stonden vrouwen- en homorechten, laat staan de scheiding van kerk en staat, hoog op de agenda van het CDA?

Eenieder die kennis neemt van de politieke ontwikkelingen van pakweg de afgelopen vijftig jaar zal zijn wenkbrauwen fronsen bij deze definitie van Nederlanderschap: welke politieke partijen maakten zich de afgelopen decennia dan precies sterk voor deze onderwerpen? Stonden vrouwen- en homorechten, laat staan de scheiding van kerk en staat, hoog op de agenda van het cda (of zijn voorgangers)? Van de vvd? De ChristenUnie (en haar voorgangers)? De sgp? Waren alle linkse partijen altijd al ‘van nature’ voor vrouwen- en homorechten? Wat te denken van de cpn? De sp? Het is de ironie van de geschiedenis dat deze drie thema’s nu als kenmerkend worden beschouwd voor écht Nederlanderschap, terwijl ze de afgelopen decennia met veel moeite zijn bevochten, en veel politieke partijen nog steeds worstelen met deze agenda van ‘de jaren zestig’.

Neem het cda. Voelt deze partij zich thuis bij gelijkheid van mannen en vrouwen, of van homo’s en hetero’s? Pas heel recent heeft de partij – stilletjes – het verzet tegen de Wet gelijke behandeling opgegeven en nog steeds zullen er in het cda tegenstanders van het homohuwelijk te vinden zijn. Toen de wet tot openstelling van het burgerlijk huwelijk voor mensen van hetzelfde geslacht in het parlement werd behandeld, stemden alleen de homoseksuele cda-Kamerleden voor.

Nog leerzamer is de opstelling van de vvd. Toen twintig jaar geleden een d66-motie in stemming kwam om onderzoek te doen naar de mogelijkheid van openstelling van het burgerlijk huwelijk voor mensen van hetzelfde geslacht stemde de helft van de vvd-fractie daar tegen. Dit gebeurde nota bene onder aanvoering van de toenmalige fractievoorzitter Frits Bolkestein, de zelf geproclameerde belichaming van de Verlichting (Kamerhandelingen 1995/1996).

Andere partijen verhouden zich nog moeilijker tot gelijke behandeling op basis van gender en seksuele voorkeur. Zo wist de ChristenUnie zich bij de laatste verkiezingen geen raad met een openlijk homoseksuele kandidaat. En wat te denken van de sgp, de meest oranjegezinde partij van Nederland, die het liefst zou volharden in de weigering om vrouwen op de kieslijst toe te laten?

Laten we zeggen dat het aan alle kanten hard schuurt en wringt, dat alle Nederlandse politieke partijen de afgelopen vijftig jaar een enorm emancipatieproces hebben doorgemaakt, en dat sommige daar nog midden in zitten. Zeker, de waarden en de stijl van de jaren zestig zijn evident aan de winnende hand, zoals ook socioloog Noortje Thijssen in haar proefschrift De jaren zestig herinnerd uit 2012 laat zien, maar het is bij tijden een moeizame ontwikkeling. Nederland moest ook van heel ver komen, juist omdat het tot in de jaren zestig een van de meest traditionele Europese samenlevingen was, met name op het gebied van gender en (homo)seksualiteit.

En deels nog steeds is. Het benadrukken van de geweldige emancipatiegeneigdheid van ‘de Nederlander’ lijkt vooral de uiting van een ambitie, een aspiratie: we willen dolgraag dat mannen en vrouwen, hetero’s en homo’s gelijk zijn. De praktijk is echter ontnuchterend: niet alleen plegen autochtone en Nederlands-Marokkaanse jonge mannen even vaak antihomoseksueel geweld, ook zijn de verhoudingen tussen mannen en vrouwen nog steeds uitzonderlijk scheef. Er is bijna geen land in Europa waar het verschil in aantal gewerkte uren tussen mannen en vrouwen groter is dan in Nederland, met alle consequenties van dien voor de geringe economische zelfstandigheid van vrouwen en hun zeer geringe aanwezigheid in de hogere echelons van bedrijfsleven, overheid en universiteiten.

De scheiding van kerk en staat staat ook in de top-drie van typisch Nederlandse kenmerken, en hier is de dubbelzinnigheid bijna nog groter dan bij gender en (homo)seksualiteit. Dezelfde partijen die het hardst roepen dat een modern land zich kenmerkt door een volledige scheiding van kerk en staat stellen tegelijkertijd dat Nederland een joods-christelijke traditie heeft en moet houden. Voorstellen om bijvoorbeeld vrije dagen minder stringent te koppelen aan christelijke feestdagen kunnen op woedende reacties rekenen. Want dan is er plotseling sprake van een aanval op ‘onze cultuur’.

Vaak ook zijn we ons er nauwelijks van bewust hoe vermengd de openbare sfeer en de christelijke cultuur zijn – en wanen we ons ten onrechte in een gescheiden wereld van kerk en staat. Een klein voorbeeld van deze onvolkomen scheiding. Mijn universiteit ging na lang nadenken akkoord met een ‘stilteruimte’ voor studenten, maar benadrukte daarbij wel dat een ‘neutrale’ instelling als de UvA geen religieuze monopolisering van die ruimte zou kunnen accepteren. In een volgende e-mail meldde men zonder blikken of blozen dat de kerstbomen op een bepaalde datum werden geplaatst en dat binnenkort eveneens de kerstlunch zou plaatsvinden.

***

Er is bijna geen land in Europa waar het verschil in gewerkte uren tussen mannen en vrouwen groter is dan in Nederland

De pvv tamboereert misschien nog wel het hardst op genoemde drie kenmerken, maar (of: want) haar worsteling is tegelijkertijd het grootst. Kijken we bijvoorbeeld – zoals Lisette Kuyper en Saskia Keuzenkamp in 2013 deden in hun onderzoek Acceptatie van homoseksuelen, biseksuelen en transgenders in Nederland – naar de homovriendelijkheid van pvv-stemmers, dan valt op dat deze het laagst is van alle niet-religieuze partijen. Bij precieze analyse blijkt dat de achterban van Wilders qua emancipatiegezindheid sterk lijkt op laagopgeleide Nederlands-Marokkanen. Niet heel vooruitstrevend dus. Waar Wilders het doet voorkomen of er werelden van verschil zijn tussen Henk en Ingrid enerzijds en ‘moslims’ dan wel ‘Marokkanen’ anderzijds lijken beide groepen juist sterk op elkaar: zowel pvv-stemmers als de laagopgeleiden onder de Nederlands-Marokkanen voelen zich vaak miskend, niet gezien door de politiek; ze wonen in de ‘slechtere wijken’; en ze hebben traditionelere opvattingen.

Het verbale geweld van Wilders laat vooral zien hoe krampachtig hij bij het ‘moderne’ Nederland wil horen, ook al is zijn achterban daar nog nauwelijks aan toe. Overigens net zo min als de achterban van het toenmalige Trots op Nederland (ton) van Rita Verdonk. Haar kiezers bleken van alle politieke partijen ironisch genoeg het minst trots op Nederland, terwijl de achterbannen van GroenLinks en d66 het trotst waren.

Dit leidt tot zeer paradoxale situaties. Partijen als de pvv en ton, die zichzelf nog nauwelijks de progressieve waarden hebben eigengemaakt, eisen op hoge toon dat ‘nieuwkomers’ dit wel doen, en wel meteen.

Vooruitstrevende partijen als GroenLinks en d66 identificeren zich daarentegen al langere tijd met dergelijke waarden, maar voelen zich ongemakkelijk bij de nationalistische inkleuring en bij het eisen van complete assimilatie. Hierdoor lijkt het soms alsof de pvv bij uitstek het ‘Nederlanderschap’ belichaamt, terwijl dat au fond geldt voor de partijen die zich er het minst op laten voorstaan. Progressieven ogen zelfs vaak verlamd en in verlegenheid gebracht nu conservatief en populistisch Nederland zich verzoend heeft met ‘de jaren zestig’.


Wie op gepaste, sociologische afstand naar de Nederlandse samenleving kijkt, ziet zich ongekende transformaties voltrekken. Waar in andere landen nog heftige strijd plaatsvindt over de erfenis van de jaren zestig heeft bijna heel Nederland deze omarmd – wellicht niet altijd in de praktijk, maar dan toch zeker in theorie. Op discursief niveau is de strijd gestreden: alle politieke partijen, met uitzondering van de sgp, hebben zich de gelijkheid van mannen en vrouwen en van homo’s en hetero’s eigengemaakt, en wel in zo’n vergaande mate dat Nederland nu een van de meest consensuele landen van Europa is geworden. Om precies te zijn: we staan in de top-vijf van landen met de grootste overeenstemming in standpunten, ook waar het kwesties als gender en seksualiteit betreft.

Dat is echter niet vanzelf gegaan en deze veranderingen kosten christelijk, conservatief en populistisch Nederland nog steeds veel moeite. Er vallen pagina’s te vullen met in het verleden gemaakte opmerkingen van opiniemakers als Gerry van der List en Paul Scheffer die homoseksualiteit bepaald niet als even ‘normaal’ als heteroseksualiteit zagen.

Zo schreef Gerry van der List op 14 augustus 1998 in de Volkskrant een felle aanklacht tegen homo’s, hun vreselijke levensstijl, hun obsessie met seks en hun ‘orgies van zaad’. Hij adviseerde homoseksuelen om niet de kast uit te komen maar terug te gaan naar hun darkrooms. Zes jaar later was hij – onder invloed van de Fortuyn-revolte – zijn eigen uitspraken geheel vergeten, toen hij in Elsevier stelde dat homorechten een voorbeeld waren van ‘westerse idealen’.

En wat te denken van Paul Scheffer die tijdens een publiek debat in 2005 ‘demonstratieve homoseksualiteit’ afwees? ‘De openbare sfeer moet niet worden gevuld met dergelijke opzichtige identiteiten’, zo luidde zijn stelling. Alsof in onze samenleving niet vooral heteroseksualiteit nogal nadrukkelijk aanwezig is.

Dergelijke ‘premoderne’ uitspraken zullen Van der List en Scheffer nu niet snel herhalen, en ook Bolkestein zal niet graag herinnerd worden aan zijn verzet tegen het homohuwelijk. Velen hebben last van geheugenverlies omdat ‘Nederlandse’ normen en waarden tijdloos zijn verklaard.

Het verlies van geloof kan een leegte achterlaten - maar kan ook als een enorme bevrijding worden ervaren

Het is helemaal geen schande om van mening te veranderen, het is eerder het collectief geheugenverlies dat te denken geeft. Aan de ene kant feliciteren wij onszelf met een eeuwenlange traditie van tolerantie en ruimdenkendheid. Zo werd historicus Russell Shorto aan de Nederlandse boezem geklemd toen hij in Amsterdam: A History of the World’s Most Liberal City – nogal onzinnig – stelde dat er een direct causaal verband bestaat tussen het zeventiende-eeuwse ‘liberale’ Amsterdam en de vrijgevochten stad van vandaag. Dat Amsterdam, net zoals de rest van Nederland, in de tussenliggende periode uitzonderlijk conservatief en beklemmend is geweest, juist ook voor vrouwen en homoseksuelen, wordt al te gemakkelijk overgeslagen.

***

Aan de andere kant maakt dit uitwissen van onze geschiedenis – het poneren van tijdloze progressiviteit – het conservatisme van ‘de moslims’ ook tot een tijdloos, onveranderlijk kenmerk. Terwijl ‘wij’ altijd al geëmancipeerd zijn geweest, kunnen ‘zij’ – gelet op hun cultuur en religie – dat verlichte stadium nooit bereiken. Als we ons geworstel daarentegen wél onder ogen zien, zou dat ook positiever kunnen stemmen over de mogelijkheden van anderen om zich te emanciperen.

Want ‘autochtoon’ Nederland heeft van heel ver moeten komen. Laat ik dat illustreren met een persoonlijk verhaal, geheel gespeend van sociologische afstandelijkheid. Ik was de afgelopen weken in het Amsterdamse gemeentearchief op zoek naar documenten over een pijnlijke periode in het leven van mijn opa (over wie een boekje in de maak is). Nadat hij in 1955 in aanraking was geweest met de politie kwam uit dat hij homoseksueel was. Dat was voor het dagelijks bestuur van de lutherse synode – mijn grootvader was dominee – aanleiding hem te verbieden om zijn ambt nog langer uit te oefenen. Waar ik in de goed bijgehouden archieven echter ook zocht naar enige informatie, laat staan discussie over dit besluit, ik kon het nergens vinden. Blijkbaar vond het dagelijks bestuur van de synode mijn opa’s homoseksualiteit zo’n schande dat de kwestie niet eens met de voltallige synode is besproken (ook niet in het geheime deel van de vergadering). De enige mededeling die ik tegenkwam was dat dominee Duyvendak vervroegd met pensioen ging, en wel met ‘invaliditeitspensioen’.

Dat is nu zestig jaar geleden. Ik denk vaak aan mijn arme opa en hoe christelijk Nederland hem het leven zuur heeft gemaakt. Natuurlijk zal ik de lutheranen er niet meer op aankijken – zij behoren nu, als onderdeel van de pkn, tot de meest homovriendelijke denominaties van het land. Maar wat zou mijn opa hebben opgekeken van al die hedendaagse verhalen over Nederland als een land gekarakteriseerd door eeuwenlange tolerantie en vrijzinnigheid. De arme man had de domme pech te moeten leven in een van de meest kleingeestige, bekrompen landen van Europa. De jaren zestig kwamen voor hem te laat. En zeker de overwinning van de jaren zestig, die nog zo recent is.

***

Natuurlijk heeft Emmanuel Todd een beetje gelijk: zo’n culturele transformatie doet wat met een samenleving. Het verlies van geloof (de ondertitel van zijn boek luidt in het Frans Sociologie d’une crise réligieuse) kan een leegte achterlaten – maar kan ook als een enorme bevrijding worden ervaren. En zeker, de morele ontreddering van veel (voormalig) katholieken moet immens zijn. Het grootschalig seksueel misbruik in de katholieke kerk, nota bene door talloze hogepriesters van de moraal zelf, is ontluisterend. Het maakt ex-katholieken misschien ook argwanend jegens degenen die (nog) wel sterk religieus zijn, zoals veel moslims. Maar je zou eveneens verwachten dat veel ‘zombie-katholieken’ openstaan voor progressieve opvattingen over gender en seksualiteit, gelet op de fysieke, emotionele en morele ravage die benepen opvattingen op dit terrein hebben aangericht.

In Nederland is dat ook gebeurd. Er is geen katholiek meer die nog naar de herderlijke aanwijzingen van de paus luistert als het aankomt op seksuele relaties. Maar vreemd genoeg zijn Franse katholieken én ex-katholieken moreel nog traditioneel. Zij gingen de afgelopen jaren juist massaal de straat op tegen marriage pour tous. In Frankrijk is gelijkheid van homo- en heteroseksuelen nog niet tot tijdloos kenmerk van de republiek verklaard. Ook al was ‘Mai 68’ het epicentrum van dat woelige decennium, de jaren zestig hebben in Frankrijk nog niet gewonnen.

Zowel in Frankrijk als in de Verenigde Staten speelt zich niettemin hetzelfde proces af dat zich in Nederland al grotendeels voltrokken heeft: de gelijkheid van iedereen wordt gerespecteerd, althans ongeacht gender en seksualiteit. Dit mag dan vooral een revolutie in woorden zijn, het is onbetwistbaar dat de meerderheid van de bevolking (vrouwen en homoseksuelen) door deze immense verandering een veel beter leven heeft gekregen. Dat is ook een lonkend perspectief voor islamitische vrouwen en homoseksuelen, terwijl heteroseksuele (moslim)mannen wellicht wat minder enthousiast naar deze Umwertung aller Werte staan te kijken.

Juist de Nederlandse geschiedenis laat zien hoe snel dergelijke veranderingen soms kunnen gaan – zo snel dat we bijna vergeten dat het kort geleden ook bij ons heel anders was.


Jan Willem Duyvendak is faculteitshoogleraar sociologie aan de UvA en in 2016 fellow aan het Paris Institute for Advanced Studies. Dit essay verschijnt ook in het nieuwste nummer van S D, het blad van de Wiardi Beckman Stichting