Op zondag 13 mei is Murat Isik te gast bij het tv-programma Buitenhof. Eerder die week heeft hij de Libris-literatuurprijs in ontvangst genomen voor Wees onzichtbaar, het boek waarin hij beschrijft hoe het was om als Turkse Nederlander op te groeien in de Bijlmer van de jaren tachtig. Het is een roman, maar wel eentje die gebaseerd is op de persoonlijke ervaringen van Isik. Net als de hoofdpersoon kwam hij als kleine jongen naar Nederland, belandde in de Amsterdamse buitenwijk, waar hij zag hoe de buurt en haar inwoners steeds verder afgleden. Behalve een meeslepend verhaal is het volgens de auteur ook ‘een aanklacht tegen het Nederlandse onderwijssysteem’.

Op de basisschool in de Bijlmer stond Isik te boek als een modelleerling, vertelt hij in de uitzending. Maar nadat hij de overstap had gemaakt naar het vwo, en terechtkwam op een middelbare school in een andere wijk, waar hij de enige leerling was met een Turkse achtergrond, werd hij plots gezien als een probleemgeval en zelfs naar bijlessen Nederlands gestuurd. Terwijl hij altijd uitblonk in taal. Zoals zoveel leerlingen met een migratieachtergrond werd hij consequent onderschat. ‘Wat is dat dan?’ vraagt presentator Pieter-Jan Hagens. ‘Speelt daar gewoon racisme?’ Isik aarzelt. Oeh. Racisme. ‘Dat is wel een heel hard woord.’ Maar, peinst hij, hoe je het ook noemt, hij werd anders behandeld vanwege zijn afkomst. ‘Dat was in de jaren tachtig zo, maar dat speelt nu nog steeds.’

Hoe racistisch is Nederland? Het is een ongemakkelijke vraag die een hoop landgenoten ongetwijfeld tegen de haren in strijkt, want wie het r-woord in de mond neemt, uit direct een zware beschuldiging. Bij racisten denken we aan kaalkoppig tuig dat hun vreemdelingenhaat met geweld kracht bijzet. Oké, de uitspraken van Wilders zijn op het randje en de drek die Sylvana Simons over zich heen kreeg kan niet door de beugel – maar om nu een hele samenleving racistisch te noemen, dat gaat veel mensen toch wat ver. Dat ondervond ook Gloria Wekker toen ze vorig jaar haar studie Witte onschuld publiceerde. Haar conclusie stuitte veel witte Nederlanders tegen de borst: ons zelfbeeld van een tolerante, gastvrije, kleurenblinde natie bleek niet te kloppen.

‘Nederland is best wel racistisch’, zegt Halleh Ghorashi, hoogleraar diversiteit en integratie aan de Vrije Universiteit, al plaatst ze daar direct een belangrijke nuance bij: we zijn ons daar lang niet altijd van bewust. ‘Dat maakt het ook zo moeilijk om er iets aan te doen.’ Het is een wijdverspreide misvatting dat discriminatie altijd gepaard gaat met kwade intenties, of dat racisme vooral een probleem is in andere landen. In Nederland is het onderwerp lange tijd taboe geweest, maar het is hoog tijd om dat taboe te doorbreken en ons collectieve zelfbeeld bij te stellen, vindt Ghorashi: ‘Anders komt een volwaardige discussie nooit van de grond.’

Er lijkt wel iets te verschuiven. Je zou zelfs kunnen spreken van een tweede anti-racismegolf, nadat Philomena Essed met haar boek Alledaags racisme in de jaren tachtig de eerste had opgestuwd. Dat heeft niet alleen te maken met Gloria Wekker die op een open zenuw drukt, maar ook met een nieuwe generatie ‘koppelteken-Nederlanders’ die van zich laat horen en een plek opeist. Twintigers en dertigers die hier zijn geboren en getogen, constant te horen krijgen dat dit land zoveel kansen biedt, maar merken dat ze, enkel vanwege hun afkomst, harder hun best moeten doen dan Mark of Merel. Zij hebben minder moeite om over racisme te spreken, al gaat het dan vaak over de ‘institutionele’ variant: het idee dat racistische vooroordelen en hiërarchieën diep verankerd zitten in de normen en structuren van onze maatschappij, zelfs zonder dat we er erg in hebben.

Maar wat voor gevolgen heeft dat institutionele racisme precies voor Nederlanders met een migratieachtergrond (zie kader voor uitleg)? Wat zijn de effecten van deze (on)zichtbare en (on)bewuste uitsluitingsmechanismen? Om dat te onderzoeken doken we in rapporten, verzamelden cijfers, spraken met tientallen mensen en vroegen statistieken op. We leerden dat Nederlanders met een migratieachtergrond structureel worden achtergesteld: ze worden ondergewaardeerd in het klaslokaal, komen moeilijker aan een baan of een huis en de sociaal-economische verschillen zijn in de afgelopen tien jaar nauwelijks teruggelopen. Het openbaar bestuur in Nederland is een wit bastion en ook in de board rooms van grote bedrijven of advocatenkantoren is weinig kleur te bekennen. Ruim vijftig jaar nadat de eerste Turken en Marokkanen zich hier als gastarbeiders vestigden, hebben hun kinderen en kleinkinderen nog altijd niet dezelfde kansen als ‘autochtone’ Nederlanders.

Dat begint al op de basisschool. Ieder jaar ontvangen honderdduizenden kinderen in groep 8 een bericht dat bepalend is voor hun toekomst: het schooladvies dat toegang verschaft tot de brugklas. Daarbij gaan docenten niet alleen af op leerprestaties, maar ook op eigen observaties. Hoe gedraagt een leerling zich in de klas? Is hij timide of een doerak? Maakt ze ijverig haar huiswerk, of is ze liever aan het sporten? Maar er speelt nog een andere factor mee, eentje die zelden hardop wordt uitgesproken, maar daarom niet minder doorslaggevend is: de diploma’s van de ouders. Keer op keer stellen onderzoekers vast dat kinderen met hoogopgeleide ouders een hoger schooladvies krijgen dan hun klasgenoten met lager geschoolde ouders, zelfs als ze even goed presteren op de eindtoets. Het zorgt voor ongelijke kansen en ‘dat is in strijd met de fundamentele uitgangspunten van het Nederlandse onderwijs als publiek goed’, verklaarde de VO-raad in 2016.

‘In die rapporten gaat het vaak over het opleidingsniveau van de ouders, maar iedereen weet dat veel allochtone kinderen hier de dupe van zijn’, zegt Bilal Sahin. Want ook al is etnische achtergrond niet de doorslaggevende factor, doordat ouders met een Turkse en Marokkaanse achtergrond vaker laagopgeleid zijn en meer moeite hebben om hun weg te vinden in het Nederlandse onderwijsstelsel, dreigen hun kinderen eerder op achterstand te raken. Sahin heeft het zelf meegemaakt bij zijn eigen kinderen: beide dochters kregen een vmbo-advies, om uiteindelijk te eindigen met een universitair diploma. Destijds had hij geen idee hoe het Nederlandse schoolsysteem in elkaar stak, hij was nog niet zo lang in het land, werkte in de tuinbouw en vertrouwde op het advies van de leraar.

Inmiddels heeft hij een hbo-diploma op zak en geeft hij leiding aan Het Vadercentrum in het Haagse Laakkwartier, waar hij samen met zijn team vrijwilligers allerlei activiteiten organiseert voor mannen uit de wijk, van yoga tot computercursussen. Op deze donderdagmiddag is een stel pensionado’s in de weer met schroevendraaiers en elektronische apparatuur bij het repair café, in de keuken bereidt een Syrische kok, die zelf aan het vasten is, alvast een maaltijd voor de rest van de aanwezigen, een kleermaker laat zijn naaimachine ratelen, en even verderop zit een groepje Marokkaans-Nederlandse mannen in opperste concentratie over een dambord gebogen.

Jaarlijks begeleidt Sahin hier zo’n vijftig stagiairs, veelal jongeren uit de buurt die nergens aan de bak komen. Voordat hij iemand aanneemt, informeert hij eerst of de sollicitant wel zijn best heeft gedaan om elders een stageplek te bemachtigen. Alleen als ze echt niets anders kunnen vinden, ontfermt Sahin zich over hen. Soms komen er jongens binnen die boos en gefrustreerd zijn en de Nederlandse samenleving het liefst de rug zouden toekeren. Ergens begrijpt hij hun woede, maar hij wil niet dat ze daarin blijven zwelgen: ‘Dan zeg ik: “Dit is ook jouw land, jij hebt hier net zo veel rechten als Jan en Piet.”’

En die rechten moet je opeisen, heeft hij geleerd. Dus toen zijn zoontje vier jaar geleden een advies kreeg voor vmbo-kader liet hij het er niet bij zitten en ging in gesprek met de docent. ‘Je had het gezicht van de juf moeten zien.’ Hij spert zijn ogen wijd open en trekt een zuur mondje. ‘Die blik vergeet ik nooit meer. Hoe durfde ik aan haar oordeel te twijfelen. “Nee, meneer Sahin, echt waar, dit is het beste voor uw zoon. Een hoger niveau kunnen we hem niet aandoen.” Maar ik gaf niet zo makkelijk op, ik ken mijn eigen kind toch het best.’ Het advies werd bijgesteld naar vmbo-tl, zijn zoon ging naar een school met goede doorstroommogelijkheden en inmiddels zit hij in havo-4 en haalt hij mooie cijfers.

‘Personen van kleur liggen onder een vergrootglas en iedere kleine fout is einde verhaal’

‘Misschien doen ze het met de beste bedoelingen en willen ze een leerling tegen zichzelf in bescherming nemen’, zegt Sahin. ‘Begin maar een trapje lager, dan kun je altijd nog opklimmen – dat is de gedachte.’ Maar zo werkt het lang niet altijd, want zeker op het vmbo krijgt praktische kunde voorrang op de intellectuele uitdaging. Het maakt de route naar het hoger onderwijs alleen maar langer en lastiger. Degenen die het ongelijk van hun basisschoolleraar bewijzen zijn de succesverhalen die zichzelf op eigen kracht hebben opgewerkt, maar er zijn genoeg leerlingen die daar niet in slagen, hoewel ze meer in hun mars hebben. Dat bleek ook uit onderzoek van het cbs in 2016: van de kinderen uit een hoogopgeleid gezin met een Cito-score die goed is voor havo-vwo haalde uiteindelijk 62 procent een hbo- of wo-diploma. Onder kinderen met laagopgeleide ouders was dat 34 procent.

‘Zonder dat we het door hebben gaat er ontzettend veel talent verloren’, zegt Halleh Ghorashi. ‘Te lage verwachtingen zijn dodelijk voor het zelfvertrouwen van die leerlingen. Waarom zou je je best doen als de leraar al niet in je gelooft?’ Zelf heeft Ghorashi, die op haar 26ste uit Iran vluchtte en sinds 2012 hoogleraar aan de VU is, geen kinderen, maar ze kent genoeg verhalen van vrienden wier zoons of dochters worstelen met het onderwijssysteem waarin leerlingen met een migratieachtergrond steevast worden onderschat. ‘Mijn peetdochter begon hier op een gegeven moment helemaal aan zichzelf te twijfelen, terwijl ze in de Verenigde Staten magna cum laude haar master behaalde. Aan haar kwaliteiten lag het dus niet.’

Het heeft alles te maken met de manier waarop we mensen van kleur benaderen, legt ze uit. ‘We kijken door een bril die gefixeerd is op hun gebreken, in plaats van kwaliteiten.’ Categoraal denken, noemt ze dat, waarbij de nadruk ligt op culturele contrasten en we etnische minderheden automatisch associëren met een achterstand. Ze geeft het voorbeeld van net afgestudeerde rechtenstudenten met een migratieachtergrond. Als die tijdens hun werk e-mails sturen, krijgen ze soms reacties waarin ze fijntjes op hun spelfouten worden gewezen, terwijl dit bij Klaas als een slordigheidje wordt gezien. Op het moment dat je afwijkt van de ‘witte norm’ lig je al onder een vergrootglas, wil ze maar zeggen.

Onderwijs geldt in Nederland als dé motor voor emancipatie, juist dat maakt het zo wrang dat ook hier afkomst nog altijd bepalend blijkt voor je kansen. En die kansenongelijkheid dreigt alleen maar verder te verscherpen, waarschuwt het ministerie van ocw in de meest recente Staat van het onderwijs. Zo is het Nederlandse basisonderwijs sterker gesegregeerd dan in vergelijkbare landen. Zulke ‘eilandvorming’ gaat niet alleen ten koste van maatschappelijke samenhang, maar kan op den duur ook nadelig uitpakken voor de leerprestaties. Daar komt bij dat ouders met een goed gevulde portemonnee makkelijker hulp kunnen inschakelen van professionele huiswerkbegeleiders, om hun zoon of dochter een extra steuntje in de rug te geven. Een luxe die veel ouders in het Laakkwartier zich niet kunnen veroorloven. In Het Vadercentrum proberen ze dat te compenseren door zelf bijlessen te organiseren, maar daarbij zijn ze volledig afhankelijk van vrijwilligers.

Ondanks het feit dat de samenleving steeds kleurrijker wordt blijven klassen op de havo en het vwo overwegend wit. In de vier grote steden nam het aandeel van scholieren met een migratieachtergrond de afgelopen jaren fors toe, maar dan vooral op het vmbo, waar inmiddels meer dan de helft van de leerlingen minstens één ouder heeft die buiten Europa is geboren (zie grafiek 1). Op het vwo was die groei verwaarloosbaar: van 21 naar 22 procent in dertien jaar tijd. ‘Een belangrijke oorzaak van de segregatie naar niveau is de vroege selectie in ons stelsel’, aldus de Staat van het onderwijs. In het eerste rapport uit 1998 luidde de Onderwijsinspectie al de alarmbel over de lagere slaagpercentages en eindexamencijfers van ‘allochtone leerlingen’ en twintig jaar later moet ze constateren ‘dat leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond nog steeds kampen met hardnekkige achterstanden’.

Toch zijn er ook lichtpuntjes: kinderen met een migratieachtergrond scoren steeds hoger op de Cito, het schooladvies sluit beter aan op de resultaten van de eindtoets en wordt makkelijker naar boven bijgesteld als dat niet zo is. Ook het stapelen van diploma’s, populair onder biculturele scholieren, kwam het laatste jaar weer iets vaker voor. Zeker tweede generatie Marokkaanse en Turkse Nederlanders zijn aanzienlijk hoger opgeleid dan hun ouders, constateerde het scp-rapport Integratie in zicht in 2016.

‘Mijn moeder denkt dat ik de hele dag met advocaten omga’, lacht Nurefsan in de kantine van de rechtenfaculteit van de VU. Haar in Turkije geboren ouders hebben nooit gestudeerd, zij is de eerste in de hele familie die op de universiteit zit. Ze komt net uit een sessie van een banenbeurs, waar verschillende advocatenkantoren zich presenteren aan de juristen in spe en nieuw talent hopen te scouten. Terwijl de andere deelnemers naar de koffietafel lopen, schuift Nurefsan aan bij twee vriendinnen, Suwita en Muni. Alle drie zijn ze eerstejaars rechtenstudent en alle drie zijn ze vastberaden om de kansen te grijpen die hun ouders niet hebben gehad. Muni kwam op jonge leeftijd uit Eritrea naar Nederland, begon op het vmbo en droomt nu van een carrière bij het Openbaar Ministerie. Nurefsan weet nog niet precies waar ze straks wil werken, maar de workshop van Kennedy Van der Laan beviel alvast goed.

Landelijk heeft één op de tien studenten die aan een universitaire opleiding begint een niet-westerse migratieachtergrond, maar hier op de Vrije Universiteit in Amsterdam ligt dat een stuk hoger: 21 procent. ‘Dat is ook de reden dat ik voor de VU heb gekozen’, zegt Suwita. ‘Ik had eerst in Leiden gekeken, maar daar voelde ik me toch minder thuis.’ Muni snapt precies wat ze bedoelt: ‘De UvA is ook heel white, hoorde ik op [urban radiozender] FunX.’

Dat de VU een diverser studentenbestand heeft dan de gemiddelde universiteit is te danken aan bewust beleid, zegt decaan Karen van Oudenhoven-Van der Zee, die zich sinds 2014 ook chief diversity officer mag noemen. In die hoedanigheid geeft ze trainingen aan medewerkers om de ‘interculturele competentie’ binnen de organisatie te bevorderen. ‘We laten studenten met een migratieachtergrond over hun ervaringen vertellen, bijvoorbeeld dat ze zich anders behandeld voelen in de collegezaal of het idee hebben dat ze geen onderdeel zijn van de academische gemeenschap – dat is confronterend voor docenten.’

Twee jaar terug zetten niet-witte studenten dit probleem al publiekelijk op de agenda met de #ITooAmVU-actie, waarbij ze op de foto gingen met een whiteboard waarop ze pijnlijke opmerkingen van docenten en medestudenten hadden geschreven. Tegen een zwarte vrouw: ‘Je bent best tof voor een negerin.’ Tegen een getinte jongen: ‘Jij bent niet helemaal Nederlands hè?’ Tegen een vrouw met een hoofddoek: ‘Jij gaat hier geen docent worden. Wij willen geen tweede Ibn Ghaldoun worden.’

Om de universiteit diverser te maken organiseert de VU ook trainingsprogramma’s om vwo’ers uit laagopgeleide gezinnen te ‘empoweren’, waaronder veel scholieren van kleur, want het is bekend dat de kans op uitval of studievertraging bij die groep over het algemeen groter is. Maar misschien nog wel het belangrijkste, zegt Van Oudenhoven-Van der Zee, is zorgen dat biculturele studenten ook een baan vinden als ze hun diploma eenmaal behaald hebben. ‘Iemand met een niet-westerse migratieachtergrond die afstudeert in het hoger onderwijs is bijna drie keer zo vaak werkloos, bleek in 2014 uit het Jaarrapport integratie van het cbs. Daar maken wij ons boos over.’

‘Je kunt niet volhouden dat er onvoldoende kwaliteit is onder allochtonen. Dat is larie. Het wordt als excuus gebruikt’

Wie met zijn rug naar de hoofdingang van de Vrije Universiteit staat, ziet de massieve gebouwen die samen de Zuidas vormen. De jonge dertiger Samir kent inmiddels zijn weg in dit stenen labyrint. ‘Hier zit cms’, zegt hij staand tussen de hoge torens. ‘Een internationaal advocatenkantoor.’ Hij loopt onder station Amsterdam-Zuid/WTC door, slaat rechtsaf en komt eerst langs Houthoff (‘top-vijf’) en stopt even later voor De Brauw Blackstone Westbroek, dat huist in een rotsachtig pand met een glazen gevel. ‘Kijk alleen al naar die marmeren vloer’, wijst de fiscalist met Marokkaanse roots. ‘Hier binnen wordt gewerkt aan zaken met enorme financiële belangen. Van de aansprakelijkheid van Shell in Nigeria tot aan de bankennationalisatie tijdens de crisis.’

Al deze giganten horen bij de twaalf meest gerenommeerde advocatenkantoren van de Zuidas. Hier gebeurt het. Hier worden miljoenen verdiend door de juridische elite. Dus wie er echt toe wil doen in die wereld moet zorgen dat hij hier terechtkomt, wist ook Samir al tijdens zijn studie. Ambitieus als hij was had hij de bedrijven in kaart gebracht en gedaan wat in zijn macht lag om daar zelf te komen: meerdere universitaire studies afgerond met allemaal mooie cijfers, stages gelopen, les gegeven, ja wat eigenlijk niet? Hij hoefde alleen nog maar aangenomen te worden en stuurde een sollicitatiebrief naar het eerste bedrijf op zijn lijst van twaalf. Daar werd hij afgewezen. Van het tweede bedrijf hoorde hij niks en ook bij de andere kantoren zaten ze niet op Samir te wachten. ‘Tot mijn verbazing werden de Willemijnen en Florissen van mijn studiejaar, die het met zesjes deden, wél aangenomen.’ Geen toeval, zegt Samir, die nu via een omweg toch op de Zuidas werkt, zij het niet bij een van de twaalf grote advocatenkantoren. Voor advocaten van kleur liggen de banen niet voor het oprapen op de meest begeerde vierkante meters van het land.

Breng een halve dag door op de Zuidas en je ziet dat de samenstelling inderdaad behoorlijk verschilt van de rechtenfaculteit van de VU, op een steenworp afstand. Dat blijkt ook uit de cijfers. Sylvia van der Raad deed voor haar proefschrift onderzoek naar etnische diversiteit in de juridische sector. Op advocatenkantoren op de Zuidas heeft nog geen twee procent van het juridische personeel een migratieachtergrond. In 2007 al tekenden de 27 grootste advocatenkantoren van het land een intentieverklaring voor meer diversiteit, omdat ze zelf ook vonden dat ze te wit waren. Maar ruim tien jaar later is er weinig veranderd: wat er aan de voorkant binnenkomt, gaat er door de achterdeur weer uit.

De bedrijven proberen het wel, zegt chief diversity officer Van Oudenhoven-Van der Zee. Zij wordt geregeld gebeld door advocatenkantoren die op zoek zijn naar talenten met een diverse etnische komaf. ‘Maar ze vinden het lastig een klimaat te creëren waarin advocaten met een andere achtergrond zich thuis voelen, ze verwachten impliciet nog te veel dat de ander zich aanpast.’ Dat is ook Samirs ervaring, die sinds hij zelf ondervond dat het voor hem moeilijker is om een mooie positie te bemachtigen goed om zich heen kijkt. ‘In zogenaamde klasjes met stagiaires zie je altijd één of twee personen van kleur. Die liggen onder een vergrootglas en iedere kleine fout is einde verhaal, terwijl dat niet geldt voor witte collega’s. Ze verwachten dat je de rol van goedlachse knuffelallochtoon op je neemt. Als blijkt dat je juridisch beter bent dan anderen ontstaat er snel een bepaalde vorm van animositeit. “Die Marokkaan moet wel zijn plaats kennen.”’

Samir is maar één voorbeeld, iemand die het hele traject doorliep en ondanks de hobbels bleef volhouden. Maar die hobbels gelden zeker niet alleen voor de hoogopgeleiden. Zo toonde het consumentenprogramma Radar eerder dit jaar aan dat uitzendbureaus op grote schaal (47 procent) discrimineren op basis van afkomst. Zes jaar eerder kwamen onderzoekers van het scp tot een soortgelijke conclusie. Andere studies waarbij op vacatures werd gereageerd met gefingeerde cv’s en sollicitatiebrieven lieten zien dat ‘niet-westerse’ kandidaten, alleen al door hun achternaam, minder vaak op gesprek mogen komen. Afgelopen week nog concludeerde onderzoek van CVster.nl dat sollicitatiemails van ‘Arthur’ beduidend vaker worden geopend dan die van ‘Azzedine’. Zelfs iemand met een strafblad en een ‘Nederlands klinkende naam’ maakt nog meer kans dan iemand met ‘alleen’ een Arabische naam, bleek vorig jaar uit onderzoek van de VU, het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving, de Radboud Universiteit en de Universiteit Utrecht naar sectoren met laaggeschoold werk.

Het is dan ook geen verrassing dat de werkloosheid onder Nederlanders met een niet-westerse achtergrond stukken groter is: elf procent tegenover 3,9 procent onder autochtone Nederlanders. Bovendien is er de laatste twaalf jaar ook op dit gebied weinig veranderd (zie grafiek 2); alleen in de perioden dat de economie aantrok kromp het verschil tijdelijk. Onder jongeren zijn de verschillen nog groter, volgens cijfers van het cbs: 22 procent van de jongeren met een migratieachtergrond is werkloos, van de autochtone Nederlanders tussen de vijftien en 24 jaar heeft negen procent geen baan.

Klik om uit te vouwen

Daar komt bij dat niet-westerse Nederlanders vaker flexibele contracten hebben (37 procent tegenover 24 procent) en zodra er gesnoeid moet worden, zoals bijvoorbeeld na de crisis van 2008, raken zij sneller hun baan kwijt. En dat terwijl ze toch al een meer kwetsbare financiële positie hebben. Zo leeft één op de vijf (21 procent) niet-westerse Nederlanders in armoede, terwijl dat onder autochtone Nederlanders slechts vijf procent is. Had die laatste groep in 2016 een gemiddeld vermogen van 38.400 euro, bij hun landgenoten met een niet-westerse migratieachtergrond was dat zeshonderd euro (zie grafiek 3). Ook in de inkomensstatistieken zijn de verschillen groot: respectievelijk 29.000 en 20.700 euro. Dat gat is deels te verklaren door het verschil in opleidingsniveau, maar het is veelzeggend dat de inkomenskloof de afgelopen twaalf jaar niet terugliep (zoals in grafiek 4 te zien is), terwijl de kinderen van niet-westerse migranten in het onderwijs juist beter presteren. Of zoals het scp-rapport uit 2016 het verwoordde: ‘De tweede generatie is de motor achter het gestegen opleidingsniveau, maar de kansengelijkheid op de arbeidsmarkt is de afgelopen tien jaar niet wezenlijk veranderd. Dat hangt onder meer samen met discriminatie.’

De politiek moet een afspiegeling zijn van de samenleving, dat idee wordt inmiddels breed gedragen. In aanloop naar de Tweede-Kamerverkiezingen zei premier Rutte dat hij graag ‘meer mensen met een allochtone achtergrond’ in zijn partij zou hebben. Maar toen diezelfde Rutte na zijn herverkiezing op het bordes stond met zijn nieuwe kabinet viel vooral op dat iedereen wit was. De Tweede Kamer mag met zestien parlementariërs met een niet-westerse migratieachtergrond dan een betere afspiegeling zijn van de samenleving, als het gaat om posities waarbij iemand wordt benoemd in plaats van gekozen, vissen politici van kleur achter het net. Van de 380 burgemeesters die ons land telt, hebben er slechts vier een niet-westerse achtergrond. En de wethouders? Daarvan heeft zo’n twee procent een ouder die buiten Europa is geboren, bleek recent uit onderzoek van Trouw.

‘Er zit iets grondig mis in onze bestuurscultuur’, zegt Roy Ho Ten Soeng. Tijdens zijn installatie als burgemeester van Venhuizen, in 2000, zat er een undercover agent in de raadzaal: er was een bommelding binnengekomen op het stadhuis en de afzender had duidelijk laten weten dat hij niet zat te wachten op een ‘allochtoon’ als burgervader. Gelukkig verliep de ceremonie onverstoord en ging Ho Ten Soeng, geboren in Paramaribo, de geschiedenisboeken in als eerste niet-witte politicus aan het hoofd van een Nederlandse gemeente. Sindsdien volgden er meer, al is het racistische sentiment allerminst verdwenen, zo bleek bij de protesten van de pvv (‘Geen Arnhemistan! We raken ons land kwijt’) toen Ahmed Marcouch vorig jaar als burgemeester werd aangesteld in Arnhem.

‘Er is nog een hoop werk aan de winkel’, zegt Ho Ten Soeng, want alleen al het feit dat Nederland, achttien jaar na zijn aanstelling, nog altijd maar vier burgemeesters ‘van kleur’ telt, spreekt boekdelen. ‘In een vertrouwenscommissie zal niemand van zichzelf zeggen dat hij discrimineert, maar er zijn wel degelijk subtiele uitsluitingsmechanismen. Het blijft een old boys network, dat minder verwelkomend is voor mensen met een andere afkomst.’ Na zijn burgemeesterschap was Ho Ten Soeng een tijdje scout voor het ministerie van Binnenlandse Zaken: hij zocht naar talent in ‘niet-westerse’ kringen, probeerde mensen warm te maken voor het ambt en begeleidde hen in het sollicitatietraject. Het was een frustrerend proces, zegt hij, want meer dan eens zag hij de kandidaten die hij had voorgedragen gepasseerd worden door minder gekwalificeerde concurrenten. ‘Je kunt niet volhouden dat er onvoldoende kwaliteit is onder allochtonen. Dat is larie. Het wordt als excuus gebruikt.’

Hoe kan het dat er nauwelijks schot in de zaak zit, terwijl er ook in de politiek toch talloze initiatieven bestaan om diversiteit te bevorderen? Meermaals heeft Ho Ten Soeng het binnen zijn eigen partij, het cda en later 50Plus, aangekaart. Goed punt, zeiden ze dan, we gaan ermee aan de slag. ‘Maar het blijft bij een lippendienst, men voegt de daad vervolgens niet bij het woord.’ Niet dat hij voorstander is van harde quota, maar als we werkelijk iets willen veranderen zal bestuurlijk Nederland eens kritisch in de spiegel moeten kijken. Het volstaat niet om van minderheden te verlangen dat ze zich aanpassen aan de dominante cultuur, want is die cultuur niet juist onderdeel van het probleem? Alleen worden zulke moeilijke vragen amper gesteld, laat staan dat er consequenties aan verbonden worden. ‘Ik ben niet optimistischer dan toen ik burgemeester werd’, zegt Ho Ten Soeng. ‘Er is simpelweg te weinig vooruitgang geboekt.’

‘Ik doe hier al twintig jaar onderzoek naar en zie dat we steeds dezelfde fouten maken’

Dit zijn nog posities die betrekkelijk zichtbaar zijn, want burgemeesters en wethouders staan in de schijnwerpers. Maar hoe zit het met de ‘onzichtbare’ bestuursposities? Is het daar beter? Dat zijn we gaan tellen en ook daar blijkt een flinke ondervertegenwoordiging van mensen met een migratieachtergrond. In de Eerste Kamer heeft alleen Mohamed Sini (pvda) een migratieachtergrond, terwijl er tussen 2003 en 2011 nog drie ‘biculturele’ senatoren waren – niet bepaald een opwaartse lijn. Zelf deden we onderzoek naar de directie- en commissieleden van de zelfstandige bestuursorganen (zbo), organisaties die overheidstaken uitvoeren, maar niet direct onder het gezag van een ministerie vallen zoals de Autoriteit Consument en Markt, De Nederlandsche Bank en de Commissie gelijke behandeling. Ook daar is het een witte bedoening, kunnen we concluderen: van de 340 bestuursleden waarvan we de afkomst konden achterhalen hadden acht een migratieachtergrond, dus nog geen 2,5 procent.

De uitdaging is niet alleen om mensen met een migratieachtergrond binnen te halen, maar vooral ook om ze binnen te houden, zegt Saniye Çelik, lector aan de Hogeschool Leiden. In 2016 promoveerde ze met een onderzoek naar diversiteit in de publieke sector. Ze analyseerde de personeelsbestanden van de overheid en ontdekte dat de uitstroom onder ambtenaren met een ‘niet-westerse migratieachtergrond’ een stuk hoger ligt dan onder hun ‘autochtone’ collega’s. Daardoor is hun aandeel in het openbaar bestuur, alle initiatieven en beleidsplannen ten spijt, in vijftien jaar tijd slechts mondjesmaat toegenomen: van vier procent in 1999 naar 6,5 procent in 2014.

Rond het millennium kwam er een kanteling in het denken over diversiteit: stond eerst het streven naar gelijke kansen centraal, inmiddels ligt de nadruk veel meer op de business case. Diversiteit is commercieel interessant geworden. ‘Je wil mensen aantrekken omdat ze meerwaarde hebben, niet omdat ze toevallig afkomstig zijn uit een bepaalde etnische groep’, zegt Çelik. Dat besef begint langzaam in te dalen bij overheidsinstanties en dat gaat soms tergend traag, erkent ze, maar het vergt ook nogal een omslag in het denken binnen de organisatie. ‘Het gaat om bewustwording, je komt er niet met het stellen van kwantitatieve doelstellingen. Waarom is er zo weinig ruimte om af te wijken? Waarom hebben sommige mensen het gevoel dat ze zichzelf niet kunnen zijn? Dat moeten managers en leiders zich afvragen. Op papier hebben we de beste voornemens, maar het vertaalt zich lang niet altijd naar actie.’

Dat merkten we zelf ook toen De Groene Amsterdammer twee maanden geleden onderzoek deed naar discriminatie op de woningmarkt. De uitkomst liet zien wat Nederlanders van kleur al langer aanvoelden: het is alomtegenwoordig. Onder twee verschillende namen, namelijk Rachid en Jaap, reageerden we op 250 advertenties voor een huurhuis, enkel met de vraag of de woning nog beschikbaar is. Jaap kreeg daarbij veel vaker (28 procent) een positieve reactie. Daarnaast belden we vijftig verhuurmakelaars en deden ons voor als een potentiële klant die zijn huis wilde verhuren. Na een inleidend gesprek stelden we de vraag of ze bij de selectie van de kandidaten rekening konden houden met onze wensen. Een van die wensen: we willen geen allochtonen in ons huis. 92 procent was bereid om mee te werken aan dat discriminerende verzoek. Sterker nog, meerdere makelaars kregen vaker een soortgelijk verzoek en het werd meer dan eens opgevat als een aanmoediging om er zelf een schepje bovenop te doen: ‘Ik moet ook geen Indiërs in mijn huis, dan wordt het straks een halve wokpan.’

Op ons onderzoek kregen we allerlei reacties. Van een vrouw die liever geen kamer meer verhuurt aan vluchtelingen vanwege een slechte ervaring met een man uit Irak (hij was er nooit dus ze stelt de kamer liever beschikbaar aan iemand die er vaker is en beter overweg kan met de overige bewoners) tot onverholen racisme (‘je moet dat tuig zonder parachute uit een vliegtuig trappen boven het Rif’). Maar ook uit de politiek stroomden de reacties binnen en dat stemde hoopvol. De SP en pvda stelden direct Kamervragen aan minister Ollongren, die de mate van discriminatie op de woningmarkt ‘bedroevend’ noemde. ‘Het belemmert mensen bij het opbouwen van een bestaan’, zei de bewindsvrouw en ze beloofde de branche te zullen aanspreken. Enkele Kamerleden vonden dat niet genoeg en eisten meer actie. Maar concreet is er hetzelfde gebeurd als na de onderzoeken naar discriminatie op de arbeidsmarkt van het scp en Radar: eigenlijk helemaal niks. Want de motie van Henk Nijboer (pvda), Sandra Beckerman (SP) en Linda Voortman (GroenLinks), die de overheid verzochten discriminatie op de woningmarkt ‘actiever te bestrijden door overtredingen op te sporen en overtredingen te sanctioneren’ werd afgewezen; er was geen meerderheid. Een afgezwakte motie die Henk Nijboer vervolgens met Farid Azarkan (Denk) indiende haalde het wel, maar daarin bleef het bij een verzoek om ‘te bezien of naming and shaming een instrument kan zijn’ tegen discriminerende verhuurmakelaars.

‘Alles riekt ernaar dat woningmarktdiscriminatie hetzelfde lot zal ondergaan als arbeidsmarktdiscriminatie’, schreef NRC-columniste Lamyae Aharouay na de afgewezen motie. ‘Het is echt heel erg, iedereen is tegen, maar op de een of andere wonderbaarlijke manier werkt die houding niet als oplossing.’

Het onderzoek

Voor dit onderzoek hebben we onder meer statistieken opgevraagd en geput uit rapporten van het CBS en het SCP, waaronder Integratie in zicht, de Enquête Beroepsbevolking (EBB) en de Monitor Brede Welvaart. Daarom hebben we ervoor gekozen om hun definitie van een Nederlander met een niet-westerse migratieachtergrond over te nemen; iemand die zelf of van wie een ouder is geboren in Afrika, Latijns-Amerika of Azië (inclusief Turkije). Binnen de huidige definitie vormen Indonesië en Japan een uitzondering. Voor de leesbaarheid van het stuk laten we soms de toevoeging ‘niet-westerse’ achterwege. Ook wanneer we het hebben over biculturele Nederlanders, Nederlanders van kleur, ‘allochtonen’, ‘iemand wiens ouders buiten Europa zijn geboren’ of een variant hierop, doelen we op Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond.

Begin jaren tachtig, toen langzaam duidelijk werd dat een groot deel van de Turkse en Marokkaanse gastarbeiders niet zou terugkeren naar het land van herkomst en ook steeds meer migranten uit ex-koloniën zich in Nederland hadden gevestigd, begon de overheid te beseffen dat er beleid nodig was om hun integratie te bevorderen. In 1983 verscheen de Eerste minderhedennota. De politiek moest zich inspannen om te zorgen voor een samenleving waarin Nederlanders met een migratieachtergrond ‘een gelijkwaardige plaats en volwaardige ontplooiingskansen hebben’. Een van de speerpunten in de nota was het ‘verminderen van de sociale en economische achterstand’.

Elf kabinetten en 35 jaar verder moeten we vaststellen dat daarvan weinig terecht is gekomen. Er zijn nog altijd geen gelijke kansen zolang de kinderen van Bilal een te laag schooladvies krijgen, topstudent Samir ondanks meerdere studies en een uitmuntende cijferlijst moeite heeft met het vinden van een baan en Jaap makkelijker aan een woning komt dan Rachid. Kijk naar de grafieken en je ziet dat ook de sociaal-economische achterstand allesbehalve verdwenen is: Nederlanders met een migratieachtergrond hebben een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, nauwelijks financiële buffers en een inkomen dat flink lager ligt dan dat van hun ‘autochtone’ landgenoten. Op zichzelf vertellen die cijfers en onderzoeken misschien weinig wat we niet al vermoeden, maar het totaalbeeld dat eruit opdoemt is zorgwekkend.

We geloven graag dat we leven in een meritocratisch land, waar mensen in de eerste plaats worden beoordeeld op hun kwaliteiten en waar je het ver kunt schoppen, als je zelf maar je best doet. Maar deze ‘democratische belofte’ wordt niet nagekomen, zegt hoogleraar Halleh Ghorashi, de ‘Hollandse droom’ is niet voor iedereen even makkelijk te verwezenlijken. ‘Wat denk je dat er gebeurt met de mensen die er alles aan doen om zichzelf te ontwikkelen, maar vervolgens alle deuren dicht zien slaan? Die knappen en verliezen de hoop. Dat versterkt de tweedeling in de maatschappij. Wat dat betreft is Nederland zelfs achteruit gegaan. In het onderwijs zijn stappen gezet en het land is steeds diverser, maar veel organisaties zijn alleen maar homogener geworden. Ik doe hier al twintig jaar onderzoek naar en zie dat we steeds dezelfde fouten maken. Er is een enorm gebrek aan zelfreflectie, iedereen heeft goede bedoelingen, maar dat is gewoon niet genoeg.’

‘Speelt daar gewoon racisme?’ De aarzeling van Libris-winnaar Murat Isik om dat bij Buitenhof volmondig te beamen, zal voor veel mensen herkenbaar zijn. Racisme is inderdaad een ‘hard woord’, maar wel een woord dat meer omvat dan brandbommen op een moskee of de blinde haat die loskomt bij de discussie over Zwarte Piet. Het institutionele racisme waar veel activisten zo fel tegen strijden is minder zichtbaar, maar daarom niet minder ingrijpend. Sterker nog, het raakt direct aan de bestaanszekerheid van meer dan twee miljoen Nederlanders. Het is een vorm van racisme die, aldus het Wikipedia-lemma, tot uiting komt in ongelijkheid van onder meer ‘wealth, income, employment, housing, political power and education’. Wie de cijfers en statistieken bekijkt, kan er niet omheen: Nederland is inderdaad ‘best wel’ racistisch.


Correctie 02-06-2020
In een eerdere versie van dit artikel schreven we op basis van een onderzoek van de gemeente Amsterdam uit 2007 dat leerlingen met een migratieachtergrond vaker een te laag schooladvies kregen. Daarbij hadden we moeten vermelden dat het ging om leerlingen die een hoge Cito-score haalden. Omdat het gaat om een ouder rapport, waarvoor ook maar in één gemeente onderzoek is gedaan, hebben we besloten de verwijzing naar dit rapport te schrappen en een zin toe te voegen.


Samir is een gefingeerde naam, zijn echte naam is bekend bij de redactie